35 207 China

Nr. 38 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2020

In de kabinetsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit mei 2019 (hierna Chinanotitie 2019) zijn o.a. de kansen en risico’s voor het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsveld beschreven.1 Het uitgangspunt voor de samenwerking is «open waar mogelijk, beschermen waar nodig». Om hierin een afweging te kunnen maken, heb ik het afgelopen jaar twee onderzoeken laten doen naar de huidige samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap.

Deze brief dient een tweeledig doel. Ten eerste kom ik met deze brief de toezegging aan uw Kamer na die ik heb gedaan in de aanbiedingsbrief bij het door Instituut Clingendael opgestelde rapport «China’s invloed op het onderwijs in Nederland», dat u op 3 juli 2020 van mij ontving.2 Hierin heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap.

Ten tweede bied ik u het rapport «Verkenning wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen» aan dat in mijn opdracht is opgesteld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)3. Het betreft een «quickscan» bij zes Nederlandse universiteiten naar hun samenwerking met Chinese kennisinstellingen.

Ook de antwoorden op de vragen die uw Kamer stelde op 2 oktober 2020 in het kader van een Schriftelijk Overleg over het Clingendael Rapport4 en de Kamervragen die gesteld zijn op 30 oktober jl.5 naar aanleiding van artikelen in het Financieele Dagblad over wetenschappelijke samenwerking met China, zijn heden naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 35 207, nr. 39).

Tot slot wil ik wijzen op de Kamerbrief »Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap» die uw Kamer op 27 november 2020 ontving.6 In deze brief presenteert het kabinet een pakket maatregelen gericht op het verhogen van de kennisveiligheid. Deze maatregelen zijn landenneutraal en dus op ieder land van toepassing. Zoals aangegeven in de Kamerbrief zijn de onderzoeken van Instituut Clingendael en RVO betrokken bij de formulering en vormgeving van de aldaar beschreven beleidsmaatregelen.

In dit kader wil ik tevens verwijzen naar de brief «Tegengaan statelijke dreigingen» die in april 2019 aan uw Kamer is gezonden.7 Het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht en ongewenste buitenlandse inmenging via diaspora zijn onderdeel van de landenneutrale aanpak statelijke dreigingen. De aanpak is onder andere gericht op het beschermen van waarden als academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting, de economische veiligheid en de Nederlandse kennis- en innovatiepositie.

In deze brief schets ik een beeld van de huidige samenwerking tussen China en Nederland op het gebied van onderwijs en wetenschap. Daarin sta ik stil bij (1) China als belangrijke samenwerkingspartner en (2) de uitgangspunten en randvoorwaarden die het kabinet hanteert bij deze samenwerking. Daarna (3) volgt er een reflectie op de aanbevelingen van de onderzoeken van de RVO en Instituut Clingendael.

1. China als belangrijke partner op het gebied van onderwijs en wetenschap

Chinese kennisinstellingen zijn een belangrijke samenwerkingspartner voor Nederlandse kennisinstellingen. China is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een mondiale speler in het onderwijs- en wetenschapsveld. China heeft een duidelijke agenda voor de economische en wetenschappelijke ontwikkeling. Dit blijkt uit de programma’s «Made in China 2025», de «China Standard 2035» en de in 2017 uitgesproken ambitie om wereldleider te worden op het gebied van Kunstmatige Intelligentie (AI). Het land zet die ambitie kracht bij door grote investeringen in het hoger onderwijs te doen, mede via internationale samenwerking. Sinds 2013 heeft China het op één na grootste Research & Development (R&D)-budget ter wereld en het land besteedde in 2018 2,14% van het BBP aan R&D, zo’n 406 miljard USD8. Ter vergelijking: de Verenigde Staten besteedden 2,7% van het BBP aan R&D (470 miljard USD), Duitsland 2,9% (109 mld USD). Nederland besteedde 2% van het BBP aan R&D (16 mld USD).

Het aantal topuniversiteiten in China neemt toe. Zo waren er in 2018 twaalf Chinese universiteiten vertegenwoordigd in de top tweehonderd wereldwijd (ARWU-ranking), terwijl dit er in 2010 nog slechts twee waren. Met name op het gebied van exacte wetenschappen en technologie is een aantal Chinese kennisinstellingen op de ranglijst gestegen. De versterkte positie van China in onderwijs en wetenschap is reden voor Nederlandse universiteiten om samen te werken met Chinese kennisinstellingen. Vanuit de Nederlandse ambassade in Beijing, is een aantal attachés actief op het gebied van onderwijs en onderzoek. Vanuit EZK is het Innovatie Attache Netwerk in China actief in Beijing, Shanghai en Guangzhou. De attaches in China richten zich op kennisinstellingen, bedrijven en overheden, verschaffen informatie en kunnen adviseren bij samenwerkingsverbanden.

Ook internationale mobiliteit van studenten en onderzoekers is van grote waarde voor de internationale positionering van ons land, onze wetenschap, de ontwikkeling van internationale competenties van studenten, de arbeidsmarkt en de bevordering van de (kennis)economie. Nederland is vanwege het grote aantal Engelstalige opleidingen en de tegen relatief lage prijs geboden hoge kwaliteit van het hoger onderwijs populair bij internationale studenten. De meeste buitenlandse studenten in Nederland komen momenteel uit (1) Duitsland, (2) Italië, (3) China, (4) België en (5) Bulgarije.9 Het RVO-rapport laat zien dat aan de zes onderzochte universiteiten in de periode 2010 tot 2019 het percentage Chinese studenten relatief gezien afneemt ten opzichte van het totale aantal internationale studenten in Nederland. Tegelijkertijd is in absolute aantallen een toename te zien van Chinese studenten: studeerden er in 2010 aan de zes deelnemende universiteiten nog 1170 Chinese studenten, in 2019 was dit aantal opgelopen naar 2155 Chinese studenten. In 2019 studeerden Chinese studenten met name in de vakgebieden Landbouw, Techniek, Economie en Natuurwetenschappen.10

De onderzoeken, die in deze brief worden besproken, bevestigen het beeld dat het voor Nederlandse kennisinstellingen belangrijk is om bij de ontwikkelingen in China aangehaakt te blijven en de samenwerking voort te zetten. Echter, deze onderzoeken herbevestigen dat er bij het aangaan van internationale samenwerking aandacht dient te zijn voor nationale veiligheidsrisico’s, (zelf)censuur en wederkerigheid.

2. Uitgangspunten voor samenwerking

In de Chinanotitie 2019 gaf het kabinet aan dat het wil samenwerken met China op basis van belangen, met oog voor ideologische verschillen. Ook voor kennisinstellingen is dit relevant. In de samenwerking met China dienen de instellingen een afweging te maken tussen de kansen die academische samenwerking met Chinese kennisinstellingen biedt en de risico’s die deze samenwerking met zich mee kan brengen. Hieronder schets ik de uitgangspunten en randvoorwaarden waarbinnen Nederland deze samenwerking, ook in de toekomst, vormgeeft.

Het belang van academische vrijheid, en wetenschappelijke integriteit

Academische kernwaarden als academische vrijheid, wetenschappelijke integriteit, openheid, toegankelijkheid en institutionele autonomie vormen steeds de toetsstenen van ons handelen. Het kabinet acht deze essentieel voor ons streven naar kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek. Het is van belang om steeds een academische omgeving te garanderen waarin deze waarden worden gewaarborgd. Het is aan de instellingen en overheid om deze academische omgeving vorm te geven en waar nodig maatregelen te treffen mochten de waarden in het geding zijn.

Het recht op academische vrijheid van onderzoekers en studenten is opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek11 (WHW). Ook is het recht om vrijelijk wetenschappelijk onderzoek te doen en de resultaten daarvan te verspreiden, vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.12 Onafhankelijk onderzoek kunnen doen, open science en wederkerigheid zijn belangrijke (voor)waarden voor kwalitatief hoogstaand wetenschappelijk onderzoek.

Een grote mate van vrijheid impliceert ook een grote mate van verantwoordelijkheid om daar integer mee om te gaan. De sector heeft zich daarom gecommitteerd aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Wetenschappelijke integriteit bestaat uit vijf principes (eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid), die gezien kunnen worden als «deugden» van een goede onderzoeker. Deze principes brengen de onderzoeker ertoe in allerlei verschillende omstandigheden de juiste keuzes te maken. Hierin worden zij geholpen door onder andere judgement by peers en zuivere omgang met bronnen. Judgement by peers wil zeggen: oordeelsvorming van wetenschap en onderwijs zonder hinder door politieke of commerciële belangen en institutionele autonomie zijn centrale vereisten voor degelijk onderwijs en onderzoek. Als het gaat om zuivere omgang met bronnen, kan gedacht worden aan transparantie van gebruikte bronnen, citatieplicht, bronvermelding en het tegengaan van plagiaat.

Vrijheid van meningsuiting in het onderwijs

Tevens is de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse samenleving en daarmee ook van het Nederlandse onderwijs- en onderzoekssysteem. Het is daarom van belang om steeds een onderwijs- en onderzoeksomgeving te garanderen waarin voortdurend de dialoog wordt gevoerd. Het is aan de instellingen om deze open omgeving te creëren en waar nodig maatregelen te treffen mochten de openheid en veiligheid in het geding zijn.

Kennisveiligheid

Ter versterking van de kennisveiligheid, waaronder het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht, heeft het kabinet een pakket aan maatregelen gepresenteerd in de recent aan uw Kamer gestuurde brief over kennisveiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap. Het doel van dit pakket is om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s die ermee samenhangen. Het kabinet kiest daarbij nadrukkelijk voor een landen-neutrale aanpak bij het ontwikkelen van het instrumentarium.

Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over kennisveiligheid staan kennisinstellingen er niet alleen voor bij het verhogen van de kennisveiligheid. Het kabinet werkt, samen met het Nederlandse kennisveld, aan een instrumentarium dat beoogt de kennisinstellingen een handelingsperspectief te bieden. Daarbij wordt zowel ingezet op gerichte versterking van de zelfsturing binnen het veld (in lijn met de wettelijk geborgde institutionele autonomie) als op een toetsingskader om op risicovakgebieden ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan.

Versterken samenwerking binnen de EU

Ten slotte wil het kabinet inzetten op samenwerking met andere EU-landen om de samenwerking met landen buiten de EU, waaronder China, op het gebied van onderwijs en wetenschap voorspoedig te laten verlopen, met daarbij aandacht voor de bovengenoemde waarden. Bij internationale samenwerking is wederkerigheid tevens een belangrijke voorwaarde.

Binnen de Europese Unie is groeiende aandacht voor het vormgeven van de samenwerking met China. De Europese Commissie heeft recent een Kennisnetwerk over samenwerking met China op het gebied van onderzoek en innovatie opgericht. Nederland maakt daar actief deel van uit. Ook worden bilateraal contacten gelegd om ervaringen, kennis en best practices uit te wisselen. Ook heeft Nederland, in de reactie op het voorstel van de Europese Commissie over de Europese Onderwijsruimte (European Education Area), aangegeven dat Nederland bij het versterken van samenwerking met andere landen, waaronder strategische mondiale spelers, aandacht zal vragen voor het belang van de randvoorwaarden voor samenwerking zoals academische vrijheid, reciprociteit en de Europese waarden.13 Het is passend dat Nederland eenzelfde positie inneemt als het gaat om samenwerkingsprojecten onder de vlag van Horizon Europe of de Europese Onderzoeksruimte (European Research Area). Op dit moment werkt de Europese Commissie met China aan een gezamenlijke roadmap ter vervanging van de huidige roadmap uit 2018. Deze roadmap vormt een gezamenlijke samenwerkingsagenda, gebaseerd op het Science and Technology Agreement dat sinds 1998 de basis voor samenwerking vormt en die in 2019 opnieuw werd verlengd voor een periode van 5 jaar.14 Hier wordt de samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie uiteengezet. De nadruk zal hier liggen, net als in het Nederlandse beleid, op wederkerigheid en balans.

3. Hoofdpunten onderzoeken en beleidsreactie op de aanbevelingen

Zoals aangegeven wil het kabinet in deze brief tevens ingaan op twee onderzoeken die, in het kader van de kennisopbouw over de samenwerking met China, op het terrein van onderwijs en wetenschap zijn uitgevoerd. Beide onderzoeken leveren waardevolle inbreng op die meegenomen kan worden in het vormgeven van de samenwerkingsrelatie met China. Tevens zijn deze onderzoeken als input gebruikt in de kennisveiligheidsdialoog met de kennisinstellingen.

Hoofdpunten uit de onderzoeken

Clingendael-rapport: «China’s invloed op het onderwijs in Nederland»

De onderzoekers van het Clingendael Instituut concluderen dat in Nederland sprake is van politieke beïnvloeding door China in het hoger onderwijs en in de wetenschap. Zij geven aan dat dit vooral plaats vindt door het (indirect) «(...) aanzetten tot zelfcensuur bij onderzoekers, beleidsmedewerkers bij universiteiten, studenten, en bij medewerkers of directeuren van academische uitgeverijen die met of in China werken.»15 De onderzoekers geven verder aan dat het hierbij niet alleen gaan om zelfopgelegde beperkingen ten aanzien van vrije meningsuiting, maar ook ten aanzien van de keuze van onderwerpen voor onderzoek. Ook hebben onderzoekers en uitgeverijen te maken met censuur van publicaties van wetenschappelijk werk. Verder laat het Clingendael-rapport zien dat er een reëel risico bestaat dat academische vrijheden en de integriteit van wetenschappelijke samenwerking en bestuurlijke besluitvorming beperkt worden bij samenwerking met Chinese partners. In het voortgezet onderwijs vindt volgens de onderzoekers geen politieke beïnvloeding plaats.

De onderzoekers concluderen tevens dat politieke beïnvloeding kan leiden tot een aantasting van de Nederlandse kennispositie met betrekking tot China. Door het vermijden van onderzoek op politiek gevoelige thema’s, kan deze kennispositie namelijk worden aangetast. Het gaat hier bijvoorbeeld om onderwerpen als politieke onvrede, sociale problemen, en mensenrechten in China, of de situatie in Xinjiang en Tibet.

RVO-rapport: «Verkenningen wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen»

De RVO heeft een verkennende quickscan uitgevoerd naar wetenschappelijke samenwerking tussen zes Nederlandse universiteiten16 en hun Chinese counterparts.17 In zijn algemeenheid valt de onderzoekers op dat bij Nederlandse universiteiten het veelal hoogleraren of onderzoekers zijn die «bottom-up» internationale samenwerkingen initiëren. Deze samenwerkingen komen daardoor niet automatisch in beeld bij het centrale bestuur van de instelling. Hierdoor kunnen universiteiten niet altijd een strategische afweging maken van wat zij uit hun internationale samenwerkingen willen halen en wat zij kunnen brengen.

De onderzoekers van de RVO hebben daarnaast de studentenmobiliteit van China naar Nederland in kaart gebracht van de zes deelnemende universiteiten in de periode 2010 tot 2019.

Tevens hebben zij gekeken naar het aantal Chinese promovendi aan deze kennisinstellingen. De onderzoekers stellen dat het lastig is om op basis van de verkregen cijfers definitieve conclusies te trekken over het aantal promovendi. De onderzoekers zien dat er geen eenduidige registratie van promovendi is die het vergelijken tussen instellingen mogelijk maakt. Dit komt enerzijds omdat de universiteiten in sommige gevallen geen zicht hebben op externe beurspromovendi, en anderzijds omdat universiteiten op verschillende manieren hun promovendi registreren en rapporteren.

Als laatste inventariseerden en bestudeerden de onderzoekers 183 Memoranda of Understanding (MoU’s) van de deelnemende universiteiten met Chinese partijen. Een MoU is een document dat de onderwerpen van een bepaalde samenwerking schetst, zonder juridisch bindende verplichtingen aan de ondertekenaars op te leggen. Het niet-verplichtende karakter ervan maakt het tot een gewild instrument, maar schept wel degelijk verwachtingen bij deelnemende partijen.

Bij ruim 30 van de 183 MoU’s is een relatie met Made in China 2025 gevonden waarbij vanwege de betrokken partijen, de faculteiten, het type samenwerking of de aard van het onderwerp mogelijke risico’s aanwezig zijn. Onder de MoU’s waarbij een link bestaat met Chinese kennisinstellingen uit «The China Defence Universities Tracker»18, worden door de onderzoekers van de RVO circa 10 MoU’s aangemerkt als risicovol.

Beleidsreactie op aanbevelingen rapporten

Hieronder zal ik ingaan op de aanbevelingen uit beide rapporten.

1. Borgen academische kernwaarden

De onderzoekers van Instituut Clingendael bevelen aan academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit actief te waarborgen en vormen van (zelf)censuur tegen te gaan. Inbreuk op de academische vrijheid en (zelf)censuur ondermijnen de kwaliteit van de publicaties en het onderzoek. Het is van belang dat kennisinstellingen zich, voordat zij een samenwerking aangaan met een Chinese partner (of andere internationale partner), voeden met informatie en kennis over kansen en risico’s. Dit maakt het mogelijk een weloverwogen besluit te nemen. Het kabinet onderschrijft de hierboven genoemde conclusies van de onderzoekers.

Tegelijkertijd heeft het kabinet onlangs aangekondigd maatregelen te nemen en instrumenten te ontwikkelen om ongewenste kennisoverdracht te voorkomen, waaronder richtlijnen kennisveiligheid bij internationale samenwerking, een expertise- en adviesloket en bestuurlijke afspraken over veiligheidsbeleid op instellingen.19

Ik zal samen met de kennissector richtlijnen voor kennisveiligheid uitwerken. Dit biedt een handzame en praktische leidraad voor iedereen die binnen kennisinstellingen te maken krijgt met internationale samenwerking. Deze leidraad kan men gebruiken bij het maken van de afweging. De richtlijnen worden landenneutraal. Het streven is de richtlijnen in het tweede kwartaal van 2021 op te leveren.

Waar het gaat om het tegengaan van vormen van zelfcensuur, is het essentieel dat binnen het onderwijs en het onderzoek sprake is van een veilige omgeving, zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van deze brief.

2. Versterken bewustzijn risico’s

Zowel het rapport van Clingendael als het rapport van RVO benadrukt het belang van het versterken van het bewustzijn van de risico’s in de samenwerking met China. Aangeraden wordt de mate van beïnvloeding te monitoren en de kennis hierover, en over China zelf, uit te breiden.

Het kabinet deelt deze conclusie en zet in op bewustwording, ook bij kennisinstellingen. Het kabinet acht het belangrijk dat Nederlandse kennisinstellingen alert zijn op mogelijke risico’s rond onder andere ongewenste beïnvloeding door andere landen en dat zij adequate maatregelen treffen om academische kernwaarden te borgen. Zo is dit najaar een gespreksronde langs universiteiten en onderzoeksinstituten gestart, en zal begin 2021 een gespreksronde volgen met de hogescholen (kennisveiligheidsdialoog).

De Nederlandse overheid kan op dit moment kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. Het kabinet wil kennisinstellingen (en bedrijven) daarin nog meer ondersteunen en het makkelijker maken advies en expertise in te winnen. Om kennisinstellingen te ondersteunen bij de afwegingen die zij vanuit hun verantwoordelijkheid maken, wil het kabinet daarom een expertise- en adviesloket op het vlak van kennisveiligheid in te richten.

Initiatieven vanuit de sector aangaande aanbevelingen 1 en 2

Naast de stappen die vanuit de overheid zijn genomen op basis van de aanbevelingen, heeft ook de sector zelf stappen gezet. Zo is er in VSNU verband een werkgroep kennisveiligheid actief met deelnemers vanuit de aangesloten universiteiten. Ook organiseert NWO geregeld sessies over kennisveiligheid en dragen kenniscentra als het LeidenAsiaCentre (LAC) actief bij aan bewustzijnsverhoging middels seminars en publicatie van onderzoeksrapporten.

De Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) heeft in 2018 een advies uitgebracht over vrije wetenschapsbeoefening.20 KNAW agendeert dit onderwerp en veilige internationale samenwerking met enige regelmaat onder haar leden, maar ook bij de directeuren van de KNAW-instituten.

3. Promovendi

De RVO constateert dat er in Nederland geen landelijke registratie van promovendi bestaat en dat het daardoor lastig is een volledig beeld te krijgen van welke promovendi op welke terreinen onderzoek doen. Dit betekent dat er geen compleet overzicht is van de aantallen of de vakgebieden waarin zij werkzaam zijn. RVO beveelt aan deze registratie landelijk inzichtelijk te maken en kennis te delen tussen instellingen rond de werving van Chinese PhD’s.

Aan een aantal van deze concrete acties wordt al opvolging gegeven.

De universiteiten onderzoeken momenteel in VSNU-verband de haalbaarheid van een landelijk systeem voor registratie van PhD’s. Dit systeem kan inzichtelijk maken welke arbeidsrelatie een promovendus heeft met de instelling en op welk kennisgebied er een PhD-relatie is. Het systeem zal geen inzicht geven in nationaliteit of land van herkomst van de promovendi, mede in het licht van privacywetgeving. Het kan helpen om aantallen promovendi in de toekomst te vergelijken. Hoewel het kabinet voorstander is van uitwisseling tussen kennisinstellingen over samenwerking met buitenlandse kennisinstellingen, valt dit initiatief onder de autonomie van de universiteiten zelf. Het kabinet ondersteunt dit initiatief, maar benadrukt evenwel het belang vooral eerst binnen de instelling zélf inzichtelijk te krijgen in welke aantallen promovendi actief zijn, op welke kennisgebieden en onder welke voorwaarden (zoals een beurs).

Ik deel de analyse van RVO dat het belangrijk is dat instellingen inzicht hebben in wie er aan de instelling als promovendus verbonden zijn. Zoals ik al in de brief over kennisveiligheid stelde is het immers ook in het belang van de instelling om over een volledig en actueel beeld te beschikken op basis waarvan, als de omstandigheden daar om vragen, tijdig kan worden bijgestuurd. Ik ga hierover in gesprek met de kennissector om te onderzoeken op welke manier we hier (bestuurlijke) afspraken over kunnen maken.

Het delen van kennis over de werving van PhD’s is de verantwoordelijkheid van de kennisinstellingen. Door het delen van het RVO-rapport met de universiteiten, breng ik deze aanbeveling onder de aandacht van de instellingen.

4. Samenwerkingsovereenkomsten

RVO constateert dat van de in totaal 183 onderzochte MoU’s met Chinese kennisinstellingen (van deze 6 onderzochte universiteiten) er 30 een link hebben met «Made in China 2025». Van de onderzochte MoU’s worden er circa 10 door de onderzoekers aangeduid als risicovol.

RVO beveelt aan bestaande samenwerkingen inhoudelijk te laten toetsen door een onafhankelijke adviescommissie met experts die kennis hebben van de als kritisch ervaren kennisvelden. Deze adviescommissie kan de Minister van OCW hierover adviseren.

Zoals in de brief over kennisveiligheid gemeld, wordt een landenneutraal toetsingskader ontwikkeld om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Hiertoe wordt gewerkt aan een inventarisatie van kennisvelden en vakgebieden die bescherming behoeven in het licht van de nationale veiligheid. Het toetsingskader zal flexibel zijn, zodat het in functie van de aard en ernst van de dreiging op- of afgeschaald kan worden.

Het kabinet gaat op de risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners (kennisinstellingen of bedrijven) een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Hierbij zullen ook de door RVO als risicovol aangeduide MoU’s worden meegenomen. Ik zal de aanbeveling om daarbij een onafhankelijke adviescommissie een rol te laten spelen, meenemen bij de uitwerking van het toetsingskader.

Daarnaast vraag ik alle Nederlandse kennisinstellingen om bestaande samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn. Waar dat niet het geval is, zou het wenselijk zijn dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien.

5. Positie Confucius Instituten in Nederland

In Nederland zijn er op dit moment twee Confucius Instituten, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd in Maastricht. De onderzoekers concluderen dat het bereik van de twee Nederlandse Confucius Instituten in het hoger en voortgezet onderwijs en de Nederlandse maatschappij beperkt is in omvang. Daarnaast concluderen zij dat er geen aanwijzingen zijn van politieke beïnvloeding door de instituten en dat het publieke debat over de instituten alle betrokkenen zeer alert heeft gemaakt. Tegelijk achten zij alertheid op en preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten wenselijk, omdat deze nu eenmaal door de Chinese overheid worden aangestuurd en de wijze van aansturing voor de Nederlandse partners niet transparant is. Uiteindelijk is het aan de Nederlandse kennisinstellingen waaraan de Confucius Instituten zijn verbonden, om de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit te bewaken. En daarbij zo nodig duidelijk aan te geven waar de grens ligt – ook richting de docenten van Confucius Instituten. De onderzoekers bevelen op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen.

