Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2019
Tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2020 (Handelingen II 2019/20, nr.
22 en 23) zijn vragen gesteld over de effecten van de verbreding van de afvalstoffenbelasting
naar het verbranden (en storten) van buitenlands afval in Nederland. Het lid Omtzigt
vroeg naar een reactie van het kabinet op een door de afvalsector gepresenteerd alternatief
voor deze maatregel.
Met deze brief wordt mede namens de Staatssecretaris van Financiën voldaan aan de
toegezegde kabinetsreactie op de uitkomst van het gesprek hierover dat op 7 november
jl. heeft plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren bestuursleden van de Vereniging Afvalbedrijven
en vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Financiën
en Economische Zaken en Klimaat aanwezig. Bij dit gesprek is een door de sector geboden
alternatief besproken.
Ik heb er waardering voor dat de sector met een alternatief is gekomen. De oorspronkelijke
maatregel is opgenomen in het kader van het Urgenda-vonnis. Het kabinet is gehouden
dit vonnis te voeren. De tijd is te kort om nu vast te stellen of dit, inclusief de
dekking, een volwaardig alternatief is voor de oorspronkelijke maatregel.
Reactie op berekeningsmethodiek CO2-reductie
De sector heeft kritiek geuit op de gebruikte berekeningsmethode voor het vaststellen
van de CO2-reductie. Hiervan heb ik kennisgenomen. Ik sta echter nog steeds achter deze methodiek.
In de berekeningen ben ik uitgegaan van gemiddelde stookwaardes van afvalstromen die
een bepaald energierendement opleveren. De Vereniging Afvalbedrijven gaat uit van
hogere stookwaardes waardoor het te compenseren energieverlies (door fossiel gestookte
installaties) groter is. Hierdoor is de uiteindelijke CO2-reductie in de berekeningen van de Vereniging Afvalbedrijven minder. Ik acht het
echter verdedigbaar om vast te houden aan de gemiddelde stookwaardes.
Uw Kamer heeft ook zorgen geuit over de effecten in het buitenland van het betrekken
van geïmporteerd afval in de afvalstoffenheffing. Het Urgenda-vonnis stelt het Kabinet
echter voor de taak om in 2020 de nationale uitstoot met 25% te reduceren ten opzichte
van 1990.
Toekomstbestendigheid afvalbeheer
Ik begrijp dat de maatregel gevolgen heeft voor de sector. Ik wil daarbij benadrukken
dat er veel goede initiatieven worden genomen in de sector. Ik zal met de sector bezien
hoe vanuit de reeds gereserveerde Urgenda-gelden en klimaatmiddelen voor circulaire
economie een stimulans kan worden gegeven aan deze initiatieven.
In aanvulling op het bovenstaande zal ik in gesprek blijven met relevante partijen
om te verkennen welke maatregelen nodig zijn om het afvalbeheersysteem in Nederland
toekomstbestendig te maken. Ik zal hierin ook de verbrandingscapaciteit in Nederland
en de verduurzaming van de afvalketen in zijn geheel betrekken. Uiteraard ben ik bereid
om ook de komende maanden in gesprek te blijven met de sector om te spreken over alternatieven
met het oog op de toekomst. Daarbij zullen steeds de gevolgen voor de CO2-reductie en de dekking worden beoordeeld.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer