34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

D BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2019

Hierbij bied ik u het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet aan (hierna: Invoeringsbesluit). Ik bied dit besluit aan mede namens de ministers van Economische Zaken en Klimaat, Infrastructuur en Waterstaat, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, Onderwijs Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het Invoeringsbesluit vormt samen met de Invoeringswet Omgevingswet en de Invoeringsregeling Omgevingswet het zogenaamde invoeringsspoor van de Omgevingswet.

Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 9 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 33 118, nr. 111) al aangaf, regelt het Invoeringsbesluit overgangsrecht, waaronder het overgangsrecht voor rijksregels die worden overgedragen aan gemeenten en waterschappen in de vorm van een bruidsschat. Het Invoeringsbesluit wijzigt daarnaast 43 besluiten en trekt er 35 in. Ook wijzigt het Invoeringsbesluit onderdelen van de vier besluiten op grond van Omgevingswet. Bij de totstandkoming van het Invoeringsbesluit is een zorgvuldig en uitgebreid proces doorlopen en is een veelheid aan organisaties en partijen betrokken geweest. Voor de verdere inhoud van het ontwerpbesluit en het totstandkomingsproces verwijs ik u naar de ontwerpnota van toelichting.

De voorlegging geschiedt in het kader van de voorhangprocedure van artikel 23.5 van de Omgevingswet en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het Invoeringsbesluit, voordat dit aan de Raad van State zal worden voorgelegd.

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet en de vier besluiten op grond van de Omgevingswet is een aantal toezeggingen gedaan en zijn moties en een amendement aangenomen die betrekking hebben op de inhoud van het Invoeringsbesluit. In bijlage 1 bij deze brief heb ik opgenomen hoe ik hiermee ben omgegaan.

Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Bijlage 1 Amendement, toezeggingen en moties

1. Amendement van het lid Ronnes c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 53). Het amendement betreft een verzwaard adviesrecht voor de gemeenteraad als het gaat om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit en over een verzoek om een beslissing over instemming over een voorgenomen beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit.

Overeenkomstig het amendement wordt via het Invoeringsbesluit in het Omgevingsbesluit de gemeenteraad aangewezen als adviseur in door de gemeenteraad aangewezen gevallen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Daarbij wordt bepaald dat de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders adviseert. Het college kan bevoegd gezag zijn om te beslissen op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsactiviteit. Als een ander bestuursorgaan bevoegd gezag is om te beslissen op de aanvraag, kan het college bevoegd gezag zijn om te beslissen op een verzoek om instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag.

2. Toezegging aan het lid Van Eijs (Handelingen II 2018/19, nr. 55, p. 28-51). Mevrouw Van Eijs verzocht tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet om het Wabo-criterium op te nemen bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ik heb toen toegezegd dit criterium opnieuw te bestuderen en bij de voorhang van het Invoeringsbesluit met een voorstel te komen.

Het Wabo-criterium geeft aan wanneer een wijziging van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit met de reguliere vergunningsprocedure mag worden behandeld. Volgens dat criterium mag dat als de wijziging niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de omgevingsvergunning is toegestaan, en niet leidt tot een andere inrichting. In het Omgevingsbesluit, zoals dat al in het Staatsblad staat, is een ander criterium opgenomen. De reguliere voorbereidingsprocedure is volgens dit criterium van toepassing als een wijziging van een omgevingsvergunning naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid of het milieu.

Ook na hernieuwde bestudering is mijn voorstel om het criterium van het Omgevingsbesluit te handhaven. Daarvoor zijn twee overwegingen.

De eerste overweging is dat het criterium van het Omgevingsbesluit nauwer aansluit bij de Europese richtlijnen. Door de richtlijnen is een beperkte wijziging van de milieugevolgen toegestaan, zolang dit geen significant nadelige milieugevolgen zijn. Een voorbeeld van zo’n beperkte wijziging is het verplaatsen van een opslagtank op een afgelegen bedrijfsterrein.

Ten tweede is het criterium in het Omgevingsbesluit – door de nauwere aansluiting – iets ruimer is dan het Wabo-criterium. De toepassing van de reguliere (kortere) procedure voor kleine wijzigingen van vergunningen, is van belang voor de aankomende transities, zoals de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie.

Het belang van de omgeving is gewaarborgd, want als er wel significante nadelige gevolgen zijn voor het milieu zal een wijziging van de omgevingsvergunning wél de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten doorlopen.

3. Toezegging aan het lid Bisschop (Handelingen II 2018/19, nr. 55, p. 28-22)

De heer Bisschop vroeg tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet of het mogelijk zou zijn om de vrijstelling voor het geluid van kerkklokken centraal te blijven organiseren. Ik heb toegezegd dat ik daarop terug zou komen bij de voorhang van het Invoeringsbesluit.

De vrijstelling blijft bij inwerkingtreding van de Omgevingswet behouden. Deze vrijstelling wordt via de bruidsschat aan het omgevingsplan toegevoegd. Het is vervolgens aan de gemeente om de tekst van die vrijstelling te behouden of, als dat in de lokale situatie nodig is, nadere regels te stellen. Daarbij kan de gemeente echter geen geheel verbod van klokgelui invoeren (conform artikel 10 van de Wet openbare manifestaties). Wel kunnen gemeenten waar nodig regels stellen over de duur en het geluidsniveau van dit geluid, hetgeen ook onder huidig recht mogelijk is. In de nota van toelichting1 is dit nader verduidelijkt.

4. Toezegging aan Tweede Kamer over geconsolideerde versies van regelingsproducten (Kamerstukken II 2018/19, 33 118, nr. 115)

In de brief over de voortgang van de stelselherziening heb ik toegezegd bij de aanbieding van elk wetgevingsproduct geconsolideerde teksten van de Omgevingswet en de vier AMvB’s op te stellen en ter beschikking te stellen via de website www.omgevingswetportaal.nl. Vanaf heden staan de geconsolideerde versies op dit portaal.

5. Toezegging aan Tweede Kamer over vergunningvrij bouwen werelderfgoederen. In de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/19, 33 118, nr. 114) over het onderzoek vergunningvrij bouwen werelderfgoederen gaf ik naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek aan om gemeenten meer mogelijkheden te geven om rekening te houden met de bescherming van werelderfgoed in verband met erfbebouwing. Dit onderzoek was verricht op verzoek van de leden Van Veldhoven en Ronnes (motie van 1 juli 2015, Kamerstukken II 2015/16, 33 962, nr. 175).

De vergunningvrije bouwactiviteiten die onder omstandigheden tot een gering negatief effect kunnen leiden op werelderfgoedgebieden (zoals bijbehorende bouwwerken (bijv. uitbouwen en erkers) en erfafscheidingen hoger dan één meter) zijn opgenomen in de bruidsschat voor gemeenten. Nu zijn deze bouwwerken via een landelijke regeling nog altijd vergunningvrij. Gemeenten krijgen de ruimte om zelf regels te stellen voor bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen en om te bepalen of er een vergunning nodig is. Hierdoor wordt het voor hen mogelijk om in het omgevingsplan eventuele nadelige gevolgen van dergelijke bouwactiviteiten bij werelderfgoed te voorkomen.

6. Motie van het lid Ronnes c.s. (Kamerstukken II 2016/17, 33 118, nr. 67) om in de AMvB’s op grond van de Omgevingswet te borgen dat bestaande recreatieve wandel- en fietsroutes ten minste in stand blijven.

De motie is zo uitgewerkt dat voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen die bepaalde landelijke fiets- en wandelroutes kunnen doorsnijden, het belang van de instandhouding van deze fiets- en wandelroutes bij het omgevingsplan wordt betrokken. Daartoe is via het Invoeringsbesluit in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving een instructieregel ingevoegd die ervoor zorgt dat het belang van bestaande landelijke fiets- en wandelroutes een plek heeft in de besluitvorming over het omgevingsplan. Ook wordt in de nota van toelichting van het Invoeringsbesluit verwezen naar een handreiking, waarin wordt aangegeven, hoe bij een doorkruising van een route door bijvoorbeeld een nieuwe weg, gehandeld kan worden. Hoewel het kabinet het belang van recreatieve wandel- en fietsroutes onderschrijft, is zoals ook eerder aangegeven, dat belang niet absoluut en moet dit altijd afgewogen kunnen worden tegenover andere maatschappelijk belangen, zoals bijvoorbeeld (overweg)veiligheid (Kamerstukken II 2016/17, 29 893, nr. 211).

7. Motie van de leden Veldman en Cegerek (Kamerstukken II 2016/17, 33 118, nr. 58) om in de Invoeringswet op te nemen dat decentrale overheden gebruik moeten maken van inhoudelijk gevalideerde en onafhankelijke onderzoeken en dit na vaststellen van de Invoeringswet uit te werken bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Ter uitvoering van deze motie is via het Invoeringsbesluit aan het Besluit kwaliteit leefomgeving artikel 2.0 toegevoegd, dat vereist dat decentrale omgevingswaarden berusten op onderzoek verricht door een onafhankelijke deskundige. Dit in aanvulling op de generieke eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan de onderbouwing van besluiten en op artikel 2.10, derde lid, van de Omgevingswet, voor de onderbouwing van omgevingswaarden in het bijzonder.


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 164662.03.

Naar boven