Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, vijfde lid, wordt in het voorgestelde artikel 9, twaalfde lid,
«de datum van eerste toelating van die personenauto» vervangen door «30 juni 2020».
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
In artikel 10b, eerste lid, wordt «de maatstaf van heffing» vervangen door «de maatstaf
van heffing, de wijze waarop die maatstaf wordt gemeten». Voorts vervalt «, na toepassing
van artikel 9b,».
Toelichting
Met deze nota van wijziging worden enkele technische omissies met betrekking tot de
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) hersteld.
Voor de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassingen geldt dat de ter zake van
het wetsvoorstel uitgebrachte uitvoeringstoets onverkort van kracht is. De nota van
wijziging leidt niet tot bijkomende uitvoeringskosten voor de Belastingdienst.
Het wetsvoorstel voorziet in overgangsrecht voor het geval dat op of na 1 juli 2020
een nieuwe personenauto wordt geregistreerd waarvan de hoogte van de CO2-uitstoot uitsluitend met de NEDC-testmethode is gemeten. In dat geval zijn de tarieven
van toepassing die golden op de datum van eerste toelating van die personenauto.
Het is echter mogelijk gebleken dat in de komende jaren nog nieuwe auto’s worden geregistreerd
met een datum van eerste toelating van op of na 1 juli 2020 en waarvan de CO2-uitstoot uitsluitend is vastgesteld volgens de NEDC-testmethode. Door de huidige
formulering wordt het bedrag aan belasting (bpm) voor deze nieuwe auto’s berekend
aan de hand van de hoogte van de CO2-uitstoot die is gemeten volgens de NEDC-testmethode terwijl de bpm-tarieftabel wordt
gehanteerd die is geïntroduceerd voor heffing op basis van de hoogte van de CO2-uitstoot die is gemeten volgens de WLTP-testmethode. Hierdoor ontstaat een ongelijke
behandeling ten opzichte van nieuwe auto’s waarvan het bedrag aan bpm wel wordt berekend
op grond van de hoogte van de CO2-uitstoot die is vastgesteld volgens de WLTP-testmethode. Om die reden wordt voorgesteld
deze overgangsregeling aldus te wijzigen dat voor nieuwe auto’s die worden geregistreerd
op of na 1 juli 2020 en waarvan alleen de hoogte van de CO2-uitstoot bekend is die is gemeten volgens de NEDC-testmethode, de tarieven zoals
die golden op 30 juni 2020 van toepassing zijn, in plaats van – zoals in het oorspronkelijk
voorstel is geformuleerd – de tarieven zoals die golden op de datum eerste toelating
van die personenauto.
Dit overgangsrecht sluit aan op het huidige stelsel in de Wet BPM 1992 dat bij nieuwe
voertuigen altijd het zo actueel mogelijke tarief van toepassing is in plaats van
het historisch bpm-tarief op basis van de datum eerste toelating.
Verder wordt een technische wijziging aangebracht in artikel 10b Wet BPM 1992. Het
huidige artikel 10b Wet BPM 1992 regelt dat voor een gebruikt motorrijtuig een tarief
kan worden toegepast dat geldt of heeft gegolden op enig tijdstip nadat het motorrijtuig
voor het eerst in gebruik is genomen. Dit kan tot gevolg hebben dat men bij gebruikte
motorrijtuigen, waarvan de uitstoot is gemeten met de NEDC-testmethode, de gewijzigde
tarieven toepast die worden voorgesteld bij toepassing van de WLTP-testmethode. Dit
is onwenselijk omdat deze gewijzigde tarieven speciaal worden voorgesteld voor motorrijtuigen
waarvan de CO2-uitstoot is gemeten met die WLTP-testmethode. Daarom wordt voorgesteld te regelen
dat bij gebruikte voertuigen alleen die tarieven kunnen worden toegepast als de CO2-uitstoot van het voertuig op dezelfde wijze is gemeten als waarvoor die tarieven
zijn vastgesteld. Voor een gebruikt motorrijtuig dat zowel met de WLTP-testmethode
als de NEDC-testmethode is getest, kunnen zowel de tarieven die zijn gebaseerd op
de NEDC-testmethode als de tarieven die zijn gebaseerd op de WLTP-testmethode worden
toegepast, mits die tarieven gelden na het tijdstip van ingebruikneming.
Verder wordt van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de in artikel 10b Wet BPM 1992
opgenomen verwijzing naar artikel 9b Wet BPM 1992 te schrappen, omdat laatstgenoemd
artikel met ingang van 1 januari 2014 reeds is vervallen.
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel