35 200 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018

Nr. 17 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 21 juni 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 12 juni 2019 overleg gevoerd met mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 15 mei 2019 inzake jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 1);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 juni 2019 inzake addendum departementaal jaarverslag 2018 Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 5);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake beantwoording vragen commissie over het jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 8);

  • het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake verslag houdende lijst van vragen en antwoorden over de slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 9);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 15 mei 2019 inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 2);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 4 juni 2019 inzake resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (met addendum) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 6);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 2) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 10);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 5 juni 2019 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 7);

  • de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 7 mei 2019 inzake jaarverslag 2018 inspectie SZW (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 91);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 14 mei 2019 inzake SUWI-jaarverslagen 2018 (Kamerstuk 26 448, nr. 622);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2019 inzake antwoorden op vragen commissie van de V-100 bij het jaarverslag 2018 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2018 (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 11).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Rog

De griffier van de commissie, Esmeijer

Voorzitter: Rog

Griffier: Kouwenhoven

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Aartsen, Van Brenk, Gijs van Dijk, Jasper van Dijk, De Graaf, De Lange, Peters, Renkema, Rog en Van Weyenberg,

en mevrouw Van Ark, Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Aanvang 13.04 uur.

De voorzitter:

Aan de orde is het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De commissie heeft twee rapporteurs aangewezen: de heer Aartsen van de VVD en de heer Renkema van GroenLinks. Zij hebben zich nader verdiept in twee bijzondere thema's, namelijk inburgering en de Inspectie SZW. Wij willen de twee rapporteurs in de gelegenheid stellen om een toelichting te geven.

Het is een beetje een chaotische dag. De leden zullen straks naar de plenaire zaal moeten om te stemmen. Dat is toch ook een belangrijke taak die ons is toebedeeld. Dus dat gaan we straks doen. Ik hoop dat we deze presentatie voor die tijd hebben afgerond.

Ik wil eigenlijk niet langer dralen. Ik geef het woord aan de heer Aartsen.

De heer Aartsen (VVD):

Dank, meneer de voorzitter, ook namens collega Renkema. Wij mochten dit jaar als rapporteurs optreden. We hebben twee thema's uitgekozen. Ik zal iets zeggen over de inburgering. Collega Renkema zal iets zeggen over de Inspectie SZW. Ik zal beginnen met een algemeen beeld. Collega Renkema zal afsluiten met de conclusies en aanbevelingen. We gaan er snel doorheen, want ik moet zelf na de stemmingen ook nog het woord voeren bij een VAO.

Voor het algemene oordeel zijn we begonnen bij het oordeel van de Algemene Rekenkamer, die aangaf dat de complete rijksrekening behoorlijk dicht op de tolerantiegrens van 1% zat. Wij hebben daarom gekeken hoe het zit bij het Ministerie van SZW. We kunnen zeggen dat het vrij goed zit. Het laagste getal zit op 99,46%. Alle andere zaken zitten daar ruim boven. Volgens mij is dat vergeleken met de algemene aanbeveling van de Algemene Rekenkamer een prima score.

We hebben vervolgens gekeken waar de onvolkomenheden zitten. De Algemene Rekenkamer zegt dat er twee onvolkomenheden bij SZW zijn geconstateerd. De eerste is ten aanzien van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Daar is al wat vaker over geschreven. Wat dat betreft is het geen verrassing. Wij zijn als rapporteurs wel benieuwd of de Minister daar iets over zou kunnen zeggen en welke extra maatregelen hij gaat nemen om deze onvolkomenheid te bestrijden. Hoe heeft het plan van aanpak dat is geschreven in 2017 uitgewerkt? Uit de cijfers blijkt dat het onvoldoende heeft uitgewerkt in 2018. Ik ben benieuwd wanneer de Minister die uitwerking wél verwacht. De tweede onvolkomenheid zit bij de rijksschoonmaakdienst. Deze wordt door de Algemene Rekenkamer getypeerd als groeipijnen. We zijn benieuwd welke actie gepleegd wordt om dit in de toekomst te voorkomen.

Ik wil nu inzoomen op het thema inburgering. De rijksuitgaven voor inburgering zijn in vieren te verdelen. Dat zegt iets over de complexiteit ervan. Allereerst doet het Ministerie van SZW zelf uitgaven voor het thema inburgering, ongeveer 7,7 miljoen. Dat zijn met name uitgaven voor de afname van inburgeringsexamens. De tweede bijdrage van SZW gaat richting DUO. We zien de laatste jaren een stijgende trend. Ik hoor van de Minister graag de verklaring hiervoor, want het aantal nieuwkomers neemt sinds 2016 af. Daarnaast wordt er een bijdrage gedaan aan het COA, met name voor voorinburgering en maatschappelijke begeleiding. Tot slot is er, niet onbelangrijk, een decentralisatie-uitkering van € 2.370 per asielmigrant aan de gemeenten. Ik hoor graag van de Minister of hij kan reflecteren op de kerntaken die ik zojuist heb genoemd.

Dan de prestaties van het inburgeringsstelsel. Zoals je ziet, is er een behoorlijke...

Minister Koolmees:

Ik begrijp niet helemaal de kern van de vraag van de heer Aartsen. Welke reflectie vraagt hij precies van mij?

De heer Aartsen (VVD):

We vragen met name hoe hoog de decentralisatie-uitkering in 2018 specifiek was voor maatschappelijke begeleiding. Dat is een vraag die we hebben. Waar besteden de gemeenten dat geld vooral aan? We hebben dit onderzoek gedaan in het kader van de ambitie van het kabinet om de gemeenten een belangrijkere rol te geven in de toekomst.

Dan ten aanzien van een aantal kerncijfers. We zien een toename van het aantal mensen dat is geslaagd voor het inburgeringsexamen. Het is goed om te vermelden dat we die piek zien in 2018. Dit heeft natuurlijk behoorlijk te maken met de piek van het aantal mensen dat instroomde in 2016. Ook bij het vorige plaatje zag je dat. We zien ook een piek van het aantal nieuwkomers dat bij DUO een kennisgeving heeft gekregen; dat zie je in 2016 omhoogschieten en daarna weer wat afnemen. We zijn wel benieuwd wat de Minister vindt dat deze kerncijfers zeggen over het succes van het inburgeringsstelsel dat we op dit moment hanteren.

Daarna wil ik een stapje maken naar de rol van gemeentes in het huidige inburgeringsstelsel. Dit is een plaatje dat een beetje schetst hoe het inburgeringsstelsel op dit moment werkt. Het eerste wat daaraan opvalt, is dat het bijzonder complex is, met name als je het vanuit de inburgeraar zelf bekijkt. De inburgeraar heeft met heel veel verschillende partijen te maken, zowel overheid als niet-overheid, zowel rijksoverheid als uitvoeringsinstanties als lokale overheden. Dat is voor mij ook de reden waarom het kabinet heeft aangegeven een aantal maatregelen te willen nemen om dat te veranderen. Wat ook belangrijk is om te zien, is dat er op dit moment eigenlijk geen directe relatie is tussen het Ministerie van SZW en de betreffende gemeente. De bijdrage van de maatschappelijke begeleiding loopt op dit moment via het COA.

Het volgende plaatje vonden wij het meest interessant. Het gaat over de maatschappelijke begeleiding die wordt gegeven aan nieuwkomers. Ondanks de oproep van de Minister aan gemeentes om in 2018 meer te doen, zien we hier een behoorlijke daling tussen wat er was begroot en wat er uiteindelijk is gerealiseerd. Die daling komt niet overeen met de eerdere kerncijfers die ons zijn gepresenteerd. Op basis van deze cijfers vragen wij ons af in hoeverre het lukt om voldoende te sturen tussen het Ministerie van SZW en de betreffende gemeentes. We zeiden al: er ligt alleen een relatie via het COA. We zijn benieuwd wat de oorzaak is van die enorme daling ten aanzien van wat er is begroot, juist ook omdat de Minister tegen de gemeentes heeft gezegd graag wat extra inspanning in 2018 te willen, omdat ze in de toekomst een belangrijkere rol krijgen.

Daarnaast heeft de Minister aangegeven, in 2019 en 2020 40 miljoen extra ter beschikking te willen stellen aan gemeentes om alvast aan die nieuwe rol te wennen. We zijn nu halverwege 2019, dus we zijn wel benieuwd welke afspraken er zijn gemaakt over de besteding van die bedragen. Zijn deze cijfers daarin meegenomen? In hoeverre kan de Minister al iets zeggen over welke concrete acties er in de eerste helft van 2019 zijn ondernomen om deze cijfers te keren? Dit was het onderdeel inburgering. Dan geef ik graag het woord over aan collega Renkema.

De heer Renkema (GroenLinks):

Dank u wel. Ik dank mijn collega voor het eerste deel van de rapportage.

Aan mij de taak om in te gaan op de bevindingen van de inspectie. Waarom hebben we als rapporteurs gekeken naar de inspectie? Daar is een aantal redenen voor. Een belangrijke is dat het eigenlijk alle beleidsthema's van het ministerie raakt. Er komen heel veel thema's langs bij de inspectie, van arbeidsomstandigheden tot fraude en allerlei andere zaken. De tweede reden is dat er ook in de Kamer altijd veel aandacht is voor handhaving en voor toezicht. Kamerleden zeggen van dit onderwerp al snel dat er meer toezicht moet komen of ze willen weten of er wordt gehandhaafd. Maar de belangrijkste reden was dat er extra investeringen zijn gedaan richting de inspectie. Die hebben we op een rijtje gezet. We hebben ze genoemd als het gaat over de komende jaren.

De totale uitgaven aan de Inspectie SZW zijn uitgesplitst in personeelskosten en overige kosten. Te zien is dat in 2018 voor de inspectie de eerste extra gelden uit het regeerakkoord ter beschikking zijn gekomen. De komende jaren zal dat budget steeds verder toenemen, en ook vrij fors. Uiteindelijk gaat dat naar bijna 150 miljoen per jaar in 2022. In 2018 is 13 miljoen extra uitgegeven, waarvan voor de inspectie zelf 8,6 miljoen. Uiteindelijk gaat het dus in 2020 om 50 miljoen per jaar voor de handhavingsketen van de inspectie, conform het Inspectie Control Framework. Dat kader is in 2017 opgesteld door de inspectie. Doel is dat de inspectie hiermee in staat wordt gesteld om beter toezicht te houden, met name op onderwerpen als het wettelijk minimumloon, intensiever kan kijken naar schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden kan onderzoeken en uitbuiting kan tegengaan. Op Verantwoordingsdag heeft de Algemene Rekenkamer in de rijksbrede bevindingen aangegeven dat de extra miljarden die volgens het regeerakkoord beschikbaar zijn gekomen, het afgelopen jaar nog niet tot veel zichtbare resultaten hebben geleid. De conclusie was eigenlijk: het geld komt vaak moeilijk aan het rollen. Van de 5 miljard die extra beschikbaar was is per saldo 1 miljard doorgeschoven naar latere jaren, heeft de Algemene Rekenkamer berekend.

Wij vroegen ons af als rapporteurs in hoeverre dit geldt voor het extra geld voor de inspectie. We hebben begrepen dat het grootste deel van de extra middelen bij de inspectie wordt geïnvesteerd in het aannemen van inspecteurs en rechercheurs. De bezetting is daardoor in 2018 toegenomen met 123 fte, naar nu in totaal 1.250 fte. Tot 2020 zal er nog een stapsgewijze uitbreiding met in totaal circa 400 fte plaatsvinden. Dat is een forse investering, in geld maar ook in menskracht. We willen graag weten of de genoemde extra 8,6 miljoen euro voor het aannemen van extra inspecteurs en rechercheurs volledig is uitgegeven. Was de toename van die 123 fte een formatieve uitbreiding of waren in 2018 nog veel van die vacatures niet ingevuld?

De inspectie werkt steeds meer programmatisch en risicogestuurd en benoemt ook expliciet de maatschappelijke effecten die ze wil bewerkstelligen. Dat laatste is geredeneerd vanuit transparantie en verantwoording een heel positief punt. Tegelijkertijd blijkt dat de geplande output, zegt maar gerust «de productiecijfers», van de inspectie in 2018 lang niet overal wordt gehaald. Dat gaat dan heel concreet om de aantallen inspecties, de aantallen onderzoeken en de onderzoeksrapporten. De inspectie zegt zelf in haar jaarverslag dat er ook nog steeds te reactief gewerkt wordt, terwijl men eigenlijk actief toezicht wil houden. Meer dan de inspectie zelf nastreeft, moet men eigenlijk uitrukken als er een incident is.

Wat betreft de prestatie van de inspectie moeten we dus eigenlijk concluderen dat ondanks die extra investeringen de realisatie in 2018 nog achterblijft bij de eigen ramingen met betrekking tot het Inspectie Control Framework. Op onderdelen geldt dat ook voor de capaciteitsinzet.

We begrijpen dat de effecten van extra investeringen op handhaving in de praktijk een tijdje duurt, vanwege werving, selectie en opleiding. Tegelijkertijd weten we ook dat de komende jaren nog veel extra fte's worden toegevoegd. Kunnen de bewindspersonen aangeven of in 2019 tot nu toe een grotere operationele inzet is gerealiseerd door de gedane investeringen in 2018? Kan er worden aangegeven of het totaal van de gelden van het regeerakkoord dat beschikbaar is gekomen, 13 miljoen euro in 2018, ten volle is benut? Of is er sprake van onderuitputting? Belangrijker nog: wat betekent dit voor de planning voor de komende jaren? Welke doelen zijn daarover geformuleerd?

Volgens de Algemene Rekenkamer, nog steeds in die rijksbrede bevindingen, is meer strategisch personeelsbeleid nodig bij de rijksoverheid om de juiste mensen op de juiste plek aan het werk te krijgen. Tegelijkertijd moet er rekening worden gehouden met een behoorlijke krapte op de arbeidsmarkt. Onze vraag is of deze constatering ook geldt voor de Inspectie SZW. Graag een reactie.

Helaas zien we dus dat de prestaties van de inspecties ondanks de extra investeringen nog achterblijven. De vraag is wat de bewindspersonen gaan doen om die ramingen alsnog te realiseren.

Tot slot. De inspectie werkt risicogestuurd, door te analyseren welke risico's kunnen optreden bij diverse groepen en welke gevolgen dat kan hebben voor gezond, veilig en eerlijk werken. Deze analyses vormen ook de basis voor de toezichtprogramma's. Er worden verschillende statistische bronnen gebruikt waaruit risico's kunnen worden afgeleid, denk aan de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden, Arbo in Bedrijf, maar ook aan bestandskoppelingen met andere instanties zoals UWV, Belastingdienst en Sociale Verzekeringsbank. Onze vraag is eigenlijk of de bewindspersonen tevreden zijn over de effectiviteit van het toezicht zoals dat nu wordt uitgevoerd.

Tot slot dan. We hebben een aantal algemene dingen gezegd over Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Met betrekking tot het thema inburgering hebben we toegelicht waarom we vragen wat de verklaring is voor het lager uitvallen dan gepland van de deelname aan maatschappelijke begeleiding en hebben we gevraagd hoe die 40 miljoen extra zal worden besteed. Bij de inspectie hebben we gezien dat de bezetting is toegenomen, maar dat niet duidelijk is of de doelstelling van capaciteitstoename daarmee volledig is gerealiseerd, of de extra middelen volledig zijn uitgegeven en op welke wijze de doelen de komende jaren gerealiseerd gaan worden.

Ten slotte, en dit is niet onbelangrijk, stellen wij als rapporteurs voor aan de Kamer om de Minister decharge te verlenen.

De voorzitter:

Dank u wel, heren Aartsen en Renkema. U heeft de commissie veel werk uit handen genomen door u extra te verdiepen in de stukken. Dat is heel prettig. Wij gaan zo over tot een schorsing, omdat de leden van de Tweede Kamer naar de plenaire zaal moeten om te stemmen. Dat geeft meteen de bewindspersonen de gelegenheid om zich voor te bereiden op de kritische vragen die hun gesteld zijn.

Ik schors de vergadering tot na de stemmingen in de plenaire zaal.

De vergadering wordt van 13.19 uur tot 13.31 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is nog steeds het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet SZW. Nu we weer rustig met elkaar zitten, wil ik graag van de gelegenheid gebruikmaken om de bewindspersonen hartelijk welkom te heten. Dat geldt ook voor hun ondersteuning; er zijn een hoop hulplijnen aanwezig, zie ik.

De rapporteurs hebben hun rapportage met ons gedeeld. Het is een beetje een chaotische dag: de heer Aartsen is inmiddels weg en een aantal andere leden zal ook eerder weg moeten. Dat is niet uit desinteresse, maar heeft te maken met drukke werkzaamheden. Ook de Staatssecretaris zal ons om 15.00 uur verlaten, weten wij inmiddels.

Ik wil de bewindspersonen graag de gelegenheid geven om hun reactie te geven op de bevindingen van de rapporteurs. Daarna gaan we naar de eerste termijn van de Kamer, want de Kamer is in de gelegenheid om een eigen bijdrage te leveren en eventueel daarbij ook de antwoorden van de bewindspersonen mee te nemen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is het toegestaan om te interrumperen? Hoe werkt dat?

De voorzitter:

Nee, we gaan nu luisteren naar de antwoorden. U legt de vinger bij dit unieke moment, meneer Van Dijk! Dat had u niet moeten doen. Maar inderdaad, we gaan nu niet interrumperen, maar even luisteren naar de antwoorden van de bewindspersonen. Daarna doen we gewoon de eerste termijn van de Kamer. Ik zeg u toe dat de bewindspersonen u dan ook niet mogen interrumperen. U mag dan wel op elkaar interrumperen, maar dat gaan we straks met elkaar afspreken.

Ik geef het woord aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Koolmees:

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik ben van plan om nu de drie uur vol te gaan praten in mijn eerste termijn. Ik heb alle stukken bij me, dus ik kan voorlezen uit eigen werk. Gaat u er maar eens goed voor zitten, want u mag toch niet interrumperen.

Hartelijk dank aan de twee rapporteurs, de heer Aartsen en de heer Renkema, voor deze rapportage en voor de opmerkingen bij ons jaarverslag. Ik zal zo meteen de twee onvolkomenheden en de inburgering behandelen. De Staatssecretaris gaat daarna in op de inspectie.

Vooraf zeg ik dat het goed is om te zien dat de rechtmatigheid op orde is, dat een groot deel, boven de 99%, goed is. Dat is een mooi cijfer, dat laat zien dat ook breder in de rijksoverheid de rechtmatigheid op orde is. De volgende vraag is dan hoe we ook de doelmatigheid, de effectiviteit van het beleid, gaan vergroten. In mijn vorige leven, als financieel woordvoerder, heb ik daar heel veel debatten over gevoerd. Ook binnen het Ministerie van SZW zijn we bezig om het evidencebased beleid meer uit te rollen: waar leren we van, wetenschappelijk onderzoek, wat werkt wel en wat niet? We doen dit bijvoorbeeld bij de inburgering middels het programma VIA, Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt. Nou ja, we komen er misschien straks nog wel over te spreken.

Dan de twee onvolkomenheden. Ik begin bij het punt van de uitkeringen Caribisch Nederland. Er is inderdaad een verbeterplan gemaakt. De bevindingen van de accountantsdienst van het Rijk uit 2016 waren de directe aanleiding om zo'n plan van aanpak te maken voor het verbeteren van de rechtmatigheid en het financieel beheer. Op 14 juli 2017 is de Kamer geïnformeerd over dat verbeterplan, mijn voorganger heeft daar toen een brief over gestuurd. In de brief van 17 mei 2018 hebben we een update gegeven van de stand van zaken van het verbeterplan. Sindsdien zijn de verbeteringen verder gevorderd.

Ik noem een paar stappen die zijn gezet. De verbeterslag in de dossiervorming volksverzekeringen BES is afgerond. De opgestelde controlejaarkalender is in gebruik genomen. De jaarkalender interne controle is afgerond. De steekproefsgewijze controle van de juistheid van de betalingen is opgestart. Het projectplan informatiebeveiliging integreren met het oog op de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst is afgerond. Er is een kennissysteem ingekocht. Dat systeem is al gevuld met informatie over een brutoregeling die de RCN-unit SZW uitvoert. Dit wordt de komende tijd stapsgewijs uitgebreid.

U ziet dat er al heel veel stappen zijn gezet sinds het plan van aanpak in 2016. De accountantsdienst van het Rijk constateert naar aanleiding van de audit over 2018 dat de unit veel werk heeft verzet ten aanzien van het financieel beheer. Het kan en moet echter nog veel beter. Er moet nog meer worden gedaan om met name de interne beheersmaatregelen die zijn genomen, goed vast te leggen, zodat ook de uitgevoerde handelingen zichtbaar en traceerbaar zijn. Daar ging de kritiek van de Rekenkamer ook over. Naar aanleiding van het rapport van bureau Atos wordt momenteel gewerkt aan de verbetering van de ICT. Dat is echt nog een aandachtspunt, evenals de bemensing van de ICT. Daarnaast wordt naar aanleiding van de audit over 2018 momenteel het inrichten van een verbijzonderde interne controlefunctie verkend, om omissies tijdig op te sporen en te herstellen.

Dus meer in den brede houden we als kerndepartement voortdurend de vinger aan de pols en denken we mee om deze problemen op te lossen. We zitten erbovenop. Zoals u heeft gehoord, is het een work in progress. Er gebeurt ontzettend veel op dit terrein om een en ander te verbeteren, zoals ook onze reactie is geweest aan de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het rapport.

Dan de tweede onvolkomenheid. Die zit inderdaad in de RSO, de Rijksschoonmaakorganisatie. Ik dacht dat de heer Aartsen sprak over groeipijnen. Dat herken ik wel. RSO is in 2016 van start gegaan en groeit heel snel. Tot 2021 zitten we eigenlijk nog steeds in de opbouwfase van de start van de RSO. Er was dus forse groei in korte tijd, zowel in het aantal medewerkers als in het aantal opdrachtgevers, ook vanwege het samenvoegen van de oude schoonmaakorganisatie in de nieuwe RSO.

Bij de opbouw van de RSO is veel aandacht gegaan naar het verwezenlijken van de missie en de visie van de RSO, namelijk goed werkgeverschap, ook naar aanleiding van het plan van mijn voorganger, en goede dienstverlening. De ontwikkeling van het financieel beheer is daarbij – helaas, zeg ik erbij – achtergebleven. Goed geïmplementeerde financieel-administratieve processen vormen een belangrijke basis voor goed financieel beheer. Die processen zijn nog onvoldoende ontwikkeld bij RSO. Dat zien wij ook. Dat werkt ook door in de kwaliteit van het financieel beheer.

We zijn eind 2018 reeds gestart met het verstevigen van de procesinrichting en de beschrijvingen betreffende RSO, juist op het punt van financieel beheer. In 2019 hebben we hier een vervolg aan gegeven via het verbeterplan. Dat verbeterplan richt zich met name op het goed uitwerken, beschrijven en implementeren van de administratieve processen, waarbij de interne beheersingsmaatregelen op deze processen een prominente rol hebben gekregen. Ik realiseer mij dat dit heel veel woorden zijn. Het gaat om het op projectbasis uitrollen om het zo beter te verankeren in de organisatie en beter te implementeren, om zo te kunnen sturen. Het gaat ook over de processen rondom de inkoop, de ontvangsten, het overwerk en over sturing en control.

Met andere woorden, ook hier herkennen wij de opmerkingen van de Rekenkamer. We zijn ondertussen al hard aan het werk om die twee verbeterpunten weg te werken en het hele proces beter in te richten, zodat we hopelijk op korte termijn af zijn van deze verbeterpunten. Alles is erop gericht om in 2019 de basis structureel op orde te hebben. Daar wordt nu hard aan gewerkt. De doorontwikkeling van de ondersteunende ICT-systemen voor met name de financieel-administratieve processen loopt langer door dan 2019. Om dat goed te kunnen inregelen, hebben we ook begin volgend jaar nog nodig. Dit in het kader van het verwachtingenmanagement richting Kamer.

Dan kom ik nu op de inburgering. Ik heb de neiging om daar heel veel over te vertellen, maar dat doe ik niet, want voor eind juni kom er een uitgebreide brief van mij over het nieuwe inburgeringsstelsel. Op dit moment zijn we samen met de gemeenten en stakeholders hard aan het werk om dat nieuwe inburgeringsbeleid in te richten. Als het goed is – ik zeg het uit mijn hoofd – hebben we op 27 juni daarover nog een algemeen overleg met uw Kamer. Daar worden de contouren van het nieuwe inburgeringsstelsel besproken en gedeeld met uw Kamer. Zo kunnen we voor de zomer nog starten met consultatiewetgeving, met het oog, uiteindelijk, op implementatie per 1-1-2021.

We werken nu hard aan de laatste versie van die brief, in overleg met de VNG, althans, nu even niet in overleg met de VNG over de financiële kaders. Maar nogmaals, begin van de week van 27 juni komt de brief met de beschrijving van de contouren van het nieuwe inburgeringsstelsel en welke stappen we daar gaan zetten.

We doen dit juist – dat was de algemene vraag van de heer Aartsen – omdat het huidige stelsel gewoon niet goed werkt. Laten we daar eerlijk over zijn. Gemeenten klagen over het feit dat statushouders pas heel laat aan het loket komen. Ze hebben eigenlijk geen regierol in de eerste fase, terwijl we uit onderzoek weten dat het ontzettend gedienstig is als mensen heel vroeg beginnen met het leren van de taal, en dat heel vroeg beginnen met participeren, met meedoen in de samenleving goed is voor het leren van de taal. Dat zijn allemaal kernelementen in de veranderopgave voor de inburgering waar we nu mee aan de slag zijn. Want het huidige systeem werkt gewoon niet goed. Daar worden we mee geconfronteerd, bijvoorbeeld door het feit dat mensen heel lang in de bijstand blijven hangen. Het duurt gemiddeld zeven tot acht jaar voordat mensen zelfstandig hun inkomen kunnen verdienen. Dat moet echt beter. We zijn ermee aan de slag en binnenkort hoort u daar meer over.

Dan de specifieke vraag die de heer Aartsen heeft gesteld over de inburgering. Wat is de reden dat het aantal opgenomen leningen is gestegen terwijl de kosten voor inburgering daalden? Hij toonde in dat kader twee grafiekjes. Het aantal actieve leners, dus mensen die in 2018 geld hebben opgenomen uit de DUO-leningen, lag in 2018 hoger dan eerder voorzien. De oorzaak daarvan is dat de latere cohorten inburgeraars eerder zijn gaan lenen dan in eerdere jaren. Daardoor zat de raming verkeerd ten opzichte van de mensen die in de eerste jaren van het leenstelsel een beroep deden op die leenfaciliteit. Daardoor ontstond er in 2018 meer samenloop van actieve leners uit meerdere cohorten, ook cohorten uit 2013, 2014 en 2015 die ook nog in het inburgeringsstelsel zitten. De kosten van inburgering zijn breder dan het leenstelsel alleen, de budgetten van DUO. Daardoor hebben we ook in het leenstelsel in 2018 nog te maken met meerdere cohorten uit het verleden die nog aan het lenen zijn, ook cohorten uit de piekjaren van de verhoogde instroom. We hebben het dan over 2015 en 2016. Dat maakt dat de raming ingewikkelder is. Daarom ook het verschil in de lijntjes, dat zichtbaar was in de presentatie van de rapporteurs.

In het vervolg hierop de vraag wat de verklaring is voor het lager uitvallen dan gepland van het deel maatschappelijke begeleiding in 2018. Achtergrond hierbij is dat vergunninghouders die zich in de gemeente vestigen, van de gemeente maatschappelijke begeleiding ontvangen. Uit mijn hoofd gaat het om € 2.370 per statushouder. Maar door de afname van het aantal asielgerechtigde nieuwkomers is het aantal trajecten maatschappelijke begeleiding lager dan geraamd. Het is niet zo dat vergunninghouders die trajecten hebben misgelopen of dat er geen budget voor was. Dat budget was er wel. We proberen de prognoses van de instapcijfers beter te krijgen. Het blijft iedere keer ingewikkeld om die goed in te schatten – mijn collega van JenV heeft daar ook mee te maken – ook al omdat het lang doorwerkt in de keten: de statushouders komen een aantal jaren verder bij de gemeente terecht.

Met de wijziging van de Wet inburgering in verband met de vastlegging van de maatschappelijke begeleiding per 1 oktober 2017, nog door mijn voorganger, is ook de systematiek van de betaling aan de gemeente veranderd. Het ging inderdaad eerst via het COA, maar nu gaat het via een decentralisatie-uitkering aan de gemeente, zodat gemeenten zelfstandig dat budget kunnen beheren en uitgeven en kunnen inzetten voor maatschappelijke begeleiding. In mijn werkbezoeken langs al die gemeenten zie ik dat gemeenten bezig zijn met zich voorbereiden op het nieuwe inburgeringstelsel en dat ze zien dat maatschappelijke begeleiding ontzettend belangrijk is om mensen aan de slag te krijgen en te activeren. Eigenlijk is het zo dat gemeenten nu meer geld uit eigen middelen uitgeven voor dit doel, juist ook om mensen een eerlijke kans te geven in de Nederlandse samenleving.

Een specifieke vraag van de heer Aartsen was nog wat er wordt verwacht van die 40 miljoen extra in 2019 en 2020 die ik eerder dit jaar aan de gemeenten heb toegekend, dus twee keer 20 miljoen voor 2019 en voor 2020. Wat gaan gemeenten daarvoor doen? Omdat ik al bezig ben met het nieuwe inburgeringsstelsel en we dat met de gemeenten samen aan het organiseren zijn, hebben gemeenten mij gevraagd hen te helpen bij het inrichten van het nieuwe stelsel en ervoor te zorgen dat ze de knelpunten kunnen aanpakken die er nu zijn. Daar is het geld voor bedoeld, bijvoorbeeld voor de brede intake, het persoonlijk integratieplan en de verschillende leerroutes die worden uitgewerkt in mijn brief.

Hierop vooruitlopend heb ik gemeentes alvast gevraagd om volgens de nieuwe werkwijze binnen de huidige wettelijke kaders aan de slag te gaan. Dat was ook op verzoek van de gemeenten, overigens. Zij zeiden: laat ons alvast een beetje pionieren, laat ons alvast zoeken naar manieren om dit in te kunnen regelen. Er zijn een paar heel mooie voorbeelden van, zoals Amsterdam, Leiden en Zwijndrecht. Die gemeenten zijn allemaal bezig om al te werken langs de nieuwe lijnen van het nieuwe inburgeringsbeleid. Daar is het extra geld voor beschikbaar. Dit ook omdat we zagen dat er gewoon problemen waren in de praktijk: mensen waren aan het einde van de looptijd zonder geld nog in hun lening; mensen haalden hun inburgeringsplicht niet doordat ze uit de tijd liepen. Daar moeten we natuurlijk wat mee, ook als samenleving. Daar is het geld ook aan besteed.

Vanuit dat oogpunt heb ik dus tweemaal 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Gemeenten kunnen daarmee actief aan de slag met de inburgering en het taalverwervingsproces. Ook is deze impuls bedoeld om de gemeenten alvast te laten doorgroeien naar het nieuwe stelsel. We zijn inmiddels aan de slag met het extra geld. De gemeenten verantwoorden zich over deze middelen richting de gemeenteraad. In het kader van de bestuurlijke afspraken die ik met gemeenten heb gemaakt rond die 40 miljoen, is afgesproken dat ter voorbereiding op het nieuwe stelsel in het eerste kwartaal van 2020 met een enquête wordt geschetst welke activiteiten er door gemeenten ondernomen worden. Daarbij zal ook uitgevraagd worden welke knelpunten en kansen er gezien worden richting het nieuwe stelsel.

Daarnaast gaan er op dit moment pilots lopen, ook binnen de gemeente, onder het motto: lerend naar het nieuwe stelsel. Daar heb ik u laatst, ik meen vorige week, een brief over gestuurd, maar mijn tijdsbesef is door pensioenen en dat soort dingen de afgelopen weken een beetje raar geweest. Het geld voor die pilots, uit mijn hoofd een miljoen of elf voor de komende periode, komt dus ook beschikbaar, juist ook om te leren vanuit evidencebased beleid, vanuit een wetenschappelijke aanpak, wat wel en wat niet werkt, zodat we die kennis kunnen gebruiken bij het inrichten van het nieuwe stelsel. Dat is ook op verzoek van de heer Jasper van Dijk, die mij een jaar of wat geleden gevraagd heeft om meer gebruik te maken van wetenschappelijke inzichten bij het ontwikkelen van beleid.

Voorzitter. Dat was mijn lange inleiding. Dan geef ik u in overweging het woord aan de Staatssecretaris te geven.

De voorzitter:

Ik ben geneigd om die suggestie over te nemen. Dank u wel. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Ark:

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de commissie en de rapporteurs voor de vragen op het terrein van de inspectie. Wat mij betreft een heel belangrijk onderdeel van ons ministerie, vooral ook omdat de inspectie zich inzet voor gezond werk, veilig werk en eerlijk werk en erop wil toezien dat er voor iedereen bestaanszekerheid is. Dat is een heel wezenlijk onderdeel van het ministerie. Daarbij gaat het wel heel vaak om maatwerk, dus zorgen voor een goede mix tussen samenwerking waar het kan, maar ook heel stevig ingrijpen waar dat nodig is. Dat proberen we selectief en risicogericht te doen, maar vooral ook met gebruikmaking van allerlei onderzoeken en analyses en met gevarieerde toezichtmiddelen. Het liefst doen we dat ook in samenwerking met partners, daar waar dat kan, bijvoorbeeld brancheorganisaties. Al was het maar omdat je gewoon merkt dat, als je aan de voorkant collectief optrekt, je ook tot intrinsieke gedragsveranderingen kunt komen, waar je eigenlijk op uit bent.

Ik zou wel graag willen stellen dat de inspectie zich in de goede richting beweegt, vooral ook omdat de realisatiecijfers van de handhavingsdoelstellingen op de terreinen gezond, veilig en eerlijk werken echt de goede kant op wijzen. Als gevolg van dat risicogerichte inspecteren heeft de inspectie bij meer dan de helft van de eerste inspectiebezoeken handhavend opgetreden. Dat is best een fors aantal. Tegelijkertijd blijkt dat zo'n 70% tot 90% van de herinspecties leidt tot een toenemend aantal gevallen waarin aan wet- en regelgeving wordt voldaan. Die stijging is mijns inziens het maatschappelijke effect van die inspecties.

In de begroting en de jaarstukken zijn de met de extra ICF-middelen te bereiken doelen verwoord. Daarbij gaat het om het herstellen van de balans tussen actief en reactief in 2020. Dat heeft te maken met het feit dat je proactief inspecties doet, maar dat je ook moet reageren op bijvoorbeeld arbeidsongevallen. Het gaat erom het percentage gezamenlijke Brzo-inspecties naar 90 in 2020 te brengen, de bestrijding van oneerlijk werk in 2022 te verdubbelen en meer informatiegestuurd te werken in 2022.

Daarnaast zijn er ook extra middelen vrijgemaakt voor arbeidsmarktdiscriminatie, een onderwerp dat ook regelmatig in de Kamer aan bod is geweest. De versterking van de inspectieketen in 2018 en 2019 én in de jaren daarna moet het bereiken van deze doelen mogelijk maken. Daarvoor hebben we in 2018 het fundament willen leggen.

Ik heb de Kamer ook geschreven dat de inspectie daarbij drie grote bewegingen doormaakt. Enerzijds is er de uitbreiding en daarmee ook de versterking van de inspectieketen naar aanleiding van het regeerakkoord, maar er is ook de omslag naar het programmatisch werken en van, wat wij noemen, «streepjes naar effect»: in plaats van afvinken – wat heb ik gedaan? – veel meer resultaatgericht kijken. Ik ga daar graag op in.

Wat de uitbreiding betreft is er in het regeerakkoord – de heer Renkema verwees daar ook naar – structureel 50 miljoen extra per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen. We hebben meteen na het sluiten van het regeerakkoord maatregelen genomen, zodat we dat geld al in 2018 konden gaan benutten en direct ook de inspectie konden gaan versterken. Een voorbeeld daarvan is dat de inspectie eind 2017 met de medezeggenschap overeengekomen is dat in 2018 bovenformatief geworven kon worden en dat we niet hoefden te wachten op de formalisatie van het nieuwe plan daarvoor. Dat is een van de zaken, die echt goed heeft gewerkt. Overeenkomstig het jaarplan van 2018 is dat O&F-plan vervolgens in 2018 met de medezeggenschap tot stand gebracht, terwijl de werving intussen al liep. Daar waar het kon hebben we dus parallelle sporen gelopen.

De inspectie is nu gegroeid met ruim 120 mensen. Dat is inderdaad een uitbreiding die direct een een-op-eenrelatie heeft met de uitbreiding van de middelen. Indicatief hadden wij gerekend met 70 mensen. Ik constateer dus dat de inspectie er in korte tijd in geslaagd is om van een krimpende organisatie naar een groeiende organisatie te bewegen. Dat is goed, maar het brengt ook rimpelingen met zich mee, want als een organisatie fors groeit, gaat dat niet zonder slag of stoot. Het betekent inderdaad dat mensen opgeleid en begeleid moeten worden. Maar door deze aanvang al te maken, leggen we wel een stevige basis voor een meer operationele inzet in 2019 en in de komende jaren.

Onder de mensen die zijn geworven, zijn er 90 inspecteurs. In de periode tot en met 2022 zal de inspectie het personeelsbestand met ongeveer 400 fte uitbreiden ten opzichte van de startsituatie in 2017. Maar het gaat niet alleen om het werven van inspecteurs. We kijken ook naar andere disciplines, in de verhoudingen die er nodig zijn ten opzichte van de inspecteurs en de rechercheurs.

De andere grote beweging is het programmatisch werken. We hebben er in 2018 aan gewerkt om dat nog steviger te verankeren in de organisatiestructuur. Bij de inzet van inspecteurs, rechercheurs en onderzoekers zijn we dus gaan kijken naar de vraag: bij welke programma's ligt nu de prioriteit en kunnen we mensen daarop inzetten? In 2018 is ook het meerjarenplan 2019–2022 aan de Kamer toegestuurd. Daarbij is ook specifiek ingegaan op de prioriteitenverdeling en op de verdeling van de extra middelen over de verschillende doelen. Zoals gezegd hebben we nog extra middelen toegevoegd voor het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie.

Dan kom ik op wat ik zojuist «van streepjes naar effect» noemde. Hoe ga je van afvinklijsten naar het meten van resultaten? Ik constateer dat de programma's van de inspectie zich steeds meer richten op het halen en ook het verantwoorden van het doel en van het effect. Daarvoor is een mix van interventies beschikbaar. Het jaarverslag laat zien dat het ter plekke inspecteren en herinspecteren in ieder geval hele belangrijke interventies zijn. Datzelfde geldt voor het zetten van druk op de keten en het inzetten op nalevingscommunicatie.

De inspectie heeft aangegeven dat zij deze manier van werken, het werken met die mix van interventies, graag wil voortzetten en verder wil ontwikkelen om ook de resultaten en de effecten per programma steeds beter inzichtelijk te maken. Het is misschien niet de gemakkelijkste weg, want het is altijd heel prettig als je gewoon kunt laten zien wat je hebt gedaan, maar door te laten zien wat je ermee hebt bereikt, is het wel de beste weg.

De heer Renkema vroeg of ik tevreden ben over de effectiviteit van de inzet. Daar kan ik echt hartgrondig ja op antwoorden, want er zijn meer inspecteurs aangenomen dan begroot. De beweging naar meer resultaatmeting vind ik ook heel erg goed. Er is meer op voorlichting ingezet. Aan het begin van de keten is er ook veel meer op samenwerking ingezet. Maar ik permitteer het me toch ook om op deze plek een keer te zeggen dat ik gewoon hartstikke trots ben. Ik ben trots als ik een uitzending van Nieuwsuur van anderhalve week geleden zie waarin een inspecteur wordt gevolgd die op een gevaarlijke situatie stuit en een project stillegt. Dat is niet makkelijk, maar die inspecteur doet dat voor de veiligheid van mensen. Die inspecteur is gewoon intrinsiek gemotiveerd om ervoor te zorgen dat iedereen veilig kan werken. Als ik dat zie, dan ben ik niet alleen tevreden, maar dan wil ik hier graag ook een keer gezegd hebben dat ik echt trots ben op al die inspecteurs en op al die mensen die dit werk doen.

Een andere vraag was of de middelen volledig uitgegeven zijn. Dat klopt; de middelen voor de Inspectie SZW in 2018 zijn volledig uitgegeven. Dan rijst inderdaad de vraag die de heer Renkema ook stelde, namelijk hoe het dan kan dat die balans tussen het percentage voor ongevalsonderzoeken en voor actieve inspecties niet hersteld is. De extra uitgaven in 2018 hebben nog niet geleid tot extra operationele inzet, omdat je in eerste instantie met je huidige mensen vooral op begeleiding moet inzetten. Maar de middelen uit het regeerakkoord zijn wel ingezet om de keten te versterken. We doen dat ook echt, met name om de bestrijding van oneerlijk werk per 2023 te verdubbelen en om de balans tussen de inzet op het ongevalsonderzoek en op preventiegerichte inspecties te herstellen.

Doordat de operationeel inzetbare capaciteit nog niet was gestegen, is de verhouding tussen actief en reactief in 2018 verder uit balans geraakt. Dat zien we ook in het jaarverslag. Het aantal ongevalsonderzoeken is de afgelopen jaren verder gestegen. Dat is een wrange constatering. We zien dat het aantal ongevallen helaas is toegenomen, onder andere als gevolg van een aantrekkende economie. Ongevalsonderzoeken zijn ten opzichte van preventieve inspecties vaak tijdrovend en ook heel complex. Je zou kunnen zeggen dat je per extra ongevalsonderzoek ongeveer vijf reguliere inspecties minder kunt doen. Per saldo is dat dus vier inspecties minder. Dat is inderdaad een verklaring voor de cijfers in het jaarverslag, maar we blijven er wel aan werken om de beschikbare capaciteit effectief in te zetten en de balans te herstellen, onder andere door mensen te werven en op te leiden maar ook door aan de voorkant in te zetten op meer preventie door het werkproces bij arbeidsongevallen te wijzigen.

Voorzitter, dat was mijn bijdrage. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, Staatssecretaris. Dan gaan we na de presentatie door de rapporteurs en de eerste reactie daarop van de zijde van het kabinet naar de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Daartoe heeft u een richtspreektijd; het is formeel natuurlijk een wetsbehandeling. Het zou fijn zijn als de leden zich houden aan de richttijden. Daar hebben we in de planning van vandaag ook rekening mee gehouden. U heeft die in de convocatie ook kunnen lezen.

De rapporteurs wezen er al op: in het jaarverslag vragen de bewindspersonen ook om dechargeverlening voor het gevoerde beleid. Indien de leden van de commissie bij de dechargeverlening bepaalde aandachtspunten hebben die dechargeverlening in de weg staan, dan is dit het moment om dat kenbaar te maken. Daar kunnen de bewindspersonen dan op reageren en dan kunnen deze punten nog tijdig bij de commissie voor Financiën worden gemeld.

Ik wil een maximum van twee interrupties voorstellen omdat we enigszins strak in de tijd zitten. Ik geef het woord aan de heer Renkema van de fractie van GroenLinks.

De heer Renkema (GroenLinks):

Nog even heel expliciet: ik heb namens de vaste Kamercommissie als rapporteur het jaarverslag bestudeerd, net als het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer. Ik spreek nu namens de fractie van GroenLinks en zet nu heel expliciet de pet van rapporteur af en die van Kamerlid van GroenLinks op. Mijn collega-rapporteur heeft het anders geregeld, maar die luxe hebben wij op dit moment niet. Ik geef nu mijn bijdrage als Kamerlid van GroenLinks, laat dat heel duidelijk zijn.

Voorzitter. Er is heel veel geld gemoeid met onze sociale zekerheid. Bij de begroting van SZW gaat het maar liefst om 34 miljard. De eigen uitgaven van het departement bedragen daarvan zo'n 6 miljard. Veel geld gaat immers via sociale fondsen en via twee belangrijke uitvoeringsorganisaties: de Sociale Verzekeringsbank en het UWV. Wij maken ons zorgen over de kwaliteit van de uitvoering maar ook over de interne bedrijfsvoering bij de uitvoeringsorganisaties.

Voorzitter. Het UWV is een heel grote uitvoeringsorganisatie, waar ook heel veel burgers mee te maken krijgen in hun leven. Het beeld dat GroenLinks de afgelopen maanden heeft gekregen van de dienstverlening door het UWV is niet positief. Volgens mij moeten we beginnen bij de burger die te maken krijgt met het UWV. GroenLinks heeft altijd gepleit voor persoonlijke dienstverlening op maat: simpelweg een goed gesprek kunnen voeren met iemand, kijken wat iemand nodig heeft om terug te komen op de arbeidsmarkt na een periode van werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. «Aandacht» is daarbij het toverwoord. We kunnen genoeg onderzoek aandragen dat dat ook laat zien. Aandacht is heel iets anders dan digitaal klantbeheer. Het is ook heel iets anders dan evidencebased werken. Ik heb de Minister dat woord vanmiddag alweer twee keer horen gebruiken. Aandacht is persoonlijk. Aandacht is een-op-een, is oprechte belangstelling tonen. Als dat lukt, is dat een kostbaar iets.

Het rapport van de Rekenkamer baart ons zorgen en de reactie van de Minister daarop ook, bijvoorbeeld over het extra budget. De Algemene Rekenkamer geeft duidelijk aan dat ze denken dat het niet voldoende is. In antwoord op de feitelijke vragen geeft de Minister aan dat gekeken gaat worden welk dienstverleningsmodel het meest passend is. Wat bedoelt de Minister met «passend»? Is dat wat het beste werkt voor de klant, aandacht? Of is de vraag eigenlijk wat het UWV precies kan leveren voor 10 miljoen? Het baart mijn fractie extra zorgen dat in antwoord op de vragen naar voren komt dat het UWV en ook SZW «verbeterruimte ziet voor productiviteit». Wat wordt daarmee bedoeld? Gaat het UWV nu proberen om nog meer dossiers zo snel mogelijk af te handelen? Aandacht is geen productie. Voorzitter. Het beeld dat bij ons ontstaat, is het volgende. We geven 10 miljoen aan het UWV en daarna gaan we kijken wat het kan leveren. Dat lijkt mij de omgekeerde volgorde.

In antwoord op de feitelijke vragen zegt de Minister dat het natuurlijk niet de eerste keer is dat iets gemeten wordt, wat al dan niet werkt. Mijn vraag is: wat is er dan precies gemeten, wat was toen de conclusie en wat is ervan geleerd? De Rekenkamer is heel helder in het advies naar de bewindspersonen: versterk de sturing en het toezicht op de Sociale Verzekeringsbank en het UWV. Er is structureel te weinig aandacht voor risico's van misbruik en oneigenlijk gebruik, zo concludeert de Rekenkamer. Daardoor wordt ook de Tweede Kamer onvoldoende geïnformeerd en komen wij niet in positie om het beleid maar ook de kwaliteit van de uitvoering echt te kunnen beoordelen. Dit is een scherpe analyse van de Rekenkamer. Graag een reactie van de Minister op dit advies. Wat gaat u hiermee doen?

De Rekenkamer spreekt in zijn rapport als het gaat om de kwaliteit van de bedrijfsvoering enkel over het bestuursdepartement. Is de Minister bereid om de Rekenkamer te vragen een oordeel te vellen over de kwaliteit van de bedrijfsvoering van het UWV en de Sociale Verzekeringsbank, mogelijk in het kader van de toekomstverkenning die de Minister uitvoert naar de stand van uitvoering?

Tot slot over de inspectie. Ik heb daarover als rapporteur al het nodige gezegd. Ik heb waardering voor het werk van de inspectie en ook voor de wijze waarop zij het maatschappelijk effect van haar toezicht wil beschrijven. Toch is er wel sprake van een bijzonder soort tegenspraak. Terwijl er aan de ene kant steeds meer programmatisch, risicogericht en ketengestuurd wordt gewerkt, stijgt het aantal dodelijke gevallen tijdens het werk. In 2018 waren er 71 dodelijke slachtoffers in Nederland, waarvan de meeste in de bouw, de logistiek en de industrie. Onlangs ben ik een ochtend meegegaan met een inspecteur bouwtoezicht. Letterlijk de steigers op, op hoogte werken. Het directe, fysieke toezicht op zo'n bouwproject, op zo'n bouwplaats, blijkt vrij zeldzaam te zijn. De aannemer die ik sprak, die verantwoordelijk was voor deze bouwplaats, had in de zeven jaar ervaring die hij had nog nooit een inspecteur gezien. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is hoe ze de extra middelen, waar het net ook al over ging, zo inzet dat juist het directe toezicht op het allergevaarlijkste werk blijvend wordt uitgevoerd.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Renkema. We gaan naar de volgende spreker, mevrouw Van Brenk van de fractie van 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Dank, voorzitter. Ik wil mijn collega-rapporteurs heel hartelijk danken voor hun inspanning. Dat helpt ons altijd goed. Het ministerie heeft de boekhouding op orde, en dat is mooi. Maar beleidsmatig ziet het er minder goed uit. Wij zijn echt geschrokken van de keiharde openingszin in het rapport van de Algemene Rekenkamer. De Minister van SZW heeft in 2018 te weinig aandacht besteed aan risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen van sociale zekerheid. De Minister heeft daarmee de geloofwaardigheid van en het draagvlak voor onze sociale zekerheid op het spel gezet. De recente ontluisterende kwestie rond de uitkeringen van gedetineerden bevestigt dit beeld. Er wordt nog steeds onvoldoende zorgvuldig omgesprongen met het zuur verdiende geld van de burger. Ook kon het parlement door gebrekkig inzicht en tekortschietende informatie niet naar behoren geïnformeerd worden en daardoor onvoldoende controleren.

Inmiddels hebben we stapels rapporten en brieven met legio verbetermaatregelen en belooft de Minister beterschap. Kan hij in dit verantwoordingsdebat nog eens kort samenvatten hoe controle en handhaving versterkt worden en hoe de Kamer beter geïnformeerd gaat worden? Snelheid is geboden, zodat de Kamer gefundeerd besluiten kan nemen over de inzet van publieke middelen voor de sociale zekerheid bij de komende begroting van SZW voor 2020. Welke concrete stappen neemt de Minister nog voor de begroting en in de begroting zelf, zodat het parlementaire besluitvormingsproces verbeterd kan worden? Ook willen we horen hoe de Minister aansturing van en toezicht op belangrijke uitvoerders van zijn beleid – mijn collega noemde net al de Sociale Verzekeringsbank en het UWV – gaat versterken. Dat verdient absolute prioriteit.

50PLUS vindt verder dat de Minister glashelder moet maken wat zijn ambities worden en dat hij daarvoor echt voldoende budget inzet. Kan de Minister uiteenzetten hoe hij de balans tussen ambities en middelen, waar de Algemene Rekenkamer al eerder om vroeg, ook op termijn beter gaat borgen?

Dan de persoonlijke dienstverlening aan mensen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, de WGA-gerechtigden, bij hun zoektocht naar werk. Wij willen de verzekering van de Minister dat alle WGA-gerechtigden die ondersteuning gaan krijgen. Kan dat toegezegd worden? Want met structureel 10 miljoen extra is dat in ieder geval onmogelijk.

Verder willen we graag weten of de streefwaarde van 12.500 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking die bij de overheid zouden komen werken eind 2018 gerealiseerd is.

Recent heeft deze commissie gesproken met arme ouderen. Het Nibud en diverse ouderen toonden aan dat er, hoewel ouderen in Nederland er gemiddeld goed voor staan, echt groepen zijn die niet rond kunnen komen, of zoals iemand heel treffend verwoordde: je gaat niet dood maar je hebt geen sodemieter. Kan er kritisch gekeken worden naar de toereikendheid van de AOW?

Er zijn veel mensen die niet hun hele leven in Nederland gewoond hebben. De Nederlanders uit Suriname of de Antillen krijgen geen volledige AOW-opbouw. Zij zijn aangewezen op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen. Zij zullen tot hun dood onder het bijstandsregime vallen. Kom je bij je kinderen in huis als je wat gaat mankeren, dan krijg je direct een korting. Deze kostendelersnorm is voor AOW'ers afgeschaft, maar dat zou voor deze categorie ook moeten kunnen. Mag ik vragen of hier nog eens indringend naar gekeken kan worden?

Ik wil afsluiten met een opmerking over het jaarverslag van de inspectie. Wij hebben veel respect voor de inspecteurs. Het is een belangrijk document en we zijn blij om te horen dat er meer mensen en middelen komen. De toename van het aantal arbeidsongevallen en oneerlijke praktijken baart ons ontzettende zorgen. Onze vraag is: is de inspectie hier voldoende voor uitgerust? Kunnen we van de Staatssecretaris vragen dat we volgend jaar een heel ander resultaat zien en dat het echt afneemt? Wat zal de focus zijn voor het komende jaar? Wij horen het heel graag.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Dan ga ik naar de volgende spreker, de heer De Lange van de VVD.

De heer De Lange (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan de rapporteurs voor het werk dat is gedaan. Om het wat concreet te maken, wil ik vandaag de jaarstukken bekijken door de ogen van drie mensen: Edwin, Petra en Evert. Edwin is een ervaren projectmedewerker van boven de 50. Hij heeft al vele sollicitatiebrieven verstuurd, maar is nog steeds op zoek naar vast werk. Petra heeft een goedlopend mkb-bedrijf met tien mensen in dienst. Ze heeft echter grote moeite om nieuw personeel te vinden, waardoor haar bedrijf niet verder kan groeien. Door een scheiding liepen bij Evert de schulden snel op. De weg richting de gemeentelijke schuldhulp bleek heel lastig.

Wat deze mensen gemeenschappelijk hebben, is dat zij ondanks onze wetten en beleid nog niet merken dat het beter gaat. Waarom is het UWV voor Edwin nog geen partner om van werk naar werk te gaan? Voor Petra zou Edwin een waardevolle medewerker kunnen zijn, maar waarom hebben ze elkaar nog niet gevonden? Hoeveel ellende had bij Evert voorkomen kunnen worden als de vroegsignalering had gewerkt?

De VVD vindt het belangrijk dat iedereen kan meedoen. Sterker nog, we hebben iedereen keihard nodig. Het begint bij een verstandig beleid en wetten. Maar willen Edwin, Petra en Evert het echt voelen, dan moeten ze ook kunnen rekenen op een excellente uitvoering, zowel bij de centrale uitvoeringsorganisaties, de SVB en het UWV, als ook bij de gemeenten. Er gaat immers veel geld naartoe, 14,3 miljard per jaar. Dat geld wordt opgehoest door mensen zoals Edwin, Petra en Evert. Veel discussies van de laatste tijd gaan over haperingen in die uitvoering. En dat zet mensen buitenspel. Het is slecht voor onze economische groei en het zet het draagvlak en de betaalbaarheid van ons sociale stelsel onder druk. Het knaagt aan het gevoel van rechtvaardigheid en wederkerigheid, omdat de brede middenklasse heel goed weet dat zij de rekening moet betalen.

Het is aan de Kamer om de bewindspersonen hierop te controleren. Daarvoor hebben we veel informatie nodig waaruit we kunnen opmaken welk beleid is gevoerd, hoeveel er is uitgegeven en wat de effecten zijn. Ik heb daar al iets over gehoord. Vrees niet, dit is geen pleidooi voor meer onderzoeken, metingen en rapportages. De kunst is juist om te komen tot een slimme verzameling overzichtelijke indicatoren die de effecten van het gevoerde beleid meerjarig laten zien. Ik hoorde de Staatssecretaris al zeggen: van streepjes naar effecten.

Dat brengt me bij de volgende vragen. Hoe wordt dat verder uitgewerkt? Zijn de bewindspersonen zelf tevreden over het informatiegehalte van de jaarstukken of zou dat beter kunnen? Waarom zijn er zo weinig concrete indicatoren opgenomen om de effecten van het beleid te laten zien? Een voorbeeld. Waarom maakt u niet inzichtelijk hoeveel mensen uitstromen uit de WGA die doorstromen naar betaald werk doordat er daadwerkelijk persoonlijke begeleiding is geweest door het UWV? Collega Van Brenk begon er ook al over. Hoeveel mensen zitten niet meer in de WW omdat de scholingsgelden goed zijn besteed en ze nu aan het werk zijn? Hoeveel deeltijdwerkers zouden eigenlijk meer uren willen werken? Het is goed om bij dit soort vragen een beeld en een invulling te krijgen. En wat vindt u van de oproep van de Algemene Rekenkamer om in opmaat naar de begroting 2020 het gesprek hierover met de Kamer aan te gaan? Op welke manier zou dit concreet ingevuld kunnen worden? Want in deze commissie wordt al een aantal jaren gesproken over hoe dit beter zou kunnen, maar het is goed om een volgende stap te kunnen zetten.

Voorzitter. Dan nog een ander punt. Een deel van de sturingsinformatie wordt aangeleverd door landelijke uitvoeringsorganisaties, zoals het UWV. De informatie die deze organisaties aanleveren, is niet altijd geschikt voor de verantwoording aan de Kamer, zo luidt de conclusie van de Rekenkamer. Deelt de Minister deze conclusie en is hij het met mij eens dat de uitvoering van zelfstandige audits door het ministerie zou kunnen zorgen voor betere informatie? En is hij bereid om als systeemverantwoordelijke deze audits ook uit te voeren? Dit is wat anders dan het voorstel van GroenLinks. Ik denk namelijk dat het heel goed zou zijn als het ministerie zelf zijn verantwoordelijkheid neemt als verantwoordelijke voor het systeem. De motie-Wiersma/Gijs van Dijk roept de Minister ertoe op om een onderzoek te starten naar de toekomst van de structuren van de uitvoeringsorganisaties, van de uitvoering van de Wet werk en inkomen. En is de Minister bereid om het probleem van die sturingsinformatie van de uitvoeringsorganisaties mee te nemen in dit onderzoek?

Het volgende punt is al aangeraakt door de Algemene Rekenkamer. Ook de bewindspersonen zijn er al op ingegaan naar aanleiding van de vragen van de rapporteurs: de onvolkomenheden bij de Rijksschoonmaakorganisatie. Dat brengt mij bij de volgende vraag. Ik begrijp dat de basis op orde moet zijn in 2019, maar op welke manier worden de doelen achter de oprichting van de Rijksschoonmaakorganisatie verder nog in de evaluatie betrokken? En op welke manier wordt de Kamer betrokken bij die rapportage?

Voorzitter, ik sluit af. Wederkerigheid werkt twee kanten op, bijvoorbeeld om hulp van de overheid te krijgen bij het vinden van werk, het aantrekken van nieuw personeel of het terugbetalen van je schulden. Je moet altijd eerst zelf de eerste stap zetten om problemen op te lossen. Maar wederkerigheid werkt ook de andere kant op. Als je er zelf alles aan doet, dan mag je van de overheid verwachten dat die haar wettelijke taken excellent uitvoert. Dat zijn wij aan Edwin, Petra en Evert verplicht.

De voorzitter:

Meneer De Lange, u heeft nog een interruptie van de heer Renkema van GroenLinks.

De heer Renkema (GroenLinks):

Het is eigenlijk meer een vraag. Begrijp ik het goed dat de VVD zegt dat het goed zou zijn om te kijken naar de bedrijfsvoering, in het bijzonder van die uitvoeringsorganisaties, waar de Rekenkamer ook voor pleit, omdat er meer informatie komt naar het ministerie? Zegt de VVD dat SZW dat zelf op zou moeten pakken? Ik heb er in mijn bijdrage nadrukkelijk voor gepleit om de kwaliteit van de interne bedrijfsvoering bij UWV en Sociale Verzekeringsbank een keer te laten opnemen in het onderzoek door de Rekenkamer. Volgens mij kan de Minister die opdracht geven aan de Rekenkamer. Begrijp ik het goed dat de VVD dat eigenlijk niet ziet zitten?

De heer De Lange (VVD):

Dat begrijpt u goed, in ieder geval als het gaat over het ministerie en de eigen verantwoordelijkheid nemen voor die audits. Ik denk dat het primair aan het ministerie is om dat te doen. Vandaar mijn vraag of de bereidheid er is om daar eigenstandig audits naar te doen. Natuurlijk kan het goed zijn om te kijken of dat kan worden meegenomen in onderzoeken van de Rekenkamer, maar het gaat mij eigenlijk om de stap daarvoor: gaat het ministerie nu zelf ook audits houden naar de uitvoering? Nu is men vooral afhankelijk van de informatie die vanuit de uitvoeringsorganisaties zelf komt. Om dit in te kleuren: het Ministerie van Financiën houdt eigenstandig audits. Ik denk dat dat een heel goed middel is om grip te krijgen op de vraag of de uitvoering goed gaat. De Rekenkamer kan daar ondersteunend in zijn, maar het gaat mij vooral om de vraag of het ministerie zelf bereid is om de regie op de audits te pakken.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer De Lange was aan het einde gekomen van zijn termijn. Ik ga naar de volgende spreker. Dat is de heer Van Weyenberg van D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag kijken we terug op het jaar 2018. Als je nu naar buiten kijkt, dan zie je een arbeidsmarkt waarop veel mensen de afgelopen jaren gelukkig een baan hebben gevonden. De werkloosheid is buitengewoon laag. Alleen in 2001 was de arbeidsmarkt in de afgelopen decennia zo gespannen als nu. Tegenover elke 100 vacatures stonden in 2014 nog 700 werklozen. Dat zijn er nu 114. Hoewel de loonontwikkeling nog steeds niet zo snel gaat als wij allemaal aan deze kant van deze tafel – en ik denk ook aan de overkant – zouden willen zien, voelen al die honderdduizenden gezinnen waarin één of misschien zelfs twee mensen een baan hebben gevonden in plaats van dat ze werkzoekend zijn, dat herstel buitengewoon, niet alleen financieel, maar ook wat betreft het gevoel er weer bij te horen in de maatschappij, na een vaak lange zoektocht om weer aan de slag te komen.

Maar het roept ook de vraag op of we de jaren van hoogconjunctuur genoeg hebben gebruikt. Is het ons gelukt om de mensen die nog steeds werk zoeken en die nog gedeeltelijk kunnen werken, maximaal een kans op een baan te geven? Als ik terugkijk naar de stukken, dan heb ik een paar vragen, bijvoorbeeld over het programma Matchen op Werk. In het jaarverslag zien we hier een vertraging, terwijl we juist in een krappe arbeidsmarkt zouden verwachten dat zo'n programma storm loopt. Het doel was ook juist een betere dienstverlening aan mensen om aan de slag te komen. Kan de Staatssecretaris zeggen wat de belemmeringen zijn waardoor de totstandkoming van dit project niet in het tempo loopt waarop ook zij, denk ik, had gehoopt?

Hetzelfde geldt voor het ontwikkeladvies. Vorig jaar is maar 3 miljoen van de 15 miljoen uitgegeven, terwijl de doelgroep nu is uitgebreid naar alle 45-plussers. Dat advies was er juist om de kans te creëren om een meer passende baan te vinden waar mensen naartoe kunnen ontwikkelen. Kan de Minister daar wat over zeggen? En hoe staat het de afgelopen maanden met de benutting van dat advies? Is er wel sprake van een versnelling? Het zijn immers cruciale instrumenten in een krappe arbeidsmarkt om mensen te helpen om aan de slag te komen of om een meer passende baan te vinden, nu het nog zo goed gaat.

De Nederlandsche Bank schreef gisteren in de ramingen dat ook de grenzen van het arbeidsaanbod in beeld komen. Het wordt een uitdaging voor ons economisch verdienmodel om als samenleving te blijven groeien op een manier waarop we de zorg, het onderwijs, de politie en defensie allemaal kunnen blijven betalen. Dan moet je natuurlijk kijken naar de arbeidsproductiviteit en meer investeren in scholing en innovatie.

Maar we moeten ook kijken waar nog ruimte zit. Ik blijf dan toch altijd verwonderd kijken naar het grote aantal vrouwen in kleine deeltijdbanen in Nederland. Dat is een typisch Nederlands fenomeen. De afgelopen keer wilden er 766.000 nog meer uren werken. Ik ben benieuwd of de Minister informatie heeft over hoe het nu met die ontwikkeling gaat. Worden er bijvoorbeeld in cao's meer afspraken gemaakt om mensen in staat te stellen om meer uren te werken in het onderwijs en de zorg, waar dat een cruciale bijdrage zou kunnen leveren aan het verminderen van de tekorten? Graag een reactie.

In dat verband ben ik ook nieuwsgierig naar de voortgang van de uitvoering van de motie van collega Dennis Wiersma van de VVD en mijzelf om te kijken naar het betrekken van lessen uit de vorige crisis. Zijn wij wel klaar voor de crisis? Mijn collega Joost Sneller heeft die vraag eigenlijk voor de hele overheid gesteld bij de Algemene Financiële Beschouwingen. Maar hoe staat het nou specifiek op Sociale Zaken? Als ik één heel concreet voorbeeld mag noemen: we investeren met dit kabinet heel fors in meer persoonlijke dienstverlening voor werkzoekenden door het UWV. Ik kan me echt niet voorstellen dat, mocht de werkloosheid ooit gaan stijgen, de dienstverlening om budgettaire redenen zou moeten worden beperkt. Ik neem aan dat daar goed over wordt nagedacht door het kabinet. Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Het kabinetsbeleid op het terrein van Sociale Zaken is echt op stoom. De Wieg – de best bedachte naam in deze kabinetsperiode – over de uitbreiding van het partnerverlof en de Wet arbeidsmarkt in balans zijn aangenomen. Het nieuwe inburgeringsbeleid staat in de steigers. Er is geld bij het UWV voor meer persoonlijke dienstverlening en de Staatssecretaris heeft extra middelen voor de Arbeidsinspectie. Ik zal de vragen van de rapporteurs, die ik dank, niet herhalen. Dat is buitengewoon belangrijk. Dat is echt weer een investering in de uitvoering door de overheid, en dat was hoog tijd. Ook de pensioenen staan in de steigers. Het zijn spannende tijden. Dan resteert de komende maanden nog het zzp-dossier en de opvolging van de Wet DBA. Kan de Minister iets van een tijdpad schetsen op dat punt?

Hoewel het met het beleid goed loopt, zijn er zorgen over de uitvoering. Eigenlijk alle collega's begonnen daarmee. Ook de Rekenkamer heeft daar aandacht voor. We hebben incidenten gezien. Een aantal is genoemd. Mij moet wel van het hart dat ik beducht was omdat ik iedereen hoorde zeggen: meer oog voor risico's, meer oog voor fraude. Natuurlijk, daar is D66 ook voor, maar als je niet oppast, dan krijg je een soort pendulebeweging waarin we over elkaar heen gaan rollen en gaan roepen dat het strenger moet, om over zes jaar hier weer met net zo grote eenstemmigheid te zeggen dat de mensen hebben geleden onder de regels. Ik roep de bewindslieden op om die buitengewoon moeilijke balans te blijven benadrukken. Natuurlijk, fraude moet worden aangepakt. We hebben in het verleden alleen te vaak gezien dat in de zoektocht naar de aanpak van fraude mensen die zich vergisten soms tussen wal en schip raakten. Ik zou de bewindslieden willen vragen om bij de aanpak van de problemen, ook bijvoorbeeld rondom de fraude met de WW, te zorgen dat goedwillenden niet het kind van de rekening worden. Die zoektocht zal een heel ingewikkelde balans worden.

Heel precies zou ik de Minister willen uitdagen om iets breder te spreken over de uitvoering bij het UWV. Dat is misschien te lang een ondergeschoven kindje geweest. Je ziet het op allerlei departementen. Er zijn veel problemen bij de Voedsel- en Warenautoriteit, de Belastingdienst, DUO, het UWV, met ook af en toe rode lijnen. Eén daarvan is de vraag of we hun voldoende middelen, mensen, ruimte en eenvoudige, begrijpelijke en uitvoerbare regels hebben gegeven om die mensen goed te kunnen ondersteunen. Ik denk dat er een uitdaging ligt voor het kabinet maar ook voor ons als Kamer om bijvoorbeeld de regels te vereenvoudigen en te zorgen voor voldoende mensen.

Specifiek zou ik willen vragen om in te gaan op de aanbeveling van de Rekenkamer om meer zelfstandig informatie te verzamelen over het UWV. Ik moet bekennen: ik vind dat een moeilijke aanbeveling. Want ja, de Minister moet weten wat er speelt. Tegelijkertijd wil je niet een soort geïnstitutionaliseerd wantrouwen hebben in de zin van: wat een van de belangrijkste uitvoeringsorganisaties van dit land aan de Minister meldt, zal wel niet kloppen. Ik heb hier in een gesprek met de Rekenkamer wat op zitten doorvragen. Dit is een moeilijke zoektocht. Kan de Minister hier iets over zeggen? We willen ook niet dat het een soort waakhond op de informatie van het UWV wordt. Dan hebben we volgens mij een nog veel groter probleem.

Ik zie u kijken, voorzitter. Ik zal het kort houden. Ik heb nog een paar vragen over de RCN (Rijksdienst Caribisch Nederland). Daarvan constateert de Rekenkamer eigenlijk al jaren een onvolkomenheid. Een van de oorzaken daarvan is onvolledige documentatie. Is het probleem van die onvolkomenheid wel weg te werken de komende jaren? Of zijn de gaten in de dossiers zo groot dat de realiteit is dat materiaal dat er nu niet is, er over twee of drie jaar ook niet is? Dan lijkt het me goed om daar gewoon helderheid over te hebben. Dan weten we wat wel en wat misschien niet kan. Ik hoop natuurlijk dat het helemaal kan worden weggewerkt. Maar wat is een realistische planning om van deze onvolkomenheid af te komen?

Dank u wel, voorzitter, ook voor uw coulance.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Weyenberg. Twee mensen hebben zich gemeld voor een interruptie. Als eerste was dat mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ik werd getriggerd door de opmerking van de heer Van Weyenberg: moet je wel zo dicht op die uitvoeringsorganisatie gaan zitten? Maar eigenlijk willen we dat toch? We willen toch dat deze Minister als een pitbull erbovenop zit, dat het daar goed verloopt en dat de belastingcenten op een goede manier besteed worden? We kunnen toch niet continu fraude op fraude stapelen?

De heer Van Weyenberg (D66):

In alle eerlijkheid: deze interruptie bevestigt misschien wel een beetje mijn vrees. Ik ben het natuurlijk helemaal met mevrouw Van Brenk eens dat fraude ontoelaatbaar is. Dat zijn we allemaal. Maar mijn zoektocht is de volgende. De Minister kan de hele tijd blaffend boven het UWV-kantoor gaan zitten, waar ik overigens weinig heil van verwacht, ook niet voor de Minister zelf, en natuurlijk moeten we ook goed zicht hebben op wat daar gebeurt. Specifiek sloeg ik alleen aan op twee dingen. We moeten oppassen dat we niet met allemaal schijnoplossingen – stoer, stoerder, stoerst – dingen doen die in de praktijk misschien niet helpen en zelfs kwetsbare mensen later misschien weer in de problemen brengen. Ik vraag aandacht voor die balans. Het tweede is dat ik bij de Rekenkamer een beetje het ongemak had van: hoe voorkom je nou dat de Minister bijna een soort politieagent het UWV in moet sturen, omdat hij de informatie niet vertrouwt? Dan hebben we namelijk een veel fundamenteler probleem. Natuurlijk moet het daar beter. Daar zijn wij het heel snel over eens. Ik heb alleen geprobeerd de dilemma's te schetsen, omdat ik het soms wat te makkelijk vind om te komen met de opmerking: Minister, zorg dat u beter weet wat er gebeurt en pak fraude aan. Ik denk dat we daarmee de ingewikkeldheid ervan geen recht doen. Ik heb geprobeerd om de zoektocht naar die balans te schetsen.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ik ben het geheel met de heer Van Weyenberg eens dat niemand hier fraude wil. En aan stoere taal hebben we ook geen enkele behoefte, zeker niet. Maar we moeten met z'n allen wel heel erg scherp zijn, en we moeten er inderdaad op kunnen vertrouwen dat als er iets misgaat, dat ook gemeld wordt. Die openheid mogen we van een organisatie verwachten. Dat vind ik ook een heel belangrijk goed. Als je namelijk je fouten niet wil toegeven, kan je er nooit iets van leren. Als we dus met elkaar die instelling hebben, denk ik dat in ieder geval ook het UWV weer een stap verder kan komen.

De heer Van Weyenberg (D66):

En daar ben ik het dan weer volledig mee eens. Mijn punt was meer: denk niet dat als je er honderd politieagenten op zet, dat het dan werkt; zorg dat de cultuur verandert. Dat vraagt ook wat van de politiek. Ik vind dat deze Minister dat heel goed doet en ik weet dat dat ook voor zijn voorgangers geldt, ook op andere departementen. Er gaan dingen fout; er gaan nog steeds te veel dingen fout en daar moet je open over zijn. Dat moet je melden, en dat vraagt ook wat van ons. Daar mogen we allemaal geschokt en verongelijkt over zijn. Daar zijn we heel goed in in de Kamer; we zijn allemaal heel snel geschokt of verbijsterd. Onthutst, hoor ik naast mij. Ja, de heer Jasper van Dijk! Of wie was het ook alweer? Er was iemand bij de SP erg onthutst. Ik ben even kwijt wie er nou het meest onthutst was. We zijn daar allemaal heel goed in, maar we moeten daar wel mee oppassen. We moeten zorgen dat we de cultuur van het durven melden van fouten, en de veilige werkomgeving waarin mensen dat doen, behouden. Ik respecteer iedereen die zijn fout toegeeft. Er is namelijk niks zo moeilijk als dat doen, zeker in een organisatie waarvan je weet dat wij later weer zullen zeggen: wat is het daar een potje. En toch is het cruciaal. Laten we dus met elkaar voor een cultuur zorgen, ook als politiek, waarin iedereen dat ook doet. Want alleen dan kunnen we zaken echt beter maken.

De heer Renkema (GroenLinks):

Ik hoorde D66 een rijtje beleidssuccessen noemen. Een daarvan was de 10 miljoen naar het UWV, die nou juist bedoeld was om de uitvoering te verbeteren. Ik geloof niet dat je politieagenten naar het UWV moet gaan sturen, maar we hebben de Rekenkamer – dat is niet de eerste de beste – gewoon duidelijk horen zeggen dat er op dit moment te weinig informatie is bij de Minister om een oordeel te kunnen geven over hoe het daar gaat. Het gaat om veel geld. Wij worden daardoor als Kamer eigenlijk ook niet volledig geïnformeerd over de rechtmatigheid en over de bedrijfsvoering. Ik heb voorgesteld om de Rekenkamer specifiek te laten kijken naar de bedrijfsvoering van het UWV. Dat schrijven ze zelf ook. Dat doen ze niet jaarlijks; dat doen ze namelijk alleen bij het bestuursdepartement. Je zou heel goed de uitvoeringsorganisaties, dus de Sociale Verzekeringsbank en het UWV, ook eens kunnen laten onderzoeken door de Rekenkamer: hoe zit het daar nou met de interne bedrijfsvoering? Dat is namelijk gewoon publiek geld dat onder verantwoordelijkheid van SZW wordt uitgegeven. Ik ben nieuwsgierig of D66 naast die beleidssuccessen ook zo'n succes in de uitvoering zou willen helpen bewerkstelligen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Misschien even voor de goede orde: ik vierde niet het extra geld voor de beleidsinformatie, maar het feit dat we bijvoorbeeld 70 miljoen voor persoonlijke dienstverlening beschikbaar hebben gesteld. Daar ben ik trots op. Dat vind ik echt een omslag en het past volgens mij ook heel mooi bij waar u zelf zo de nadruk op legt, namelijk het belang van een benaderbare overheid, die jou ook helpt op momenten waarop je het meest in de put zit, bijvoorbeeld als je net je baan hebt verloren. Ik ben het er helemaal mee eens dat het belangrijk is om goed te weten wat er gebeurt. Op uw specifieke suggestie wil ik nog even kauwen, omdat ik ook weet dat er aparte, onafhankelijke auditdiensten zijn bij de Rekenkamer zelf. Ik ben dus wel nieuwsgierig naar de reactie van de Minister. In hoeverre voegt dit iets toe aan het onafhankelijke onderzoek op de interne bedrijfsvoering? Want volgens mij is het niet zo dat daar nu niet naar wordt gekeken, alleen is er volgens mij ooit gepoogd om een single audit te doen; een afschuwelijke Engelse term. Maar ik ben het helemaal met u eens dat het belangrijk is dat juist bij de uitvoering ook heel goed naar de bedrijfsvoering wordt gekeken, want die is cruciaal voor het functioneren. Ik weet even niet of een additioneel Rekenkameronderzoek veel toevoegt, maar ik ben nieuwsgierig naar het antwoord van de Minister en ik heb een open mind.

De heer Renkema (GroenLinks):

Ik ben in ieder geval blij met die open mind. Er is volgens mij een auditdienst bij de Sociale Verzekeringsbank en een accountantsdienst bij het UWV, maar die zijn deel van het apparaat daar. Mijn voorstel is om de Rekenkamer dit te vragen, echt als onafhankelijke partij. Dat lijkt mij een heel ander type audit. Het is een eenmalige doorlichting: hoe staat het er op dit moment voor? Er zijn ook toezeggingen door de Minister gedaan in het kader van andere moties. D66 kauwt er nog even op. Ik ben nieuwsgierig wat daar straks het gevolg van is.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wacht het af, maar ik voeg graag één vraag toe aan de vraag van de heer Renkema. Ik ga ervan uit dat de interne accountants- en controlediensten in volledige onafhankelijkheid opereren. U kunt dan nog steeds uw wens hebben, maar u zei dat ze niet volledig onafhankelijk waren. Ik zou het graag van de Minister horen. Ze zijn onderdeel van de organisatie en volgens mij zijn er dingen georganiseerd om het niet te doen, maar met u stel ik de Minister dan wel deze vraag. Ik denk dat het goed is dat de Minister even heel scherp iets zegt over hoe deze clubs binnen die organisaties zitten. Want die onafhankelijkheid is wel cruciaal. Het is goed als hij daar nog iets over zegt.

De voorzitter:

Ik stel vast dat er nog een vraag is van de heer Jasper van Dijk van de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het UWV heeft zich tot een hoofdpijndossier ontwikkeld in het afgelopen jaar gezien alle schokkende onthullingen. U kent ze als geen ander. Ik stel vast dat het UWV in zekere zin een koninkrijk is, en dat er te weinig toezicht op is. Er is ook te weinig grip vanuit de Minister. Als SP hebben wij ideeën over hoe je dat zou kunnen verbeteren. De heer Van Weyenberg zegt: pas nou op dat we er niet met z'n allen op duiken en politieagentje gaan spelen. Dat is wellicht een terechte zorg, maar wat is dan de oplossing van D66 voor de problemen die zich nu afspelen bij het UWV?

De heer Van Weyenberg (D66):

Daar hebben we het recent vrij uitgebreid over gehad, zoals collega Gijs van Dijk al zei, maar de vraag is terecht, want dit is een superbelangrijke organisatie. Ik heb bijvoorbeeld een aangenomen Kamermotie waarvan ik nieuwsgierig ben hoe het met de uitvoering staat. Is er wel genoeg handhavingscapaciteit bij het UWV? Je kunt iemand namelijk niet vragen om met één riem te roeien en dan zeggen: wat komt dat bootje slecht vooruit. Die vraag heb ik dus bijvoorbeeld. Ik ben nieuwsgierig, in het verlengde van de Rekenkamer, in hoeverre de informatievoorziening aan het ministerie kan worden verbeterd. Ik deel met de heer Jasper van Dijk de zorg of informatie snel genoeg vanuit het UWV bij de Minister op z'n bureau belandt. Er loopt niet voor niets een heel onderzoek naar de door mij genoemde cultuur, naar aanleiding van de WW-fraude. Een belangrijk element daarin is ook of informatie snel genoeg door de lijn heen omhoog – een rotterm, maar u weet wat ik bedoel – naar het ministerie komt. Dat speelt niet alleen hier; het is soms ook een zorg bij andere grote uitvoeringsorganisaties. Is er wel een cultuur waarin fouten gemeld worden? Daar kijk ik naar. Ik denk nu niet aan een hele nieuwe institutionele ophanging of optuiging. Ik ben altijd bang dat je dan vooral daaraan drie jaar lang al je energie kwijt bent. Er zijn volgens mij een heel aantal elementen waarmee je het kan verbeteren, maar het begint ook met ons. Zijn de regels eenduidig en uitvoerbaar? Hebben we genoeg middelen vrijgemaakt? Rond de handhaving heb ik daar bijvoorbeeld echt vragen over.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik naar de volgende spreker, de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. We kijken terug naar het jaar 2018 en ik denk dat je kan constateren dat het wel een goed jaar is geweest voor veel mensen. De heer Van Weyenberg zei het ook al. Het gaat steeds beter. Kijkend naar de arbeidsmarkt zie je dat steeds meer mensen een vaste baan hebben. Dat is heel positief. De Wet werk en zekerheid begint steeds meer z'n werk te doen, zeg ik daar maar even bij. Het zal ook wel te maken hebben met de economisch groei, wellicht, maar absoluut ook met de Wet werk en zekerheid. Ik bedoel: het komt wellicht wat laat, maar het komt wel.

Aan de ene kant zie je dus dat het best goed gaat, maar er is ook een andere kant en die is toch wel zorgwekkend. Onder andere doel ik natuurlijk op de koopkracht en de loonontwikkeling. We hopen dat het dit jaar beter gaat. Maar ik wil met name kijken naar al die mensen die nog in armoede leven. Dat is best wel een groot probleem. Het is een gekke tegenstelling. Aan de ene kant gaat het heel goed, wordt er winst gemaakt en kennen we economische groei. Aan de andere kant hebben nog steeds heel veel mensen, ook mensen met een baan, moeite om vooruit te komen in het leven en om aan het eind van de maand genoeg geld te hebben. Het blijft nadrukkelijk een groot aandachtspunt van de Partij van de Arbeid, en ik hoop ook van het kabinet, om met elkaar dit echt grote probleem van mensen op te lossen.

Het derde grote punt dat is blijven liggen, is het hele vraagstuk rondom zelfstandigen en de bescherming van met name zelfstandigen die weinig inkomen kunnen verwerven. Dat zullen we allemaal terugkrijgen.

Voorzitter. Ik wil ingaan op een paar punten vanuit het jaarverslag en de andere stukken.

Eerst de Participatiewet. Ik spreek veel gemeenten, die voortdurend tegen mij zeggen: wij hebben te weinig geld om de groep die we nu graag aan het werk willen helpen, aan het werk te krijgen. Er is bijvoorbeeld onderuitputting op een overschrijdend project als Matchen op Werk, maar ik zie in de stukken en in de cijfers eigenlijk dat er helemaal geen spanning zit op het budget. Dus waar gaat het mis als gemeenten wel zeggen dat ze financieel klem zitten, maar ik dat niet terugzie in de macrocijfers van het ministerie?

Voorzitter. De quotumboete is geschrapt, maar hoe gaat het nou met de banenafspraak bij de overheid? Ook in het jaarverslag wordt daaraan gerefereerd. We zien toch dat de overheid als werkgever achterblijft. Dat baart me zorgen. Hoe krijgen we de overheid als voorbeeldwerkgever echt aan het werk als het gaat om het zélf in dienst krijgen van mensen met een beperking? Ik maak even een uitstapje naar beschut werk. Ik zie terug in de stukken dat het Ministerie van Sociale Zaken tot en met het derde kwartaal nog niet het aantal plekken van 78 mensen met beschut werk heeft behaald. Is dat uiteindelijk in het vierde kwartaal wel gelukt? Het zou toch wat zijn dat het Ministerie van Sociale Zaken het zelfs niet lukt om mensen met beschut werk te plaatsen? De cijfers wijzen er überhaupt op – dat is ons allen bekend – dat we heel erg achterlopen wat betreft de mensen die recht hebben op zo'n plek, maar die nu gewoon thuiszitten. Het zou toch wat zijn als het Ministerie van Sociale Zaken achterblijft. Ik hoop dat de Staatssecretaris ons gerust kan stellen.

Voorzitter. Dan de middelen ter bestrijding van het grote probleem van kinderen in armoede. Daarover hebben we hier vaker debatten met elkaar. In het jaarverslag wordt geschreven dat steeds meer gemeenten die gelden op de goede manier besteden, maar nog steeds ook een deel niet. Er zijn nieuwe bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt. Eerder is een motie van de heer Raemakers en mij aangenomen over het aanbieden van voorzieningen in natura, maar het blijft maar ingewikkeld en moeilijk. Hoe gaan die nieuwe afspraken met de VNG wél leiden tot besteding van die gelden – dat zijn belangrijke gelden voor kinderen in armoede – in iedere gemeente, zodat we dit debat eens kunnen afsluiten en we kinderen echt helpen?

Voorzitter. Ik zei het al. Ondanks dat het goed gaat, zitten veel mensen nog steeds langs de kant. Kijk onder andere naar het budget voor het loonkostenvoordeel. Dat wordt niet benut, terwijl er wel enorme tekorten zijn op de arbeidsmarkt. Het is juist zo'n mooie kans om mensen te helpen: ouderen, arbeidsgehandicapten en mensen die arbeidsongeschikt zijn. Toch is er een onderbesteding van ruim 130 miljoen euro, zie ik terug in de stukken. Klopt dat? Hoe kan dat toch?

Over beschut werk heb ik net al wat gezegd.

Ik wil even naar het jaarverslag van de inspectie. Daar zitten twee zorgelijke elementen in. Het eerste is dat het aantal dodelijke bedrijfsongevallen is gestegen van 51 naar 74. 74 mensenlevens; dat is toch wel heel zorgelijk. Waar komt dat vandaan? Ik begrijp dat er verder onderzoek wordt gedaan. Er wordt een link gelegd – volgens mij kan ik die aan de hand van de cijfers niet hard maken – met de aard van contracten, wat inhoudt dat het werken met externen de onveiligheid op plaatsen wellicht vergroot. Maar het is toch wat dat we in 2018 een stijging van het aantal menselijke slachtoffers op de werkplaats zien. Dat zou toch eigenlijk niet moeten kunnen.

Het tweede zorgelijke punt dat de inspectie zelf aanwijst, is de uitzendbranche. De inspectie doet risicogestuurd toezicht en constateert dat zij bij 70% van de uitzendondernemingen die zij in beeld heeft gehad, overtredingen heeft aangetroffen. 70%! We kunnen ieder jaar met elkaar gaan constateren dat er heel veel uitzendondernemingen zijn die moedwillig, bewust verkeerd met mensen omgaan en dan de inspectie op hun dak krijgen. Het is hartstikke goed dat zij de inspectie op hun dak krijgen, maar wat gaan we er structureel aan doen? We zien het al jaren. Gaan we nou een keer die stap maken om de uitzendbranche te reguleren? Volgens mij is dat hartstikke hard nodig en helpt dat ook mee in het gezond maken van onze arbeidsmarkt.

Ik kijk nog even naar het ministerie zelf. De cijfers gaan volgens mij over alle departementen, maar de externe inhuur van externen is gegroeid van 3% naar 4,7%. Dat is nog onder de Roemernorm van 10%, maar toch is het zorgelijk dat we blijkbaar heel veel mensen van buiten nodig hebben om kennis in huis te halen. Daarbij gaat het met name over IT, maar ook communicatie heeft een flink aandeel. Dat terwijl de overheid als voorbeeld wellicht mensen gewoon netjes in dienst zou moeten hebben en voldoende expertise in huis zou moeten hebben.

Ik sluit af, voorzitter. Ik hoef er niet veel over te zeggen, maar ik heb zorgen over de uitvoering. Ik sluit me aan bij de vragen hierover. Ik heb het eerder in een interview gezegd: we moeten goed naar onszelf kijken, want ook als Kamerleden weten wij heel veel maatregelen met elkaar af te spreken en door te duwen die wellicht helemaal niet uitvoerbaar zijn. En dan zit je er maar mee in zo'n uitvoeringsorganisatie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan René... aan de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik heet inderdaad René. Ik zal mij in mijn bijdrage focussen op drie punten die het meeste aandacht vragen. Ten eerste de verbetering van het toezicht door de inspectie, ten tweede meer sturing van en toezicht op de verstrekking van uitkeringen door het UWV en ten derde de Rijksschoonmaakorganisatie.

Het is goed om te zien dat de Minister en de Staatssecretaris de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheden voor een groot deel erkennen en de aanbevelingen ook gewoon overnemen. Zij geven hier inmiddels uitvoering aan of gaan er ook mee aan de slag. Voor een betere dienstverlening en om misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen tegen te gaan, moet er echt nog wel het een en ander gebeuren. Ten eerste dus meer sturing en toezicht op de verstrekking en uitkering door het UWV. De Minister deelt de constatering van de Rekenkamer dat het UWV bijna de helft van de mensen met een WGA-uitkering niet in beeld heeft. Dat is toch een kwalijke zaak. De WGA-dienstverlening moet echt beter. Dat is voor een deel een kwestie van geld. Vanwege jarenlange bezuinigingen heeft het UWV het de afgelopen jaren financieel ook niet gemakkelijk gehad, en misschien ging dat onder andere ten koste van de dienstverlening.

Maar inmiddels is een deel van de taakstelling door het kabinet teruggedraaid. Vanaf 2019 is zelfs 10 miljoen extra per jaar beschikbaar gekomen voor persoonlijke dienstverlening. Met dit geld moeten ook de mensen met een WGA-uitkering beter in beeld komen en kan de dienstverlening worden verbeterd. In antwoord op vragen geeft de Minister al aan dat met het UWV is afgesproken dat met ingang van 2017 met ten minste 90% van alle WGA-gerechtigden die overgedragen worden aan het werkbedrijf, jaarlijks een gesprek wordt gevoerd. Dat is goed. In 2018 is met 93% een gesprek gevoerd. Maar een gesprek op zich zegt ook niet alles. Vraag is of dit betekent dat de WGA-gerechtigden met arbeidsvermogen nu echt beter in beeld zijn en of ze ook daadwerkelijk aan het werk worden geholpen, als ze nog kunnen werken. Kan de Minister hier misschien wat meer woorden aan wijden?

De vraag is of het ministerie voldoende zicht heeft op de effectiviteit van de dienstverlening. Wordt het ministerie door het UWV voldoende op de hoogte gehouden? Daarbij speelt ook de vraag of het UWV voldoende door het ministerie wordt aangestuurd. Deze vraag wordt heel terecht ook door de Rekenkamer gesteld.

Het is goed dat de Minister erkent dat de aansturing van en het toezicht op het UWV beter moeten. Hij geeft aan dat er met het UWV verschillende maatregelen zijn getroffen om sturing en toezicht te verbeteren. Maar welke maatregelen zijn dat nu precies en waarop is het vertrouwen van de Minister gebaseerd dat het UWV de Minister voortaan goed, tijdig en volledig informeert over de effectiviteit van de dienstverlening en over bijvoorbeeld misbruik en fraude van uitkeringen? In dit verband is het wel positief dat de evaluatie van de Wet SUWI over sturing en toezicht vervroegd wordt naar dit jaar. De uitkomsten van deze evaluatie kunnen richting geven in de mogelijkheden die er zijn om sturing van en toezicht op het UWV te verbeteren. Wanneer verwacht de Minister de uitkomsten van die evaluatie en is dit eventueel nog voor de begrotingsbehandeling, zodat we die daarbij kunnen betrekken?

Om te voorkomen dat het ministerie te afhankelijk wordt van informatie van uitvoeringsorganisaties als het UWV en de SVB doet de Rekenkamer de terechte aanbeveling – dit voor de interruptie van de heer Renkema – om als ministerie zelfstandig informatie te gaan verzamelen. Op welke wijze gaat het ministerie dat dan doen? Kan de Minister daarop een toelichting geven?

Dan verbetering toezicht van de inspectie. Het is goed om te zien dat de inspectie in tegenstelling tot de voorgaande periode van krimp is gegroeid en dat dit tot positieve resultaten heeft geleid. In 2018 is de inspectie er goed in geslaagd om de door het regeerakkoord beschikbaar gestelde extra middelen om te zetten in een versterking van de organisatie. Complimenten, dat is heel positief. Als gevolg van risicogericht inspecteren heeft de inspectie bij meer dan de helft van de eerste inspectiebezoeken handhavend opgetreden. Bij de herinspecties kon een flinke toename qua naleving van wet- en regelgeving, variërend tot 90%, worden vastgesteld. Dat is een bemoedigend resultaat. Handhaven helpt dus, maar we zijn er nog niet. De indicator voor de per 2020 beoogde balans tussen de ongevalsonderzoeken en actieve inspecties is nog niet gerealiseerd. Dat moet beter. Graag een reactie van de Minister.

Verder is het heel goed dat het programmatisch werken in 2018 verder is verankerd in de organisatiestructuur. Hierdoor kunnen beschikbare data uit de eigen organisatie en van andere partijen beter worden benut bij de risicogerichte aanpak. Positief dat de inzet van de inspectie, zoals handhaving, niet meer op zichzelf staat, maar nu onderdeel uitmaakt van een bredere inspectiestrategie. Er is nu meer aandacht voor de effectiviteit van communicatie, gedrag en, het is al gezegd, cultuur. Het CDA heeft hier hoge verwachtingen van. Wat zijn de verwachtingen van de Staatssecretaris?

Ten slotte heb ik nog een vraag over de Rijksschoonmaakorganisatie, de RSO. In 2015 besloot toenmalig Minister Asscher om schoonmaakdiensten door de rijksoverheid zelf te laten uitvoeren. Doel was de positie van werknemers in de schoonmaakbranche te verbeteren. De arbeidsvoorwaarden moesten beter en de werknemers tevredener. We zijn nu vier jaar verder. Is de Minister bereid de Rijksschoonmaakorganisatie te evalueren om vast te stellen of de werknemers het daadwerkelijk beter hebben gekregen en hoe de RSO daaraan bijgedragen heeft?

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Renkema.

De heer Renkema (GroenLinks):

Die is voorspelbaar. Ik hoor het CDA zeggen: wij zijn nieuwsgierig naar wat de Minister gaat doen met de aanbeveling van de Rekenkamer om zelf meer informatie te verzamelen. Ik heb het ook aan de VVD en D66 gevraagd, dus ik ben ook wel nieuwsgierig naar wat u vindt van mijn voorstel om de Rekenkamer te vragen om eens te kijken naar de UWV en de bedrijfsvoering daar. Wat vindt het CDA van dat voorstel?

De heer Peters (CDA):

Het CDA vindt in eerste instantie net als de Rekenkamer dat het goed zou zijn als het ministerie zelf cijfers zou gaan verzamelen. Verder wacht ik even af wat de Minister daarop te zeggen heeft. Te verwachten was dat antwoord wel, meneer Renkema, maar de vraag was dat ook. Dus bij dezen.

De voorzitter:

Meneer Renkema verontschuldigt zich. Hij moet naar een ander overleg. Ik geef het woord aan de heer Van Dijk van de Socialistische Partij.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik wens de bewindspersonen alvast succes met hun beantwoording, want er komt een waaier aan onderwerpen voorbij. Maar dat kan ook, want het gaat over alles, over het hele beleidsterrein van Sociale Zaken.

Voorzitter. Ik dank de rapporteurs voor hun goede werk, zeker rond inburgering en de inspectie. Ze zijn inmiddels beiden weg, maar ja, het staat in de notulen. Inburgering heeft te lijden onder het staande beleid, inclusief marktwerking. We wachten al tijden op een nieuw stelsel. Morgen praten we daarover verder. Wat ons betreft maken we snel een einde aan de wantoestanden. Kan de Minister garanderen dat zijn brief met een voorstel voor een nieuw stelsel van inburgering eind juni naar ons toe komt? Hij heeft dat zojuist gezegd. Ik heb ook gelezen dat er nog wat discussie is met de gemeentes. Graag dus de garantie dat we nu snel aan de slag kunnen met het nieuwe stelsel.

Voorzitter. Ook bij de Inspectie Sociale Zaken leven nog grote zorgen. Uit de cijfers maakten wij op dat er in vijf jaar een afname van het aantal inspecties en onderzoeken te constateren valt van 54%. Dat is toch wel een heftige teruggang. Graag een reactie.

We zien grote misstanden bij arbeidsmigranten. Zij wonen geregeld onder erbarmelijke omstandigheden met heel veel mensen op één kamer of in één woning, voor hoge huren en absurde boetes, bijvoorbeeld voor het draaien aan de thermostaat. Dit is geen grap; de Minister kent het voorbeeld. Aanpak daarvan is hard nodig. Het werd al genoemd: 70% van de uitzendbureaus pleegt overtredingen. Dat is echt enorm. Nou schrijft de Minister in antwoord op mijn Kamervragen dat de inspectie zelf bepaalt waar ze naartoe gaan. Waarom kan de Minister niet zelf opdracht geven om bepaalde, malafide uitzendbureaus te inspecteren wanneer die bijvoorbeeld in NRC Handelsblad onthuld worden? Over een artikel in die krant gingen mijn vragen. Daarin worden heel specifiek uitzendbureaus genoemd waar enorme misstanden plaatsvinden. En dan zegt de Minister: de inspectie bepaalt zelf waar ze naartoe gaan. Ik snap dat niet helemaal. Waarom kan hij ze niet gewoon daarnaartoe sturen? Graag een reactie.

Voorzitter. Dan de koopkracht. Die zou voor iedereen een plus laten zien in 2018, maar niets is minder waar. Iedereen heeft minder koopkracht gekregen dan was beloofd. Drie groepen gaan er zelfs op achteruit: sociale minima, alleenverdieners met kinderen en bijna alle AOW'ers komen in de min. Jaar op jaar wordt beloofd dat de mensen er nú echt op vooruitgaan. Steeds blijkt het een dooie mus. Waarom? De winsten van bedrijven klotsen tegen de plinten, zoals we allemaal weten, de economie groeit als een tierelier, maar de koopkracht stijgt niet mee. Erkent de Minister dat het rechtvaardig zou zijn als de mensen in het land meedelen in de economische groei? Zo ja, wat gaat hij daaraan doen?

De Nederlandsche Bank, het IMF, de Rabobank: allemaal zijn ze het erover eens dat hogere lonen wenselijk zijn. Zelfs de premier heeft het gezegd, u weet het nog: hogere lonen zijn positief voor iedereen. Je krijgt meer koopkracht en meer vraag naar goederen en diensten, wat weer goed is voor de economie. Waarom onderneemt het kabinet niet meer om hogere lonen te bewerkstelligen? Ik doe maar een suggestie: een hoger minimumloon. Of: hogere lonen in de publieke sector, voor leraren, voor zorgwerkers, voor ambtenaren. De regering laat het echter afweten. Integendeel, het wordt alleen maar erger. De kosten voor zorg, huur en energie rijzen de pan uit. Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg was, werd ook nog eens de btw verhoogd. Zie de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek: bijna 600.000 huishoudens leven in armoede. Dat zijn er 27.000 meer dan het jaar ervoor. Een stijging van de armoede dus. Het minimumloon mag dan ook fors omhoog wat ons betreft. Daarover spreken we op 1 juli, bij het debat over mijn initiatiefnota.

Ook de mensen met een middeninkomen zitten steeds vaker in de problemen. Zie het onderzoek van RTL Nieuws van gisteren. Ik citeer de heer Van Geuns, lector armoede aan de Hogeschool van Amsterdam: «Je ziet dat het niet meer een probleem is van de laagste inkomens. (...) De dingen die 20, 30 jaar geleden met een modaal inkomen nog heel normaal waren, kunnen niet meer, of alleen met heel veel moeite.» Het is toch te gek voor woorden dat tweeverdieners met een gezin moeite hebben om rond te komen? Helaas zien we dat werkenden al decennialang aan het kortste eind trekken. Wat gaat de regering hieraan doen?

Voorzitter. Misschien mag ik de bewindspersonen inspireren: morgenavond houdt de SP in Wassenaar een symposium over dit onderwerp, over de achterblijvende lonen. Waarom is dat in Wassenaar? Omdat wij het tijd vinden voor een nieuw Akkoord van Wassenaar, dit keer niet van loonmatiging, maar voor een loongolf. U bent van harte welkom. Schrijft u zich in op www.sp.nl. We hebben daar gerenommeerde sprekers, van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Rabobank en De Nederlandsche Bank. Ook de nieuwe burgemeester is welkom. FNV-voorzitter Han Busker zal aanwezig zijn, net als de mensen om wie het gaat, de zogenaamde werkende armen, waaronder Martine, Eline en Jan. Het vindt plaats in kasteel Oud-Wassenaar.

Voorzitter, ik moet afronden, zie ik. Ik sluit me aan bij alle vragen die over het UWV zijn gesteld. Hoe gaat de Minister de grip op het UWV versterken?

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk, voor uw bijdrage in deze zendtijd voor politieke partijen. Ik geef het woord aan de heer de Graaf van de fractie van de PVV.

De heer De Graaf (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik mag mijn collega De Jong vervangen, die er vandaag niet bij kan zijn. Bij de beantwoording van de Minister zal ik er vanwege een andere afspraak even niet bij zijn. Een medewerker kijkt mee. In de tweede termijn probeer ik weer terug te zijn om eventueel een of meerdere moties in te dienen.

Voorzitter. Als ik mag beginnen bij het eind van de SP-bijdrage, zou ik willen zeggen aan alle SP'ers die naar het symposium gaan: vergeet niet een surfplank mee te nemen, desnoods een tweedehands, want het is wel heel moeilijk in Nederland om er eentje te kopen onder dit kabinet, met de moeilijke omstandigheden waarin mensen verkeren. Want je kunt wel een golf veroorzaken, maar anderen surfen erop weg. Die wijze raad zou ik de SP mee willen geven: zorg dan wel dat je zelf ook meesurft en dat onze mensen daarop mee kunnen surfen. Dan bedoel ik zowel mensen die op de SP stemmen als op de PVV, want de mensen die op deze partijen stemmen hebben het economisch gezien het moeilijkst in Nederland.

Voorzitter. Het is al meerdere keren gezegd: in 2018 hebben Nederlanders niet of amper geprofiteerd van de economische groei. Waar is dat geld gebleven? Mensen voelen al jaren niet in hun portemonnee dat het beter gaat. Het vorige kabinet heeft de crisis onnodig verdiept. Dit kabinet surft, om bij die terminologie te blijven, mee op de economie. Die veert weer op, maar dat is ook logisch. Als je je land onderin de put helpt, dan zijn de percentages bij groei natuurlijk altijd hoger. Onderin de put door het vorige kabinet en dan het feest van dit kabinet, maar bijna niemand profiteert mee. Waar is het geld?

In maart zijn de consumentenprijzen in Nederland twee keer zo hard gestegen als in de rest van Europa. Hoe kan dat? We hebben de hoogste prijsstijging van de eurozone. Dat is weer slecht voor de koopkracht. De bejubelde loonstijgingen van de werkgevers van de afgelopen weken verdampen in de praktijk waar je bij staat door dit kabinet. Wij willen dat mensen gaan voelen dat het beter gaat met hun koopkracht. Het geld moet niet verdwijnen in de belastingpot. Daarom vragen wij wederom aan de bewindspersonen: draai de btw-verhoging terug, verlaag de energiekosten en schaf het eigen risico af. Dan hebben mensen meer zelf te besteden. Stop met dat keynesiaanse gedoe.

Voorzitter. Dan de aanpak van fraude met uitkeringen. De Minister heeft nog niets gedaan om de problemen rondom uitkeringsfraude echt aan te pakken. De bezem is na het enorme WW-schandaal niet door het UWV gehaald. Sterker nog, de verantwoordelijke bestuursleden zijn niet aangepakt. Een van de oud-bestuurders is tegenwoordig Minister en de rest van de bestuursleden zit gewoon nog vrolijk op hun plek. Die zitten ongestoord comfortabel te zijn. Zo kwam na het eerdere polisschandaal deze maand nog het nieuws dat gevangenen onterecht uitkeringen hebben ontvangen. De raad van bestuur was op de hoogte, maar oplossen, ho maar. Zelfs de Minister wist helemaal van niets.

De Rekenkamer heeft dus gelijk in haar bevindingen dat de Minister in 2018 te weinig aandacht heeft besteed aan de bestrijding van uitkeringsfraude. In 2019 is het niet veel anders. De PVV wil dat er een parlementair onderzoek komt naar de ellende binnen het UWV. De verantwoordelijke bestuursleden moeten met terugwerkende kracht worden aangepakt. Het is even afwachten wat de Minister als antwoord heeft, maar wij zullen het kabinet straks zeer waarschijnlijk middels een motie oproepen om bestuurders en oud-bestuurders van het UWV ter verantwoording te roepen en passende consequenties (waaronder ontslag) daaraan te verbinden.

Voorzitter. Ik denk dat mijn tijd ongeveer om is. Ik dank de rapporteurs. Ze zijn er inderdaad niet meer bij, maar zeker ook van onze kant: bedankt voor hun zeer goede rapportage.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf. Dan zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Wij gaan onmiddellijk door naar de beantwoording van de bewindspersonen. Dat houdt ook verband met het feit dat de Staatssecretaris eigenlijk om 15.00 uur moet vertrekken. Daar plakken we een kwartiertje aan vast. Ik geef haar derhalve als eerste het woord.

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor uw flexibele opstelling qua beantwoording. Dat heeft iets te maken met een vlag, een telefoontje dat afgewacht moet worden en zo. Best wel spannend. Maar dit is heel erg belangrijk, dus ik ben blij dat ik in de gelegenheid ben om deze vragen te beantwoorden en met de Kamer daarover te spreken.

De heer Renkema vroeg hoe de extra middelen voor het toezicht op de bedrijven worden ingezet. Zoals ik al eerder aangaf in antwoord op de rapporteurs, worden 400 fte's extra aangenomen. Daarvan gaat het allergrootste deel naar inspecteurs. De inspectiedruk zal daardoor toenemen. Dat betekent dat we meer bedrijven zullen bezoeken, maar we zoeken het ook in een mix van interventies, want juist door te investeren in preventie en in samenwerken met brancheorganisaties, proberen wij de intrinsieke motivatie van bedrijven te beïnvloeden om gezond, veilig en eerlijk werk voorop te zetten.

Ik moet ook realistisch zijn: gegeven het aantal bedrijven en organisaties dat wij hebben in dit land, kan ik onmogelijk bij iedereen een inspecteur op de stoep neerzetten. Het blijft dus van belang dat, als mensen misstanden vermoeden, ze zelf ook aan de bel trekken, hetzij via de or, hetzij via de vakbond of direct bij de inspectie. Zoals ik ook in de brief van 31 oktober over de uitbreiding van de inspectieketen heb aangegeven, laat dat onverlet dat er extra geld gaat naar met name gezond, veilig en eerlijk werken. Het gaat om 47% van het totale budget in 2023.

Mevrouw Van Brenk vroeg of de inspectie voldoende uitgerust is om het stijgend aantal ongelukken de baas te zijn. Zoals ik eerder aangaf, is de verhouding tussen het onderzoeken van bedrijfsongevallen en het doen van inspecties zo'n een op vijf. Dus als er een ongeval plaatsvindt, kun je minder reguliere, geplande inspecties doen. Tegelijkertijd hebben we ook te maken met de werving van extra inspecteurs. Het kost een jaar voordat zij echt kunnen worden ingezet.

Het is natuurlijk zaak om in die interventiemix te proberen het aantal ongevallen naar beneden te brengen, al was het maar om ongelofelijk menselijk leed te voorkomen. Daarnaast proberen we bij ongevallen de werkprocessen zo aan te passen dat we de inspecteurs zo effectief mogelijk kunnen inzetten. Het streven naar een balans tussen actief en reactief inspecteren is daarmee ongewijzigd.

Mevrouw Van Brenk vroeg of de banenafspraak over 2018 is gerealiseerd. De heer Gijs van Dijk stelde daar ook een vraag over. In z'n algemeenheid kan ik zeggen dat de laatste cijfers over 2017 over de situatie eind 2017 laten zien dat er 36.904 banen gerealiseerd waren in beide sectoren. Het doel was 33.000 banen. Dat ging over 2017. Ik zal in juli de resultaten over 2018 kunnen rapporteren. De meest recente officiële cijfers zijn: eind 2017 waren er 36.904 gerealiseerd, waarbij het doel 33.000 was. Dat waren 30.432 banen in de marktsector en 6.471 in de overheidssector. Uit de laatste rapportage, die we al wel hebben van het UWV, blijkt dat de trend in 2018 positief is. Dus ik ben hoopvol gestemd, maar zoals net gezegd zal ik de officiële cijfers in juli aan de Kamer kunnen presenteren.

De heer Gijs van Dijk vroeg hoe het specifiek zit voor het Ministerie van SZW. De eigen prestatie van SZW op de banenafspraak is dat we in ieder geval een grote inhaalslag hebben gemaakt. We begonnen in 2018 met 45. Het resultaat is 61, maar we zijn wel achtergebleven, want de norm was 78. Dat beeld zie ik bij overheidsorganisaties. Dit is voor mij een enorme motivatie om die inhaalslag te maken. Recent hebben wij nog met verscheidene overheidsorganisaties en -sectoren, bijvoorbeeld de onderwijssector, concrete afspraken gemaakt over hoe we deze inhaalslag gaan maken. U hoort hopelijk aan mij dat ik daar tot op het bot toe gemotiveerd ben.

Mevrouw Van Brenk vroeg naar de AIO-situatie, met name in het licht van de toereikendheid van de AOW, waar de Minister ook wat over zal zeggen. Ik vind het van belang om hier te herhalen dat mensen die inkomensondersteuning nodig hebben, die ook krijgen. Tegelijkertijd moeten wij rekening houden met de hoogte van de ondersteuning als mensen kosten kunnen delen, hetzij in de bijstand of in de AIO. Dat is de reden dat het bij de AIO zo is. Ik heb geen wijzigingsplannen daarvoor.

De heer Van Weyenberg van D66 vroeg of er bij Matchen op Werk belemmeringen in het project zitten of dat er problemen ontstaan door de timing van de aanbesteding. Helaas kost het tijd om een project op te starten en uit te werken voordat je het geld daadwerkelijk kunt uitgeven, ook als iedereen daartoe gemotiveerd is, en zeker als er meerdere partijen bij de uitwerking betrokken zijn. Bij het project voor intervisie en kennisdeling is in 2018 een Europese aanbestedingsprocedure doorlopen voordat er kosten zijn gemaakt. Dit project is meerjarig. Dat betekent dat de kosten over meerdere jaren zijn uitgesmeerd. Een ander voorbeeld is het dashboard voor de regionale arbeidsmarktinformatie. Hier heeft UWV eerst een prototype voor gemaakt. Het is onze inzet om dat in 2019 af te ronden. Dat zal dan tot kosten leiden.

De heer Gijs van Dijk heeft het over een aangelegen punt als hij spreekt over de situatie van en de beweging van de gelden voor kinderen in armoede. Hoe regelen we nou dat dit geld aan kinderen wordt besteed? We hebben al vaker een discussie gehad over hoe we ervoor zorgen dat dat ook gebeurt. Ik zie in de tussenevaluatie in ieder geval een positieve ontwikkeling bij gemeenten als het gaat om hun aandacht en concrete inzet voor het aanpakken van armoede onder kinderen. De bestuurlijke afspraken zijn echter nog niet gehaald. Ik wijs er wel op dat ook de gemeenteraad een heel belangrijke rol heeft bij het controleren van het college, maar ook bij het voeren van het lokale debat over de wijze waarop met die middelen wordt omgegaan. Ik weet dat de heer Gijs van Dijk al langer pleit voor een doeluitkering. We hebben het niet gestort in het bedrag voor de gemeenten, maar het is een decentralisatie-uitkering. Dat betekent in ieder geval dat de middelen zichtbaar zijn, dat ze gemakkelijk te traceren zijn voor de gemeenteraad en dat daar dus ook kan worden gecontroleerd of de middelen daadwerkelijk voor armoedebestrijding onder kinderen ingezet worden.

Ik loop de woordvoerders in chronologische volgorde af, voorzitter, waardoor ik soms wat overlap heb in de onderwerpen. Ik hoop zo aan alle vragen recht te doen.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Het ging even over gemeenten en het participatiebudget. Het gekke is dat wij veel signalen krijgen vanuit gemeenten dat het te krap is en dat het hen niet lukt om de mensen te helpen die – heel lelijk gezegd – steeds moeilijker bemiddelbaar zijn naar werk. Daar is gewoon meer tijd en geld voor nodig. Aan de andere kant zie ik in de macrocijfers niet echt een probleem. Waar gaat het dan mis?

Staatssecretaris Van Ark:

Die signalen hoor ik ook, van verschillende kanten. Ik deel dus de behoefte om daar meer over te weten. Daarom laat ik ook onderzoek doen, samen met VNG, Divosa en Cedris. Ook Berenschot is erbij betrokken. Ik wil de Kamer daar graag in het najaar over informeren. Het gaat er met name om hoe we ervoor zorgen dat mensen aan het werk komen. Wat mij betreft is de discussie met de VNG over de BUIG-gelden, de uitkeringsgelden, dus afgerond. Maar ik hoor inderdaad ook de discussie over het aan het werk helpen van mensen, vooral de mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Natuurlijk kunnen we veel doen op het gebied van kennisdeling en best practices, maar ik wil deze signalen ook graag onderzoeken. Ik kom daar dus bij de Kamer op terug.

De heer Gijs van Dijk vroeg naar de uitzendorganisaties en handhaving. Gaan we de uitzendbranche reguleren? Het is in ieder geval heel erg van belang dat de inspectie heel nauw samenwerkt met de Stichting Normering Arbeid, de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten, de Belastingdienst en de sociale partners. Het gaat er dan vooral om dat organisaties die iets doen wat over de schreef is, zich daar ook bewust van zijn en het risico voelen dat ze gepakt worden. Ik denk dat dat een eerste vereiste is. Dat betekent ook dat we, net zoals bijvoorbeeld in het Westland, een intensieve controle doen en ook gericht met elkaar campagne voeren onder de prachtige naam «crack-downaanpak», om even een mooi Nederlands woord te noemen. De inspectie-inzet voor het programma voor uitzendbureaus was al groot, maar wordt in 2023 nog verdubbeld.

De voorzitter:

Meneer Van Dijk heeft nog een vervolgvraag.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Dit is absoluut een punt voor een later debat. Het leent zich wellicht niet voor dit debat, maar ik wil toch de opmerking maken dat we heel veel inspectiemacht inzetten, terwijl er volgens mij in feite iets mis is met de wet- en regelgeving. Iedere gek – ik ook – kan vanmiddag een uitzendorganisatie oprichten. Ik heb daar geen verstand van, maar ik heb dan wel een uitzendorganisatie en ik ga dan mensen bemiddelen. Dat is in essentie best wel een probleem, terwijl we andere sectoren veel opleggen, omdat het een serieuze business is. Ik wil daar dus graag aandacht voor vragen. We zullen er vast later op terugkomen.

Staatssecretaris Van Ark:

Er loopt een evaluatie van de WADI. Wellicht kan de Minister hier straks ook nog wat over zeggen.

De heer Peters vraagt of er meer aandacht kan komen voor effectief optreden bij het toezicht van de inspectie. Hij vraagt wat mijn verwachtingen daarbij zijn, vooral als er niet alleen wordt ingezet op boetes maar ook op een cultuur- en gedragsverandering. Dat is inderdaad een aangelegen punt, dat ook ooit door de heer Heerma in een motie is aangeven. Ik vind het heel mooi dat de heer Peters dat stokje overneemt. Inderdaad verwacht ik veel van dat traject. Uiteindelijk zoek ik in die interventiemix naar methoden die daadwerkelijk werken. Je kunt dingen afdwingen met boetes en met de pakkans – dat moeten we blijven doen – maar nog belangrijker is dat er een intrinsieke motivatie ontstaat voor mensen om de goede dingen te doen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik had daarover een vraag aan de Minister gesteld, maar de Staatssecretaris gaat er nu op in. Kan de Staatssecretaris nu zelf opdracht geven aan de inspectie om naar een bepaald uitzendbureau toe te gaan of kan dat niet?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik wil graag het correcte antwoord geven, dus ik laat dit even uitzoeken. Ik kom er aan het eind van mijn termijn graag even op terug.

O, ik kom nu ook bij die vraag. De heer Jasper van Dijk had inderdaad gevraagd naar een afname van het aantal onderzoeken. We hebben vandaag al een aantal gedachten gedeeld over de balans tussen proactief en reactief onderzoek en de stand van de economie. Helaas is het zo – dat heeft de inspecteur-generaal ook geconcludeerd – dat in tijden van economische neergang geld het probleem is dat wordt aangevoerd en in tijden van economische opgang tijd het probleem zou zijn. Beide argumenten zijn overigens niet valide. Laat dus helder zijn dat ik die afwijs. Het is wel zaak dat we slim, goed en resultaatgericht gaan handhaven. De inspectie is onafhankelijk en werkt risicogericht. De inzet voor de uitzendbureaus is verdubbeld, maar ik kan geen opdracht geven om een specifieke organisatie aan te pakken. Dat is soms jammer, maar misschien is het ook wel goed, want je moet willekeur voorkomen. De inspectie werkt op basis van data-analyse en signalen van organisaties als een or en een vakbond. Vanwege die eigenstandige positie moet je voorkomen dat je daar politieke sturing op geeft. De politieke sturing zit ’m in de prioriteiten en het benoemen van brancheorganisaties, maar als ik morgen slecht wordt geholpen in een winkel, kan ik niet vragen of er even een bezoekje aan die winkel wordt gebracht.

Voorzitter, dat waren mijn antwoorden.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik begrijp dat wel: de inspectie dient onafhankelijk te zijn. Maar toch kan dat tot een hele vreemde situatie leiden. We lezen in de media over misstanden en ik vraag de Minister of ze daar een kijkje gaat nemen. Er zijn twee specifieke uitzendbureaus genoemd waar echt expliciet misstanden aan de orde waren. Het antwoord op de vraag is dan: daar ga ik niet over; dat moet de inspectie maar zelf beslissen. Begrijpt de Staatssecretaris dat dat een gek antwoord is? Het zou ertoe kunnen leiden dat de inspectie haar prioriteiten elders legt, onlangs die onthullingen.

Staatssecretaris Van Ark:

Dat is heel zwart-wit gesteld. Ik zie – ik denk dat dat ook goed is – dat er een weging wordt gemaakt van de prioriteiten en de branches waar risico's in zitten, die ook politiek wordt verzilverd in het parlement. Anders zouden we elke week een prioriteit toevoegen. De organisatie moet ook de mogelijkheid krijgen om zich in te stellen op de prioriteiten. Dat is dus de beleidsplanning, die met de Kamer is vastgesteld. Daarnaast zijn er natuurlijk signalen. Daar moet de inspectie ook wendbaar en flexibel op handelen. Daarom hebben bijvoorbeeld de or en de vakbond een belangrijke rol gekregen. Als een or of een vakbond aan de bel trekt, dan moet de inspectie dat signaal ook beantwoorden. Daarnaast kunnen individuele mensen ook signalen afgeven. Natuurlijk lezen de inspecteurs de kranten, volgen zij de media en handelen ze ook naar signalen. De wereld is dus iets minder zwart-wit, maar in de keuzes die we hebben gemaakt, is het simpele «we pakken de telefoon en we wijzen aan» niet aan de orde.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat er op dit moment geen vragen meer zijn van de zijde van de Kamer. Ik wens u veel plezier vanmiddag.

Staatssecretaris Van Ark:

Dat hoop ik ook, voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor deze mogelijkheid.

De voorzitter:

Heel graag. Dan gaan wij door met de beantwoording van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Koolmees:

Dank u wel, meneer de voorzitter. Er zijn ontzettend veel vragen gesteld door uw Kamer bij dit jaarverslag. Ik ga proberen het binnen de tijd te doen – ik heb nog drie kwartier – maar vanwege de tijdsdruk zal ik er in grote lijnen doorheen gaan.

De voorzitter:

Die drie kwartier is inclusief de tweede termijn van de Kamer en van u. Het zou heel mooi zijn als u in een halfuur klaar bent.

Minister Koolmees:

Ik moet zelf echt om vier uur weg, dus ik doe mijn best. Ik ga er in sneltreinvaart doorheen. Als ik niet alle vragen kan beantwoorden... We hebben de afgelopen tijd al heel veel debatten over specifieke onderwerpen gehad. Ook staan er nog debatten gepland, bijvoorbeeld over het inburgeringsbeleid, de stand van de uitvoering, het UWV. Nogmaals, ik ga er even in hoofdlijnen doorheen.

In 2018 ging het om de begroting van het vorige kabinet. Het is raar om dat anderhalf jaar later te constateren, maar het kabinet is eind oktober 2017 aangetreden. Prinsjesdag was al geweest. En toen werd de begroting van het vorige kabinet voor 2018 neergelegd. Dat zijn we bijna weer vergeten, maar ook voor mij is het steeds weer zoeken naar hoe dit zich verhoudt tot de plannen die wij aan het uitwerken zijn. Ik kom er straks op terug in de koopkrachtdiscussie. De heer Gijs van Dijk is er nu niet, maar hij heeft ernaar gevraagd. Dan krijgt hij antwoord ook.

In 2018 hebben we heel veel gedaan. Heel veel uitwerking van het regeerakkoord is gestart. De heer Van Weyenberg zei het al. De Wieg is behandeld en aangenomen in Tweede en Eerste Kamer. De Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) is twee weken geleden in de Eerste Kamer aangenomen. In december hebben wij met de werkgevers afspraken kunnen maken over loondoorbetaling bij ziekte en met de werknemers over de WIA. Wij hadden in november een geklapt pensioenakkoord en wij hebben vorige week een principeakkoord bereikt. Nog deze maand, zo zeg ik in de richting van de heer Jasper van Dijk, komt het inburgeringsbeleid. Wij noemen het de VOI: de veranderopgave inburgering. Ook de toekomst van de zzp komt deze maand, zo zeg ik richting de heer Van Weyenberg. Er staan nog twee AO's met uw commissie gepland om dit nog voor het zomerreces te bespreken, zodat we ook in het zomerreces door kunnen met de uitwerking in wetgeving en de implementatie. Nou ja, de implementatie komt natuurlijk pas na de wetsbehandeling, maar u weet wat ik bedoel.

Al met al zijn we flink op streek. Het afgelopen jaar hebben we grote stappen gezet, maar er zijn inderdaad ook echt uitdagingen. Ik wil een paar specifieke blokjes doorlopen. Ten eerste de uitvoering. Daarna wil ik een paar specifieke vragen beantwoorden over de RSO. Vervolgens ga ik in op het inburgeringsbeleid. Dan een blokje koopkracht en ten slotte een blokje overige vragen. Ik garandeer niet dat alles op de goede volgorde ligt, maar ik ga er snel doorheen en dan hoop ik al uw vragen te hebben beantwoord.

De heer Van Weyenberg vroeg mij om een soort algemene beschouwing over de uitvoering. Ik kan er uren over praten. Dat ga ik vandaag niet doen, maar wat ik wel wil zeggen is dat we de afgelopen jaren breed van de uitvoering heel veel hebben gevraagd, niet alleen bij het UWV of bij de SVB, maar ook bij de Belastingdienst, bij DUO, bij de grote uitvoeringsorganisatie van het Rijk. Je merkt dat het knelt. Er zijn incidenten, er zijn problemen in de uitvoering. Afgelopen maandag heeft Staatssecretaris Snel nog een brief gestuurd over de kinderopvang, de CAF-11-casus. Dan zie je dat dat continu een zoektocht is naar evenwicht tussen uitvoering, dienstverlening – hoe help je mensen? – handhaafbaarheid, het voorkomen van fraude enzovoort. Net als uw Kamer hecht ik zeer aan een goede uitvoering en dienstverlening, maar ook aan het handhaven van de regelingen die we met elkaar hebben, ook om het draagvlak voor sociale zekerheid in stand te houden.

De jaarverslagen van het UWV van de afgelopen jaren en het rapport van de Algemene Rekenkamer over het UWV uit 2017 geven aan dat er ontzettend veel echt goed gaat. Dat wil ik benadrukken. Dat betreft de dienstverlening, de tijdigheid van de uitkeringen, de snelheid van de procedures. Er gaat ontzettend veel goed. Wat ik ook heel goed vind, is dat er binnen het UWV een cultuur is van heel kritisch kijken naar de werkprocessen. Er zijn ontzettend veel rapporten geschreven intern over dingen die niet goed gaan, over dingen die beter kunnen, over procedures die aangescherpt kunnen worden. Als zo'n intern rapport op straat komt te liggen, gaat daar de discussie over, ook in uw Kamer. Dat begrijp ik, want als die kritiek er is, moet daarover gesproken kunnen worden, maar ik wil voorkomen dat er ook in het UWV een cultuur ontstaat waarin we dingen maar niet gaan opschrijven. Voor je het weet komt het op straat te liggen en lekt het uit. Dan hebben we daar weer een lastige parlementaire discussie over. Ook als politiek – de heer Gijs van Dijk gaf dat in zijn eigen inbreng terecht aan – moeten we open zijn en open communiceren over dingen die goed gaan en dingen die beter kunnen. We moeten die dingen niet verstoppen. We moeten niet met elkaar een angstcultuur creëren, want dan zijn we nog veel verder van huis, zeker voor die grote uitvoeringsorganisaties van het Rijk.

Een aantal maanden geleden heeft de heer Gijs van Dijk aan mij gevraagd of we kabinetsbreed naar die uitvoering willen kijken. Dat hebben wij opgepakt in de Voorjaarsnota die de Minister van Financiën recent naar de Kamer heeft gestuurd. Op meer terreinen dan alleen het UWV zien we knelpunten in de uitvoering waar we mee aan de slag moeten. De oorzaken zijn legio. Er zijn langdurige bezuinigingen, er zijn capaciteitsproblemen, er zijn ICT-legacyproblemen, oudere ICT-systemen moeten vervangen worden, hetgeen niet van de ene op de andere dag gaat. Ik noem ook de complexiteit van de wet- en regelgeving. De politiek, zowel aan deze als aan uw kant van de tafel, is heel goed in het verzinnen van uitzonderingen en specifieke vangnetregelingen voor specifieke groepen. Daar loopt men in de uitvoering gewoon tegenaan.

Dat gezegd hebbende, erken ik volmondig dat er ook bij het UWV een aantal zaken niet goed zijn gegaan. Er zijn incidenten geweest waarbij het UWV negatief in het nieuws is gekomen. Die hebben geleid tot toegenomen maatschappelijke, maar ook politieke aandacht voor het UWV. In mijn brief van 7 maart jongstleden heb ik u geïnformeerd over maatregelen die ik heb genomen om het toezicht en de sturing van het UWV te versterken, overigens in goed overleg met de raad van bestuur van het UWV zelf. We werken echt samen met die raad van bestuur om deze problemen het hoofd te bieden. Tegelijkertijd willen we ervoor zorgen dat die cultuur open blijft en dat we met elkaar blijven communiceren. Er moet niet een soort naar binnen geklapte situatie ontstaan met angst voor het volgende krantenartikel. Nee, we moeten de problemen gewoon met open ogen aangaan.

Ik noem een aantal specifieke punten daarin, allereerst de risico's in de bedrijfsprocessen van het UWV. Die moeten eerder op tafel komen. Die moeten eerder met uw Kamer kunnen worden gedeeld. Eind deze maand heb ik de voortgangsbrief met de stand van de uitvoering van de sociale zekerheid. Daar zitten inderdaad alle stappen in die de afgelopen periode zijn gezet om de uitvoering te verbeteren, om die risico's beter inzichtelijk te maken. Daarin zal ik de Kamer ook informeren over de ontwikkelingen bij de SVB en het UWV op dienstverlening, handhaving, gegevensuitwisseling en toekomstbestendigheid. Tevens zal ik u dan informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur bij het UWV. Dat onderzoek is ingesteld naar aanleiding van de fraude met WW-uitkeringen in Polen. De heer Van Weyenberg vroeg toen of de signalen wel voldoende naar boven komen. Dat onderzoek wordt nu afgerond en hoop ik nog deze maand naar de Kamer te sturen, zodat we daarover van gedachten kunnen wisselen.

Wat ik ook heb toegezegd en waar ik nu mee bezig ben, is het erkennen dat voorheen de Kamer vooral werd geïnformeerd op hoofdlijnen over fraudefenomenen. Daarvan heb ik al in oktober van vorig jaar geconstateerd dat ik dat te algemeen vind, te weinig concreet en te weinig specifiek als het gaat over de fenomenen waar de handhavers van het UWV in de praktijk tegen aanlopen. Ik heb gezegd dat ik dat graag met u wil delen, maar sommige wil ik niet in het openbaar met u delen, want ik wil fraudeurs niet wijzer maken dan ze al zijn. Een deel van die fenomenen wil ik dus met u in vertrouwelijkheid delen, zodat we daarover open het gesprek kunnen aangaan: dit zien wij in de praktijk; daar willen wij op acteren; misschien hebben we daarvoor wetswijziging nodig; misschien moeten we andere regelgeving aanpassen; misschien moeten we extra capaciteit op de handhaving loslaten.

Nogmaals, ook die brief komt eind deze maand. Het is een totaalpakket van stappen die we zetten om bij het UWV echt stappen vooruit te kunnen zetten. Daar zit ook het laatste onderdeel in van de acties die we hebben ondernomen tegen WW-uitkeringsfraude, ook als het gaat om verwijtbare werkloosheid. Al deze onderdelen komen eind deze maand richting uw Kamer om daar met u het debat over aan te gaan. Ik doe een oproep aan de Kamer om dat open te doen en niet continu met een vingertje te wijzen naar wie er schuldig aan is. Laten we gewoon samen deze problemen oplossen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat het UWV goed blijft functioneren. Het is een belangrijke organisatie waar ontzettend veel geld in omgaat. Mensen die ermee te maken hebben, zitten vaak in lastige situaties. Ze zijn bijvoorbeeld werkloos of dreigen arbeidsongeschikt te worden. Afhankelijk zijn van een uitkering is voor heel veel mensen een lastige situatie. Het UWV gaat daar zeer professioneel mee om. Dit wilde ik even in zijn algemeenheid hebben gezegd. Het debat over specifieke punten wil ik graag met u voeren als die brieven in de Kamer liggen.

De heer Renkema en mevrouw Van Brenk vroegen hoe ik de aansturing van en het toezicht op het UWV en de SVB versterken. In de brief van 7 maart jongstleden heb ik aangekondigd dat ik samen met de raad van bestuur van het UWV een aantal maatregelen heb genomen om de sturing en het toezicht te versterken. Daarbij ging het bijvoorbeeld om het versterken van het bestaande Audit Committee. Dat hebben we onafhankelijker verankerd, juist om die signalen uit de organisatie naar boven te halen, waardoor ik ze met uw Kamer kan delen. Dat zit ook in de brief over de stand van de uitvoering, die dus eind deze maand komt. Daarnaast heb ik gezegd dat ik de evaluatie van de Wet SUWI naar voren heb gehaald naar het einde van dit jaar, juist om ook meer fundamenteel te kijken naar die sturingsinformatie vanuit de departementen naar de uitvoerders. We hebben vaker overleg met het UWV. We hebben gezamenlijke risicosessies met het UWV en ook met de SVB, juist om al deze signalen naar boven te halen en met uw Kamer te kunnen delen.

De heer Peters vroeg wanneer de uitkomsten van de SUWI-evaluatie beschikbaar zijn. Dat zal de eerste helft van 2020 zijn. De evaluatie zou aanvankelijk in 2020 worden uitgevoerd, maar ik heb het een jaar naar voren getrokken. Het gaat dan om het vervroegde deel van het evaluatieonderzoek. De volledige evaluatie komt eind 2021 beschikbaar. Het deel over de aansturing en het toezicht heb ik naar voren getrokken.

De heer Van Weyenberg vroeg: kunt u wel alleen op de informatie van de zbo vertrouwen zonder daarmee een waakhond te worden of honderd politieagenten neer te zetten? Het is een zelfstandig bestuursorgaan en de informatie die daaruit komt is voor mij heel belangrijke informatie uit de uitvoering. Ik heb al een aantal dingen genoemd die nu versterkt worden: de interne controle, het interne toezicht, de interne processen, het Audit Committee. Daarnaast gaan we ook kijken naar een zelfstandige verzameling van informatie. Wij willen afhankelijkheid van informatie die uitvoeringsinstellingen zelf aanleveren, voorkomen. De Algemene Rekenkamer heeft hier ook een aantal voorbeelden van gegeven. Ik ga hiermee aan de slag. Deels doe ik dat al, bijvoorbeeld door info bij de accountantsdiensten en het Audit Committee op te halen. Nogmaals, de positie daarvan wordt verstevigd binnen het UWV.

Ook zet ik in op het versterken van het risicomanagement en het meer in samenhang oppakken hiervan. Op basis hiervan verwacht ik dat de randvoorwaarden om elkaar goed, tijdig en volledig te informeren voldoende geborgd zijn op dit punt, ook naar de toekomst toe. U ziet dus dat we bezig zijn met al deze elementen. We zijn aan het versterken. Maar ik ben het wel met de heer Van Weyenberg eens dat het een illusie is om te denken dat het bij een organisatie van 18.000 mensen opgelost kan worden met 100 politieagenten. We moeten dit echt in samenwerking met het UWV naar de toekomst toe verbeteren.

De heer De Lange (VVD):

Ik hoor de Minister zeggen dat hij informatie gaat ophalen bij de auditcommissie die er is. Het ging mij primair om de vraag op welke manier de Minister vanuit zijn verantwoordelijkheid de regie neemt bij het verzamelen van de informatie. Ik kan me goed voorstellen dat die informatie vanuit de organisatie komt, maar het gaat natuurlijk wel om de vraag welke keuzes je maakt en welke bronnen je raadpleegt om uiteindelijk zelfstandig een oordeel te kunnen vellen. Heb ik de boel wel onder controle, zodat ik weet dat ik bovenop de uitvoering zit? Begrijp ik het nou goed dat de Minister wel aangeeft dat hij daar nadrukkelijker zelf de regie in neemt? Is het daarop gebaseerd?

Minister Koolmees:

Ja, dat klopt. Ik heb daar een aantal voorbeelden van gegeven, bijvoorbeeld het verstevigen van het Audit Committee en het verbeteren en verstevigen van de informatie naar het departement. Maar het klopt: dat is samengevat de boodschap.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Koolmees:

De heer Renkema had een specifieke vraag over het doorlichten van de bedrijfsvoering. Ik dacht dat mevrouw Van Brenk dat ook vroeg. Volgens mij ging de motie-Wiersma/Van Weyenberg over de toekomstverkenning van de uitvoering in relatie tot het advies van de commissie-Borstlap. Sorry, het was de heer Gijs van Dijk. Ja, dat klopt: de motie-Wiersma/Van Dijk. Dit was ook bedoeld in combinatie met de vervroegde evaluatie van de wet-SUWI als het gaat over de aansturing. In die evaluatie zal ook gekeken worden naar de interne sturing en het toezicht binnen de zbo's. Ook wordt er gekeken naar de sturingsinformatie, om ervoor te zorgen dat die acties resultaat hebben. Daar hebben we tijd voor nodig. Het is een grote organisatie. Het gaat niet zomaar van het ene op het andere moment anders. Die tijd wil ik goed gebruiken om het structureel goed in te richten. In de kern gaat het natuurlijk om zorgvuldigheid in de uitvoering. Wij moeten die met elkaar waarborgen.

In 2017 heeft de Algemene Rekenkamer overigens al onderzoek gedaan naar de balans tussen de taken en de middelen. De aanbevelingen van dat onderzoek zijn opgevolgd. Ik wil daarom op dit punt geen extra onderzoek laten uitvoeren door de Rekenkamer. Dat is twee jaar geleden gedaan. We zijn er nu intern mee bezig om dat te verbeteren en de evaluatie van SUWI naar voren te trekken.

De heer Renkema en mevrouw Van Brenk vroegen om specifieke aandacht voor de risico's op misbruik en oneigenlijk gebruik. Het voorkomen van misbruik is bijna een cyclisch proces. Elke keer duiken er weer nieuwe fenomenen op, omdat er elke keer op een andere manier wordt geprobeerd om te frauderen met socialezekerheidsgelden. Eigenlijk moet je dus continu je modus operandi aanpassen aan de veranderingen in de fraudefenomenen. Ik wil de signaleringsbrief fraudefenomenen met u delen om u te laten zien waar de handhavers in de praktijk tegen aanlopen en welke voorbeelden er daarvan zijn. Voor de handhavers is het elke keer weer zoeken. Waar loop je in de praktijk nou tegenaan? Soms werkt de wet- en regelgeving gewoon belemmerend. Soms moet die aangepast worden om fraudefenomenen aan te kunnen pakken. Die signaleringsbrief is bedoeld om daar een overzicht van te geven. Die komt aan het einde van deze maand. Ook hebben we een meer structureel gesprek met het UWV, met name over de risico's van misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarover zal ik de Kamer ook informeren.

De heer Renkema had het over de WGA-dienstverlening. Ik dacht dat ook mevrouw Van Brenk daarnaar vroeg. Voor het zomerreces kom ik nog terug op de WGA-dienstverlening, en wel in de brief over de stand van de uitvoering. Nu al dit. Ik ben het zeer met de heer Renkema en mevrouw Van Brenk eens dat persoonlijke aandacht nodig is om te beoordelen wat passend is, welke steun iemand nodig heeft, wat het beste werkt om mensen aan een baan te helpen. De heer Renkema viel over het woord «productiviteit». Ik vind dat geen vies woord, zeg ik erbij. Ik bedoel ermee dat het extra personeel dat we hebben, ook vol inzetbaar is, juist ook om mensen aan een baan te helpen en te begeleiden naar werk. Ik heb er dus geen negatieve associatie bij.

De effectiviteit van het beleid is tot nu toe nog weinig onderzocht. De heer Renkema zei: «evidencebased beleid» is een beetje een vieze term. Dat vind ik absoluut niet. Ik ben daar een groot voorstander van, want je wil wel weten of zo'n persoonlijk gesprek, die persoonlijke begeleiding of die WGA-dienstverlening in de praktijk echt werkt, of mensen inderdaad sneller aan een baan komen, of mensen inderdaad sneller weer op eigen benen kunnen staan. Daarom is het ook zo belangrijk dat we dat onderzoeken. Ik heb een week of vier geleden met de Kamer gedebatteerd over het experiment betreffende de persoonlijke dienstverlening. Daar gaan we nu ook mee starten, juist om de effectiviteit, het evidencebased zijn, goed in kaart te brengen.

Mevrouw Van Brenk vroeg: gaan alle WGA-gerechtigden dienstverlening krijgen? De heer Peters zei het al in zijn inbreng: ruim 90% heeft een eerste gesprek gehad. Er zijn gemiddeld twee contactmomenten. UWV is op dit moment bezig met het opbouwen van capaciteit. Ook dat is natuurlijk niet van de ene op de andere dag geregeld. In het experiment waarover ik het net had, het experiment om de effectiviteit te meten, zal een groep geen dienstverlening krijgen, zal een deel standaarddienstverlening krijgen en zal een deel extra dienstverlening krijgen. We hebben het daar laatst over gehad. Dat zal gebeuren juist om de effectiviteit te kunnen onderzoeken, om de euro's goed te kunnen besteden en om de mensen ook echt te helpen.

De heer Peters vroeg of alle WGA-gerechtigden in beeld zijn. Met 93% is gesproken, maar zijn ze allemaal in beeld? Met de huidige, basale dienstverlening houden we vijf jaar lang de WGA'ers in beeld. Met 93% van de nieuwe instroom is in 2018 gesproken. Er wordt een individueel werkplan opgesteld. Wat dit oplevert in termen van werkhervatting, is niet in kaart gebracht. Het is ook moeilijk om op basis van gesprekken de effectiviteit daarvan in kaart te brengen. Want vind je nu zelf een baan? Of helpt het gesprek daarbij? Daarom is het experiment ook nodig om het goed wetenschappelijk te kunnen meten en om te kunnen zeggen: het heeft echt toegevoegde waarde om belastinggeld daaraan te besteden.

In het verlengde daarvan vroeg de heer Peters: heeft de Minister voldoende zicht op de effectiviteit van de dienstverlening? Het antwoord is, heel simpel: nee. Dat geldt voor de persoonlijke dienstverlening. Dat geldt ook voor het WGA-plan. Daarom hebben we samen met het UWV ook het kennisprogramma opgezet om de effectiviteit in beeld te brengen. De heer Peters heeft het misschien niet meegemaakt – de heer Heerma was toen nog woordvoerder – maar je loopt continu tegen dilemma's aan bij het inrichten van zo'n experiment. Want voor wie is er wel dienstverlening, en voor wie niet? Dat moeten we zorgvuldig met elkaar bespreken als we dat starten.

De heer Gijs van Dijk had een specifiek punt, over de onderuitputting van de loonkostenvoordelen. Op basis van de voorlopige realisatie 2018 is de raming inderdaad structureel naar beneden bijgesteld. De aangescherpte voorwaarden zijn daarvan de mogelijke oorzaak. Het is een nieuwe regeling, die nog relatief onbekend is. Daarom hebben we ook het financieel cv gemaakt. Dat was op verzoek van de heer Van Weyenberg, een aantal jaren geleden al. We willen met name de werkgevers bekendmaken met de beschikbare instrumenten. We hebben een maand of drie geleden dat financieel cv gelanceerd. Dat is heel inzichtelijk. Daarmee kun je gewoon met een A4'tje naar je werkgever toe en zeggen: hier heb ik recht op, op deze loonkostenvoordelen. Daarmee hopen we de onderuitputting, het achterblijvende gebruik ook te gaan tackelen, zodat de instrumenten ook kunnen worden ingezet om mensen echt te ondersteunen bij het vinden van een baan.

In het verlengde daarvan kom ik op een heel ander thema: het aantal ontwikkeladviezen of de loopbaan-apk, waarvan ikzelf een groot voorstander ben. Er hebben zich nu zo'n 12.500 mensen aangemeld. Het gaat nu dus hard. In de eerste fase bleef het achter. We hebben de regeling ook verruimd. Nu hebben 12.500 mensen gebruikgemaakt van die regeling. Ik ben daar heel positief over. Ik hoop ook dat uit de evaluatie blijkt dat het heel goed werkt. Ik denk echt dat om duurzame inzetbaarheid een boost te geven, om een leven lang ontwikkelen een boost te geven, je dit soort gesprekken nodig hebt. We hebben het hier gisteravond overigens ook vier uur lang met de Kamer over gehad, in het AO Leven lang ontwikkelen. De heer Gijs van Dijk was daar niet bij; mevrouw Van den Hul was daarbij.

Zijn de bewindspersonen tevreden over de kwaliteit van de indicatoren? Ik ben wel benieuwd wat u er zelf van vindt. Ik ben bereid om met de Kamer het gesprek aan te gaan over aan welke indicatoren u behoefte heeft, over wat u nu nog mist. Ingewikkeld is dat een deel van de indicatoren uit de jaarverslagen van het UWV en de SVB komen. We hebben wel geprobeerd om dat te comprimeren en samen te vatten in het jaarverslag. Maar ik sta zeer open voor kritisch commentaar over de indicatoren die wij noemen. We proberen natuurlijk zorgvuldig en volledig te zijn en inzicht te geven in waar we nu geld aan uitgeven en in wat de effectiviteit is. Maar ik sta altijd open voor kritische, opbouwende suggesties. We kijken ook ieder jaar of het nog zin heeft, of het nog toegevoegde waarde heeft, of er vragen over worden gesteld. Ik houd me er dus voor aanbevolen.

Dan de RSO, de Rijksschoonmaakorganisatie. In de eerste ronde heb ik in reactie op de heer Aartsen en de heer Renkema al gezegd dat we nu bezig zijn om de groeipijnen op het gebied van financieel beheer op te lossen. De doelen van de RSO, waarnaar de heer Peters of de heer De Lange specifiek vroeg, zijn duidelijk omschreven in de oprichtingsbrief die ik ook naar uw Kamer heb gestuurd. De redenen voor de inbesteding staan nog stevig. Ik zie ook geen reden om naar de doelen te gaan kijken. Dat zou ook weer een hoop onrust geven in een organisatie die net heel hard aan het groeien is en eigenlijk pas sinds een jaar of twee, drie voltijd werkt.

De heer Peters (CDA):

Die doelen staan wat mij betreft. De vraag is of die doelen behaald zijn.

Minister Koolmees:

De RSO bestaat nu ruim drie jaar en functioneert naar tevredenheid van de opdrachtgevers. Ook de in dienst gekomen schoonmaakmedewerkers zijn blij met de overgang. Ik heb zelf tot twee keer toe nieuwe medewerkers mogen ontvangen. Dat was heel leuk om te zien. Ook voor andere rijksonderdelen bekijken we niet periodiek of we ze als overheid moeten uitbesteden. RSO is gewoon een onderdeel van de rijksdienst en voor hen hoeft geen uitzondering gemaakt te worden. Vooralsnog zie ik dus geen reden om daar vragen bij te stellen of er onrust over te creëren. De medewerkers zijn heel tevreden. Dat vind ik heel positief om te constateren.

De heer Peters (CDA):

Mijn vraag was eigenlijk of u bereid bent om echt te evalueren en vast te stellen of die werknemers het daadwerkelijk beter hebben gekregen. Misschien begrijp ik u niet goed, excellentie, maar volgens mij zegt u: ik evalueer het niet, maar ze zijn wel tevreden. Dat vind ik eigenlijk iets te kort door de bocht. Dat zou ik dan willen zien.

Minister Koolmees:

Op zich hebben we dat wel gedaan. We hebben namelijk een medewerkerstevredenheidsonderzoek gedaan. We hebben mensen gevraagd of ze tevreden waren met de situatie. Het antwoord was ja, in grotere mate. Maar als u vraagt naar een evaluatie of de doelen zijn bereikt... Dat is niet bij de oprichting vastgelegd. Er is geen vast meetmoment voor vastgesteld. Als u het goed vindt, ga ik even nader bekijken wat de consequenties daarvan zijn en kom ik hier op een later moment op terug.

De heer De Lange (VVD):

Ik ga op dit punt door, maar neem meteen even de uitdaging aan die de Minister eigenlijk neerlegde: hoe kom je tot verbetering van indicatoren? De Rijksschoonmaakorganisatie is een belangrijk initiatief. De Minister geeft aan dat de medewerkerstevredenheid groeit en dat hij er in 2019 voor gaat zorgen dat ook de hele bedrijfsvoering van de organisatie op orde is. Wat zou je bij zo'n initiatief met indicatoren kunnen doen? Het zou mooi zijn als we als Kamer terug konden zien hoe de medewerkerstevredenheid op dit moment is en hoe die zich de komende jaren ontwikkelt, zodat het meerjarig inzichtelijk wordt. Ik ga ervan uit dat het ook positieve effecten op de tevredenheid van de mensen kan hebben als de bedrijfsvoering beter op orde komt. Dit laat concreet zien hoe zonde het is dat er op allerlei plekken allerlei informatie is die niet overzichtelijk op één plek terechtkomt. Want dan zou je de conclusie kunnen trekken: de mensen zijn tevreden, het doel wordt gehaald en we zijn op de goede weg.

Minister Koolmees:

Deze kan ik makkelijk inkoppen. Ik wil dat graag toezeggen voor de ontwerpbegroting voor dit jaar. Ik hoop dat ik ook de heer Peters daarmee tegemoet kom.

De heer Peters (CDA):

Twee vliegen in één klap! Maar ik zou toch wel graag een evaluatie zien of die doelen bereikt zijn en of dit de weg is die we moeten gaan. Nou zegt u net, excellentie, dat u er op een later moment op terugkomt. Ik respecteer dat wel. Dan denk ik dat ik wel met een motie kom die ik op een later moment in kan trekken, indien noodzakelijk.

Minister Koolmees:

Oké.

Ik heb hier nog een blokje overige vragen. Daarna ga ik naar inburgeringsbeleid en koopkracht.

De heer Van Weyenberg had een vraag over de participatie van vrouwen. Zijn er in cao's afspraken gemaakt over meer uren? Zoals u weet loopt nu het IBO-onderzoek naar deeltijdwerk. Dat komt na de zomer naar uw Kamer toe. Daarin staan concrete handvatten hoe we ervoor kunnen zorgen dat het arbeidsaanbod benut kan worden. De heer Van Weyenberg heeft gelijk als hij wijst op het onbenutte arbeidspotentieel in sectoren als onderwijs en zorg. Dat zijn heel grote cijfers waarmee je gelijk de tekorten zou kunnen oplossen. Ik ga na of er nog informatie over dit onderwerp in cao's staat. Ik kan me eerlijk gezegd niet voorstellen dat hiervoor aparte doelstellingen in cao's zijn opgenomen. In ieder geval wordt dit niet standaard gemeten in mijn jaarlijkse cao-overzicht. Ik kom hierop terug op een later moment, als ik dit heb kunnen controleren.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank voor die toezegging. In een aantal van die sectoren zijn er actieplannen tegen de krapte waarin je vaak ergens wel meer uren werken tegenkomt. Wat mij betreft kan daar af en toe nog echt een tandje bij. Maar ik ben gewoon nieuwsgierig of je in de praktijk nu ziet dat er, anders dan in zo'n actieplan staat, ook daadwerkelijk wordt gekeken: hé, kunnen we het gesprek aangaan met mensen? Uiteindelijk is het een keuze van de individuele werknemer, maar leidt dit in de praktijk nou echt tot veranderingen? Dat kan in de cao, maar dat kunnen bijvoorbeeld ook die actieplannen voor zorg en onderwijs zijn.

Minister Koolmees:

Ik zat zelf concreet te denken aan die twee actieplannen van de heer De Jonge, en van mevrouw Van Engelshoven en de heer Slob. Daarin zit letterlijk specifiek dit aandachtspunt. Ik ga even checken wat daarmee gebeurt en of dat in de praktijk ook werkt.

Mevrouw Van Brenk had nog een vraag over armere ouderen. Kan er kritisch worden gekeken naar de toereikendheid van de AOW en de inkomensaanvulling? In de beleidsdoorlichting over de AOW komt de inkomenspositie van AOW-gerechtigden aan bod. Deze beleidsdoorlichting verschijnt eind dit jaar. Die informatie wordt daarin ook gelijk beantwoord.

Dan kom ik bij het blokje inburgering. Nogmaals, binnenkort komt de brief over de veranderopgave inburgering. De heer Jasper van Dijk vroeg specifiek hoe het nou met de VNG gaat, die is weggelopen van de onderhandelingstafel. Dat klopt; dat is twee of drie weken geleden gebeurd. Ik probeer weer in gesprek te komen met de VNG om afspraken te kunnen maken over het nieuwe inburgeringsstelsel. Wat ik heel positief vind, is dat ook de VNG heel positief is over de inhoud van het nieuwe stelsel. Maar we hebben gewoon nog een gesprek met elkaar over de financiële kaders en de financiële invulling daarvan. Morgen hebben we een algemeen overleg over integratie, waarin een aantal van deze onderwerpen terugkomen: niet zozeer het inburgeringsstelsel maar aanpalende terreinen. Dan heb ik voor de Kamer ook in afschrift de brief die ik aan de VNG heb gestuurd, zodat de laatste stand van zaken ook bij u bekend is. Die moet ik zo meteen nog gaan versturen, met een cc aan de Tweede Kamer. Ik heb er overigens wel vertrouwen in dat we met de VNG snel de draad weer kunnen oppakken. Want nogmaals, iedereen is eigenlijk heel positief over de contouren van het nieuwe stelsel. Daar kom ik dus later op terug.

Dan de koopkracht. Ik snap de vraag daarover goed. Ik begon mijn inleiding met te zeggen dat het natuurlijk over 2018 gaat. Het vorige kabinet heeft nog de begroting voor 2018 ingediend. In de afgelopen maanden hebben we dezelfde discussie gehad over wat die ramingen nou eigenlijk waard zijn. We verwachten een bepaalde cao-loonstijging, we verwachten een bepaalde inflatie. Dat blijft natuurlijk onzeker. In maart leek het er weer wat slechter aan toe te zijn: de cao-lonen bleven achter en de inflatie werd hoger. Gisteren heb ik weer nieuwe cijfers van De Nederlandsche Bank gekregen, waaruit blijkt dat de lonen juist weer aantrekken. Ook de laatste informatie van de AWVN over cao's laat zien dat de gemiddelde cao-loonstijging juist weer wat aantrekt, overigens vooral bij de rijksoverheid en andere overheidsorganisaties die relatief hoog scoren.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Niet bij de HEMA.

Minister Koolmees:

Niet bij de HEMA, dat klopt. In de ramingen fluctueert het dus een beetje, maar grosso modo trekken de cao-lonen aan en stijgt de koopkracht, natuurlijk ondersteund met een pakket aan lastenverlichting door het kabinet, zowel voor 2019 als voor het komende jaar 2020. Het Centraal Planbureau komt binnenkort met een nieuwe raming, waarin de recente inzichten zijn verwerkt. Ikzelf hecht eraan om continu te benadrukken dat het natuurlijk gewoon ramingen zijn. De ontwikkelingen, zoals die van de wereldeconomie, bewegen daardoorheen. Maar als je door je oogharen naar de langere termijn kijkt, zie je dat er een positieve ontwikkeling in zit.

Daar staat ook tegenover dat in de afgelopen jaren – niet alleen in 2018 – veel meer geld is uitgegeven aan zorg en onderwijs. Dat heeft natuurlijk ook effect gehad op het besteedbaar inkomen van mensen. Met name de ontwikkeling van de zorgpremies maar ook de stijging van de pensioenpremies hebben een effect gehad op het besteedbaar inkomen in de afgelopen jaren. We houden deze ontwikkeling in de gaten. We hebben natuurlijk ook een flinke lastenverlichting voor 2019, 2020 en 2021 in het regeerakkoord staan, juist ook om het besteedbaar inkomen van mensen te stutten en een positief koopkrachtbeeld neer te zetten.

Voorzitter, dat was het. Ik ben vast wat vergeten, maar dat waren in sneltreinvaart de belangrijkste topics.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister. Ik zie de heer Van Dijk ernstig kijken. Er is nog een onbeantwoorde vraag van hem. Ik doe even alleen onbeantwoorde vragen. Daarna ga ik naar de tweede termijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Doet u dat maar. Dan zal ik daarin mijn vraag verwerken.

De voorzitter:

Heel goed. Zoals aangekondigd is het een komen en gaan van leden. Ook de heer Van Weyenberg excuseert zich. Wij gaan naar de tweede termijn. Ik stel een maximale spreektijd voor van anderhalve minuut, inclusief de mogelijkheid tot het indienen van moties. Ik geef het woord aan mevrouw Van Brenk van 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Dank, voorzitter. Ik heb geen moties.

In het kader van koopkracht en het gegeven dat er soms toch ook positieve ontwikkelingen te melden zijn, wil ik vandaag aan de Minister laten weten dat, als je bij Plopsaland gaat werken, je bonussen kan krijgen tot € 10.000. Ze doen alles om werknemers te krijgen, dus het gaat de goede kant op voor de werknemers in dit land, wil ik maar zeggen.

Ik zou toch nog een punt willen aanstippen voor de Staatssecretaris. Dat gaat over de beroepsziekten. Die zijn best wel onderbelicht. Jaarlijks overlijden daar behoorlijk wat mensen aan. Daar is onvoldoende aandacht voor. Kan dat worden meegegeven? Kan hier wat extra aandacht aan besteed worden?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer De Lange van de VVD.

De heer De Lange (VVD):

Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Heel nadrukkelijk is het overleg gegaan over het belang van de uitvoering en over het belang daar grip op te hebben. De Minister heeft aangegeven daar nadrukkelijk regie op te pakken binnen de bronnen en de audits die daarvoor zijn. Het is belangrijk om daar verder op door te gaan en te kijken hoe dat in de praktijk uitgevoerd gaat worden. Maar dat ligt besloten in een aantal debatten in de komende tijd.

Dan werd op een gegeven moment de bal terecht teruggelegd naar de Kamer in de zin van: ik ben gaarne bereid om over indicatoren te spreken. Ik heb het voorbeeld gegeven van de Rijksschoonmaakorganisatie. In de verschillende rapportages en de stukken lijkt het op sommige momenten dat de informatie er wel is, maar dat het niet logischerwijs bij elkaar komt. Ik zie bij een aantal andere commissies dat het gelukt is om dat in goede samenwerking met de Kamer tot stand te brengen. Ik ben blij dat beide bewindspersonen aangeven er open voor te staan om daar met de Kamer naar te kijken. Ik denk dat het vooral aan de Kamercommissie zelf is om daar een goede weg in te vinden, bij voorkeur eentje die ook zijn werking heeft richting de begroting 2020.

Verder zijn er wat mij betreft voldoende antwoorden gegeven en zijn er geen belemmeringen voor déchargeverlening.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik ga naar de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid.

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik dank ook de bewindspersonen voor de beantwoording van de vele vragen die wij hebben gesteld over alles. We zijn waarschijnlijk ook nog redelijk binnen de tijd klaar.

Eén punt is nog blijven liggen. Wij hebben het gehad over de zegeningen van Rutte II, namelijk meer vaste contracten, maar er is ook een nadeel geweest van Rutte I en II, namelijk dat er zwaar bezuinigd is op de rijksoverheid en de overheidsdiensten. Dat zie je aan een soort gekke andere kant: de groei van de externe inhuur. Daar had ik nog een vraag over gesteld. Natuurlijk is dat nodig, maar is het op een gegeven moment niet tijd om te beseffen dat we een aantal specialismen gewoon in huis moeten hebben, bijvoorbeeld op het gebied van IT en communicatie?

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan de heer Peters van het CDA.

De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Zoals net gezegd, heb ik één motie die ik wellicht na een interventie van de Minister naderhand weer in zou kunnen trekken. Dat hangt er een beetje van af.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in 2015 heeft besloten om vanaf 2016 schoonmaakdiensten door de rijksoverheid zelf te laten uitvoeren;

constaterende dat hiertoe de Rijksschoonmaakorganisatie is opgericht;

overwegende dat het doel van deze inbesteding was het creëren van «zo veel mogelijk echte banen» en het verbeteren van de positie van werknemers in de schoonmaakbranche;

verzoekt de regering de Rijksschoonmaakorganisatie komend jaar te evalueren en daarbij expliciet aandacht te besteden aan de vraag of haar werknemers het in overheidsdienst, in vergelijking met de commerciële schoonmaakbranche, daadwerkelijk beter hebben gekregen en hoe de Rijksschoonmaakorganisatie daaraan heeft bijgedragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (35 200 XV).

De heer Peters (CDA):

Verder heb ik er niks aan toe te voegen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Peters. Ik ga naar de volgende, de heer Van Dijk van de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank, voorzitter. Ik wilde net vragen of de Minister nog wilde reageren op het onderzoek van RTL Nieuws, dat gisteren gepubliceerd is. «Ook Nederlanders met modaal inkomen worstelen rond te komen», zo heet het onderzoek. Daaruit blijkt dat driekwart van de mensen die meededen aan het onderzoek zegt nu moeilijker rond te komen dan een jaar eerder. Daarover heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit onderzoek van RTL Nieuws blijkt dat een grote groep Nederlanders met een baan en een modaal inkomen moeite heeft om rond te komen;

verzoekt de regering te onderzoeken waarom middeninkomens moeite hebben om rond te komen alsmede adequate maatregelen voor te stellen om de middeninkomens tegemoet te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (35 200 XV).

Dank u wel, meneer Van Dijk. De heer De Graaf is weer in ons midden. Ik geef u het woord. U heeft anderhalve minuut, inclusief de mogelijkheid tot het indienen van moties.

De heer De Graaf (PVV):

Dank, voorzitter. Het is inderdaad een beetje een haastklus en een geswitch tussen verschillende afspraken. Ik zal me beperken tot drie moties...

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Anderhalve minuut!

De heer De Graaf (PVV):

Excuus? Ik hoor dat ik gewoon door kan gaan. Ik heb van mijn medewerker gehoord dat we daartoe alle ruimte hebben, en in ieder geval ook de ruimte met betrekking tot de antwoorden die gegeven zijn. Dan wou ik beginnen, bovenaan. Ik hou het dus kort.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering bij uitkeringsfraude alles in het werk te stellen om het fraudebedrag tot de laatste cent plus boete en wettelijke rente terug te vorderen en er tevens voor te zorgen dat de vordering niet zal verjaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (35 200 XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat de bestuurders van het UWV die tussen 2011 en nu in functie waren en zijn ter verantwoording worden geroepen voor het mede door hen veroorzaakte UWV-debacle;

verzoekt de regering tevens dat er passende consequenties, waaronder ontslag, worden verbonden aan het door hen gevoerde wanbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (35 200 XV).

De heer De Graaf (PVV):

En de laatste. Een korte, wederom.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat er een parlementair onderzoek naar het UWV-debacle dient plaats te vinden en verzoekt het presidium dit op te tuigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (35 200 XV).

Ook u bent daarmee aan het einde van uw termijn gekomen. Dank u wel, meneer De Graaf. Dan kijk ik of de Minister alle moties heeft die zijn ingediend, zodat hij daar een appreciatie op kan geven. De Minister is inmiddels zover, dus ik geef hem het woord.

Minister Koolmees:

Dank u wel, meneer de voorzitter. Dank u wel, leden van de commissie. Ik reageer per woordvoerder. Dus ik begin met mevrouw Van Brenk: Koopkracht en het mooie voorbeeld van Plopsaland. Ik herinner me dat Plopsaland Belgisch is, maar dat laat onverlet dat het positief nieuws is. Dus ik ben blij dat mevrouw Van Brenk ook positieve berichten ziet. Die zie ik ook op de arbeidsmarkt; als je kijkt naar de werkloosheid en naar hoeveel mensen hun baan en hun inkomenspositie hebben kunnen verbeteren. Dat is gewoon positief nieuws. Daar staan we iets te weinig bij stil, maar dank u wel voor dit positieve bericht, mevrouw Van Brenk. Het thema van de beroepsziekten heb ik genoteerd en geef ik mee aan de Staatssecretaris, als mevrouw Van Brenk dat goed vindt.

De heer De Lange heeft het over het belang van de uitvoering en de regie. Daar ben ik het mee eens; we zijn ermee bezig, overigens samen met het UWV. Ik hecht eraan dat te benadrukken, juist omdat ik samen met de raad van bestuur van het UWV hard aan het werk ben om dit te verbeteren; het is ook echt een coproductie op dit terrein. Zoals gezegd komen de RSO-indicatoren in de begroting. En ik ben zeer benieuwd als het gaat over de indicatoren. Ik weet nog uit mijn vorige leven als financieel woordvoerder, toen ik ook bij een aantal andere begrotingen betrokken ben geweest. Nogmaals, de bereidheid is zeker aanwezig. Dus als de commissie behoefte heeft om daarover te overleggen, zeg ik: graag, interessant. En dank voor de decharge.

Tegen de heer Gijs van Dijk zeg ik: de zegeningen van Rutte-II, dat zijn er een paar, versus wat minder grote zegeningen. Zoals ik heb gezegd heb ik in de Voorjaarsnota een passage opgenomen over de uitvoering. Dat is inderdaad echt een aandachtspunt, Rijksbreed. Wat betreft de groei van externe inhuur begrijp ik het signaal van de heer Van Dijk. Ook die heeft deels te maken met de krappe arbeidsmarkt. Het gaat met name over de IT, die van oudsher natuurlijk een inhuurkant is. Overigens blijven we als SZW ruim onder de norm die is gesteld, maar het heeft wel onze aandacht. Breder gezien in de economie merk je wel dat de krapte op de arbeidsmarkt toch ook wel zorgt voor moeilijk vervulbare vacatures die weer via externe inhuur worden opgevuld. Ik denk dat dit ook deel van de conjunctuur is.

Dan kom ik op de motie van de heer Peters op stuk nr. 12. Ik verzoek hem vriendelijk om de motie aan te houden. Dan kan ik uw Kamer namelijk informeren over de resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Ik zeg dit met enige klem, omdat we eigenlijk nergens bij de rijksoverheid onderdelen evalueren. Ik begrijp uw verzoek en ik begrijp de inhoud. Er komt wel een laag onder vandaan die misschien juist leidt tot onzekerheid bij die groep mensen, wat ik liever niet zou hebben. Ik wil u graag twee dingen toezeggen. Een. Ik zal u informeren over de resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Twee. Ik zal de indicatoren opnemen in de begroting. Dat zeg ik richting de heer De Lange. Maar ik doe het vriendelijke verzoek om de motie dan niet in stemming te laten brengen, omdat dat weer leidt tot een hoop onrust en gedoe. Dat wil ik juist niet, omdat het ontzettend goed gaat, het positief is en we na drie jaar lang forse groeipijnen de goede kant opgaan.

De voorzitter:

Mocht de heer Peters dat in uw ogen onverhoopt niet doen, dan...

Minister Koolmees:

Het doet me pijn in het hart, maar dan zou ik de motie met deze achtergrond toch willen ontraden. Ik geloof dat ik al twee grote tegemoetkomingen richting de heer Peters heb gedaan.

Ik kom bij motie op stuk nr. 13 van de heer Van Dijk. Die verzoekt de regering te onderzoeken waarom middeninkomens moeite hebben om rond te komen alsmede adequate maatregelen voor te stellen om de middeninkomens tegemoet te komen. Over twee weken komen de nieuwe cijfers van het Centraal Planbureau over de koopkrachtontwikkeling. Ik zou u willen verzoeken om deze even af te wachten. Daarnaast gaan we als kabinet in de zomer, richting de augustusbesluitvorming, natuurlijk de begroting maken voor Prinsjesdag. We maken dan de inkomensplaatjes. Er ligt nog wel een forse lastenverlichting in het verschiet die juist is gericht op de middeninkomens. Tegen die achtergrond zou ik de motie dus willen ontraden. We zijn ermee bezig, zou ik zeggen.

Dan wil ik het hebben over de moties van de heer De Graaf. Hij is weer weg. De medewerkers in de zaal begrijpen dit, want het klinkt lulliger dan ik het bedoel. De motie op stuk nr. 14 verzoekt om alles in het werk stellen om fraude op te sporen, alle euro's terug te halen en niet te verjaren. Deze motie heb ik al eens eerder behandeld in een Kamerdebat. Wij zijn allemaal tegen fraude. Wij zijn allemaal voor het terugvorderen van fraude. Wij zijn er allemaal voor om het geld terug te halen. Tegelijkertijd hebben we ook gewoon wetten, regelgeving en een rechtsstaat. Er zijn namelijk verjaringstermijnen waar we ons aan moeten houden. Daarom ontraad ik deze motie.

Ik kom op motie op stuk nr. 15 over de bestuurders van het UWV. Ook daarover heb ik regelmatig met de Kamer gedebatteerd. Eind deze maand komen de brieven over de voortgangsstaat van de uitvoering, de risico's en het cultuuronderzoek. Daarmee ontraad ik deze motie. Ik vind het ook echt een onterechte motie, gelet op wat het UWV de afgelopen jaren te verhapstukken heeft gehad en hoeveel energie het heeft moeten steken in het goed laten functioneren van de tijdigheid van de dienstverlening en van de uitkeringen. Nou ja, ontraden.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 16. Dit is geen verzoek aan mij, maar aan het presidium. Tegelijkertijd wil ik er wel iets over zeggen: het lijkt mij geen verstandig idee.

Dat was het, voorzitter, dankjewel.

De voorzitter:

Dank u wel. Voordat ik de toezeggingen met u doorneem, stel ik vast dat er geen bijzondere aandachtspunten zijn gemeld die dechargeverlening in de weg staan en dat er over de ingediende moties op 18 juni wordt gestemd en over de Slotwetten op 4 juli. Dat is de dag voor het reces. Ik kom op de toezeggingen. We gaan weer een poging doen. Het is altijd weer spannend.

  • De Staatssecretaris zal de Kamer in juli informeren over de realisatiecijfers met betrekking tot de banenafspraak over 2018. Dit is toegezegd aan mevrouw Van Brenk en de heer Gijs van Dijk.

  • De Staatssecretaris informeert de Kamer in het najaar over de resultaten van een onderzoek naar arbeidstoeleiding. Deze toezegging is gedaan aan de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid.

  • De Minister informeert de Kamer deze maand nog over de voortgang van de veranderopgave inburgering. Deze toezegging is gedaan aan de heer Jasper van Dijk van de SP.

  • Eind deze maand stuurt de Minister een brief aan de Kamer over alle stappen die recent gezet zijn bij het UWV. Daarbij gaat de Minister in ieder geval in op de uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur bij het UWV, de wijze waarop de Minister de Kamer voortaan in vertrouwelijkheid kan informeren over fraude, het versterken van de functie van het Audit Committee en de uitvoering van de WGA-dienstverlening. Hiervan zijn een hele hoop mensen eigenaar.

  • De Minister komt op een later moment terug op de mate waarin de doelen van de Rijksschoonmaakorganisatie zijn behaald en op de mogelijkheid dit te evalueren alsook op de resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Dit was een toezegging aan de heer Peters van het CDA.

  • Bij de begroting zal de Minister ingaan op enkele indicatoren rond de Rijksschoonmaakorganisatie. De heer De Lange en de heer Peters waren eigenaar van de ondervraging van de Minister die hem heeft verlokt om deze toezegging te doen.

  • Na de zomer ontvangt de Kamer het ibo-onderzoek naar deeltijdwerk. Dit was een toezegging aan de heer Van Weyenberg van D66.

  • De beleidsdoorlichting AOW komt aan het eind van het jaar naar de Kamer. Mevrouw Van Brenk had daarnaar gevraagd.

  • De Minister stuurt de Kamer een afschrift van de brief die hij vanmiddag naar de VNG stuurde betreffende het inburgeringsstelsel.

Dit hadden wij zo genoteerd. Ik geef het woord aan mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Misschien zat het bij die hele grote hoop, maar komt de SUWI voor het eind van het jaar aan de orde?

Minister Koolmees:

Nee. We hebben de evaluatie van de SUWI naar voren getrokken, naar de eerste helft van 2020. En die gaat met name over de risico's en de interne aansturing.

De voorzitter:

Dat was geen nieuwe toezegging, maar in ieder geval is het nog een keer bevestigd. Ik wil u hartelijk danken voor dit overleg. Ik dank de Minister en zijn Staatssecretaris voor hun komst naar de Kamer, alsmede alle ondersteuners.

Sluiting 16.03 uur.

Naar boven