Ik ga met de betreffende kennisinstellingen bekijken op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.

6. Vergroten kennis over China

Beide onderzoeken adviseren om de kennis over China te blijven vergroten. Het onderzoek van Instituut Clingendael geeft aan dat diepgaande kennis van China en de Chinese taal, en alertheid op het waarborgen van Nederlandse normen en waarden belangrijke voorwaarden zijn voor het ontwikkelen en uitvoeren van goede samenwerking met China. De onderzoekers adviseren ook om de kennis over China bij kennisinstellingen te vergroten. RVO adviseert de samenwerking te monitoren en evalueren.

Het kabinet onderschrijft het belang van kennisopbouw en -instandhouding. Hieraan wordt op verschillende manieren invulling gegeven:

  • Naar aanleiding van de Chinanotitie 2019 wordt een China Kennisnetwerk opgericht door het Ministerie van Buitenlandse zaken. Hier zijn alle departementen bij betrokken. Ook de Nederlandse ambassade en de consulaten in China zijn hierbij betrokken. Het kennisnetwerk biedt mogelijkheden voor onderzoek en kennisopbouw binnen de rijksoverheid over China.

  • Nederland neemt actief deel aan het Kennisnetwerk over samenwerking met China op het gebied van onderzoek en innovatie dat is opgericht door de Europese Commissie. Dit netwerk verricht onderzoek, maar is tevens gericht op het uitwisselen van beleid, kennis, ervaring en best practices.

  • Daarnaast zijn er diverse bilaterale contacten gelegd met landen, die net als Nederland vooroplopen in het veilig willen vormgeven van samenwerking met Chinese counterparts.21

Tot slot

Concluderend zal het kabinet de bovengenoemde onderwerpen als basis nemen voor de inzet voor de waardevolle wetenschappelijke samenwerking met China. De uitgangspunten, bevindingen en aanbevelingen zijn en blijven onderwerp van gesprek met de kennisinstellingen als het gaat om wetenschappelijke en onderwijssamenwerking met Chinese kennisinstellingen. Daarbij is proportionaliteit van eventuele maatregelen essentieel. Op overheidsniveau zullen Nederland en China het gesprek blijven voeren over de toekomstige samenwerking op het terrein van onderwijs en wetenschap.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 35 207, nr. 1.

X Noot
2

Kamerstuk 35 207, nr. 35.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Kamerstuk 35 207, nr. 35.

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1186.

X Noot
6

2020Z23069.

X Noot
7

Kamerstuk 30 821, nr. 72.

X Noot
8

OECD data, 2018. Het bedrag, gecontroleerd met meerdere bronnen, is USD 462.578 miljoen (purchasing power parity). De cijfers hebben betrekking op 2018. Voor 2019 geeft OECD een nog niet definitief percentage van 2,23%. In absolute getallen (dus niet PPP) is dat USD 329.889 miljoen voor 2019 en USD 291.254 miljoen voor 2018. Cijfers VS, DUI, NL:, UNESCO Institute for statistics (UIS), http://uis.unesco.org/apps/visualisations/research-and-development-spending/.

X Noot
10

RVO-rapport, p. 26.

X Noot
11

WHW Artikel 1.6 Academische vrijheid. In Artikel 1.19a/4 wordt overigens ook aan de academische veiligheid gerefereerd, maar dan i.v.m. opleidingen in het buitenland; toestemmingsvereiste.

X Noot
13

Kamerstuk 22 112, nr. 2965.

X Noot
15

Clingendael rapport, p. 1.

X Noot
16

Technische Universiteit Delft, Technische Universiteit Eindhoven, Universiteit Twente, Wageningen University & Research, Erasmus Universiteit Rotterdam, Rijksuniversiteit Groningen.

X Noot
17

Voor de volledigheid wil ik opmerken dat de RVO daarbij onderzoek heeft gedaan naar aantallen promovendi en studenten bij verschillende opleidingen. Dit ging in een aantal gevallen om zeer kleine aantallen. Ik heb daarom RVO gevraagd om aantallen <6 niet te specificeren om de kans op herleidbaarheid naar personen zo klein als mogelijk te maken.

X Noot
19

2020Z23069.

X Noot
20

KNAW, Briefadvies vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland, 2018.

X Noot
21

Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Australië.

Naar boven