35 207 China

Nr. 40 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2021

Deze brief behandelt twee aan elkaar verwante verzoeken. Tijdens de begrotingsbehandeling BHOS op 2 december jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 32, Debat over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021) werd gesproken over nieuwsberichten die stellen dat pruiken op de Nederlandse markt mogelijk gemaakt zijn met haar van Oeigoerse gevangenen in strafkampen. Op 17 december 2020 verzocht de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking mij om een reactie te geven op een onderzoeksrapport over dwangarbeid in de textielindustrie in Xinjiang.

Op 2 december jl. publiceerden verschillende Nederlandse media (o.a. De Groene Amsterdammer en Linda.nl) dat Nederlandse pruiken mogelijk haar van Oeigoerse gevangenen in strafkampen bevatten. Volgens de berichtgeving hebben verscheidene Oeigoerse ex-gevangenen van strafkampen in Xinjiang getuigd dat hun eigen haar bij binnenkomst van het kamp werd afgeschoren. Zeker één Chinese haarfabrikant, die ook haar uit Xinjiang haalt, exporteerde afgelopen jaren meerdere ladingen mensenhaar naar Nederland.

Het onderzoeksrapport «Coercive Labor in Xinjiang: Labor Transfer and the Mobilization of Ethnic Minorities to Pick Cotton» geeft verder inzicht in de zorgwekkende situatie in Xinjiang en draagt bij aan de bestaande documentatie van de sterk verslechterende mensenrechtensituatie in Xinjiang. Dit onderzoek analyseert de katoenproductie in Xinjiang en beschrijft dat honderdduizenden Oeigoeren en andere minderheden gedwongen tewerkgesteld zijn in de katoenindustrie door de Chinese overheid. Onder het werkprogramma worden Oeigoeren en andere minderheden vaak honderden kilometers ver verwijderd van hun woonplaats tewerkgesteld. Zij ondergaan zware trainingen en werken onder slechte werkomstandigheden die gepaard gaan met zware controle en indoctrinatie. Het rapport beschrijft dat de katoenproductie in Xinjiang, die 85% van China’s productie en 20% van de wereldproductie uitmaakt, afhankelijk is van gedwongen arbeidstransfermechanismes. Het rapport concludeert dat het zeer waarschijnlijk is dat een groot aandeel van de katoen uit Xinjiang door dwangarbeid is geproduceerd.

Zoals bekend maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. De hierboven genoemde berichtgeving vergroot de bestaande zorgen van het kabinet met betrekking tot dwangarbeid in China, zoals verwoord in antwoorden op Kamervragen van de leden Ploumen en Van den Hul (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 4000), het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2257), de leden Alkaya en Karabulut (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2258), en de leden Ploumen en Van den Hul (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2253).

Nederland spreekt zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en pleit onder andere voor betekenisvolle en ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN tot Xinjiang. Zo heb ik 16 december jl. in mijn gesprek met de viceminister van het Chinese Ministerie van Handel, Yu Jianhua, niet alleen mijn zorgen geuit, ook heb ik China opgeroepen om toegang te verlenen tot Xinjiang en bedrijven in staat te stellen hun due diligence uit te voeren. Tevens heb ik China opgeroepen de ILO-conventies op het gebied van dwangarbeid te ratificeren. Het onderwerp is ook aan de orde gekomen tijdens het gesprek van Minister-President Rutte en Premier Li Keqiang op 23 december 2020. Daarnaast spreekt Nederland China aan op de mensenrechtensituatie via multilaterale gremia zoals de Verenigde Naties (VN) of via de Europese Unie (EU). Zo heeft Nederland zich op 18 december jl. via de Permanente Vertegenwoordiger in de EU uitgesproken voor harde eisen aan China op het gebied van arbeidsstandaarden in het investeringsverdrag met de EU, namelijk ratificatie van de openstaande ILO-conventies en een effectief monitoring en handhavingsmechanisme.

Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede due diligence verplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang, bijvoorbeeld via de MVO-risicochecker. Op 18 november jl. organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een dialoogsessie met Nederlandse bedrijven uit het textielconvenant over ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in Xinjiang. Verder heb ik op 23 december 2020 over dit onderwerp gesproken met de CEO van Tommy Hilfiger Nederland. Gezien de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapporten zoals die van het Center for Global Policy, en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn.

Op 12 januari jl. heb ik contact gehad met VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat informatie ook proactief gedeeld wordt met de relevante achterban van VNO-NCW. Gezien de zorgwekkende berichtgeving en de aanmoediging van uw Kamer heb ik ook in dit gesprek het kabinetsstandpunt gemeld dat bedrijven, conform de OESO-richtlijnen, af moeten wegen of men uit Xinjiang moet vertrekken. Er is afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China gaat organiseren voor Nederlandse bedrijven. Ook zal later deze maand op ambtelijk niveau een gesprek hierover plaatsvinden met vertegenwoordigers van de Nederlandse kappersbranche.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Naar boven