Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2019
Op 1 januari 2020 treedt de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in werking, waaronder
WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract. De voorbereidingen daarvoor
en de voorlichting hierover – vanuit mijn ministerie, het UWV, en de Belastingdienst,
maar ook door vele private partijen – zijn in volle gang. Via werkgeversorganisaties
hebben mij signalen bereikt dat niet alle werkgevers op tijd zullen kunnen voldoen
aan de administratieve vereisten die onderdeel zijn van WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract. Hierbij informeer ik uw Kamer, mede namens
de Staatssecretaris van Financiën, nader over deze administratieve vereisten en de
manier waarop de Belastingdienst daarmee in zijn uitvoeringspraktijk mee zal omgaan.
Om het aanbieden van een vast contract aantrekkelijker te maken voor werkgevers, betaalt
een werkgever vanaf 1 januari 2020 een lage WW-premie over het loon van een werknemers
met een vast contract en een hoge WW-premie over het loon van een werknemer met een
flexibel contract. De lage WW-premie mag worden afgedragen voor werknemers met een
schriftelijke arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde tijd, mits er geen sprake is
van een oproepovereenkomst. In andere gevallen – behalve enkele specifieke uitzonderingen
– geldt de hoge WW-premie.
Werkgeversorganisaties hebben mij aangegeven dat niet alle werkgevers het gebruik
hebben om arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd op schrift te stellen. Het is
bij sommige ondernemingen bijvoorbeeld gebruikelijk om, als na een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd een overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, geen nieuwe
arbeidsovereenkomst op te maken. In plaats daarvan stuurt de werkgever de werknemer
een bevestiging per brief of e-mail dat de overeenkomst voor bepaalde tijd is overgegaan
in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Om voor deze werknemers de lage WW-premie
af te mogen dragen, zal de werkgever alsnog een schriftelijke arbeidsovereenkomst
moeten opmaken, door beide partijen ondertekend, waaruit blijkt dat aan de voorwaarden
voor de lage WW-premie (een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, niet zijnde
een oproepovereenkomst) is voldaan.
Om de administratieve lasten te beperken is geregeld dat werkgevers in zulke situaties
niet een geheel nieuwe arbeidsovereenkomst hoeven op te maken, maar kunnen werkgevers
volstaan met een schriftelijk, door beide partijen ondertekend addendum bij de oorspronkelijke
arbeidsovereenkomst. Deze mogelijkheid – en de voorwaarden waaronder deze kan worden
toegepast – is door de Belastingdienst actief bij salarisadministrateurs en werkgevers
onder de aandacht gebracht.1
Werkgeversorganisaties hebben mij aangegeven dat niet alle werkgevers in staat zullen
zijn om vóór 1 januari 2020 een door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst
of een door beide partijen ondertekend schriftelijk addendum voor al hun vaste werknemers
in hun loonadministratie te hebben opgenomen. In samenspraak met de Belastingdienst
geef ik werkgevers daarom drie maanden extra de tijd om te voldoen aan deze administratieve
vereisten voor de lage WW-premie.
Concreet betekent dit het volgende. Werkgevers mogen de lage WW-premie afdragen, ook
als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (niet zijnde een oproepovereenkomst)
nog niet schriftelijk is vastgelegd, of als de arbeidsovereenkomst of het addendum
nog niet door beide partijen is ondertekend. In zulke situaties kunnen werkgevers
in de loonaangifte de indicatierubriek «schriftelijke arbeidsovereenkomst» vullen
met «ja». Deze coulance geldt alleen voor arbeidsovereenkomsten van werknemers die
voor 1 januari 2020 in dienst zijn getreden; voor andere arbeidsovereenkomsten geldt
de coulance niet.
Uiterlijk voor 1 april 2020 dient voor deze werknemers de door beide partijen ondertekende
schriftelijke arbeidsovereenkomst of het door beide partijen ondertekende schriftelijke
addendum in de loonadministratie aanwezig te zijn en moet daaruit blijken dat de werknemer
reeds op uiterlijk 31 december 2019 voor onbepaalde tijd in dienst was. Als niet voor
1 april 2020 aan deze voorwaarden is voldaan maar de arbeidsovereenkomst wel voortduurt
na 31 maart, is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 alsnog de hoge WW-premie
verschuldigd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees