34 965 EU-voorstellen: Gemeenschappelijk Landbouwbeleid COM (2018) 392, 393 en 394

Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2018

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij negen fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). De onderhavige fiches maken onderdeel uit van het Meerjarig Financieel Kader (2021–2027).

Fiche: MFK – Verordening Rechten en Waarden Programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2642)

Fiche: MFK – Verordening Justitie Programma (Kamerstuk 22 112, nr. 2643)

Fiche: MFK – pakket: Verordeningen Toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2021 – 2027)

Fiche: MFK – Verordening voor de realisatie van een financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, de Connecting Europe Facility (CEF) (Kamerstuk 22 112, nr. 2644)

Fiche: MFK – LIFE-verordening 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2645)

Fiche: MFK – Wijziging van de machtigingsverordening van de EU inzake Staatssteun (Kamerstuk 22 112, nr. 2646)

Fiche: MFK – Verordening voor het programma van de interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 2647)

Fiche: MFK – Verordening en Besluit Horizon Europa 2021–2027 – het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 2648)

Fiche: MFK – Besluit Raad wijziging beschikking ITER (Kamerstuk 22 112, nr. 2649)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche MFK-pakket: Verordeningen Toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2021 – 2027)

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Het voorstel omvat drie verordeningen:

    • Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (hierna «verordening inzake de strategische GLB-plannen» genoemd);

    • Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (hierna «horizontale GLB-verordening» genoemd);

    • Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, (EU) nr. 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen, (EU) nr. 251/2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten, (EU) nr. 228/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en (EU) nr. 229/2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve (hierna «GMO-wijzigingsverordening» genoemd).

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument: 1 juni 2018

  • c) Nr. Commissiedocument: COM(2018)392, COM(2018)393 en COM(2018)394

  • d) EUR-Lex: 52018PC0392, 52018PC0393 en 52018PC0394

    https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/nl/ALL/?uri=CELEX:52018PC0392

    https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/en/ALL/?uri=CELEX:52018PC0393

    https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/en/ALL/?uri=CELEX:52018PC0394

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    Impact assessment: SWD(2018)301; Opinie: SEC(2018)305

  • f) Behandelingstraject Raad

    Landbouw- en Visserijraad (budgetaspecten: Raad Algemene Zaken / Europese Raad)

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

  • h) Rechtsbasis

    Verordening inzake de strategische GLB-plannen: Artikel 42 en Artikel 43, lid 2 VWEU

    Horizontale GLB-verordening: Artikel 43, lid 2 VWEU

    GMO-wijzigingsverordening: Artikel 43, lid 2, Artikel 114, lid 1, Artikel 118, eerste alinea en Artikel 349 VWEU

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid (budgetaspecten: in Europese Raad unanimiteit)

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Algemeen

De Europese Commissie presenteert het nieuwe GLB middels drie verordeningen. De Verordening inzake de strategische GLB-plannen vormt het kader dat via de overige twee verordeningen verder wordt aan- en ingevuld. De verordeningen verwijzen naar elkaar en vormen samen een geheel. De Commissie heeft dan ook één impact assessment opgesteld en één toelichting voor de drie verordeningen samen. Dit BNC-fiche behandelt de drie verordeningen als één pakket omdat dit een beter overzicht creëert van het voorstel van de Europese Commissie en van de beoordeling van het kabinet. De essentie van het voorstel wordt zoveel mogelijk per verordening weergegeven.

De Europese Commissie streeft met het voorstel de volgende drie algemene doelen na:

  • (a) Het bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen;

  • (b) Het intensiveren van zorg voor de leefomgeving en het klimaat en het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie op die gebieden;

  • (c) Het versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden.

De totale budgetten voor het GLB worden gegeven in het voorstel van de Europese Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021–2027. Dat omvat voor het GLB als geheel 365 miljard euro (in lopende prijzen). Dit is gemiddeld 28,5% van de totale begroting van de EU in de periode 2021–2027. Van het GLB-budget is 265,2 miljard euro bestemd voor rechtstreekse betalingen en circa 20 miljard euro voor maatregelen ter ondersteuning van de markt (ELGF; eerste pijler), naast 78,8 miljard euro voor plattelandsontwikkeling (ELFPO; tweede pijler) (zie bijlage 1). Bovendien is 10 miljard euro van het EU-onderzoeksprogramma Horizon Europa beschikbaar voor specifiek onderzoek op het gebied van voeding, landbouw, plattelandsontwikkeling en de bioeconomie om een betere samenhang en wisselwerking te borgen tussen onderzoek (Horizon Europa) en innovatie (ELFPO).

Nieuw ontwerp voor het GLB

Het voorstel voor het nieuwe GLB vervangt de huidige vier GLB-verordeningen en groepeert de inhoud daarvan op een nieuwe manier ten dienste van een nieuw resultaatgericht delivery model (hierna: nieuwe beleidsmechanisme). Dit nieuwe ontwerp moet lidstaten meer vrijheid voor lidstaten (in de terminologie van de Europese Commissie in de GLB-voorstellen: meer «subsidiariteit») bieden bij de uitwerking en uitvoering van de regelgeving, voor minder uitvoeringslasten en meer prestatiegericht beleid mogelijk maken. De Europese Commissie stelt voor dat de voorwaarden waaraan boeren moeten voldoen om steun te ontvangen niet langer op EU-niveau maar door de lidstaat zelf worden bepaald, afgestemd op hun eigen situatie. De Europese Commissie wil daarnaast de hoge uitvoeringslasten en administratieve controledruk terugbrengen door de uitwerking van de steunvoorwaarden op EU-niveau meer aan de lidstaten over te laten.

In het nieuwe beleidsmechanisme liggen de doelstellingen voor het GLB en de soorten interventies op EU-niveau vast. Lidstaten moeten in nationale strategische plannen vastleggen hoe hun inzet aan deze doelstellingen bijdraagt. De Commissie hanteert naast de drie algemene doelstellingen een negental specifieke doelstellingen:

  • (a) bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwbedrijfsinkomen en veerkracht op het gehele grondgebied van de Unie (ter ondersteuning van de voedselzekerheid);

  • (b) vergroten van de marktgerichtheid en van het concurrentievermogen, onder meer door sterker te focussen op onderzoek, technologie en digitalisering;

  • (c) verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen;

  • (d) bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;

  • (e) bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen, zoals water, bodem en lucht;

  • (f) bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen;

  • (g) aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

  • (h) bevorderen van de werkgelegenheid, groei, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, met inbegrip van bioeconomie en duurzame bosbouw;

  • (i) beter inspelen op de maatschappelijke vraag op het gebied van voedsel en gezondheid, waaronder veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, en op het gebied van dierenwelzijn.

Om te komen tot een modernisering en vereenvoudiging van het GLB kiest de Europese Commissie ervoor om de verantwoordelijkheid meer bij de lidstaten te leggen om de doelen te behalen en daarbij te zorgen dat GLB-steun eenvoudiger wordt en goede prestaties levert. Op EU-niveau worden de interventietypes vastgelegd die Lidstaten kunnen hanteren in de strategische plannen. De aandacht van de lidstaten moet vooral uitgaan naar de hierbovengenoemde specifieke milieu en klimaatdoelstellingen, naar generatievernieuwing en naar de modernisering van de beleidsuitvoering door te focussen op een betere benutting van kennis en advies en nieuwe (digitale) technologieën. Lidstaten zijn echter niet verplicht om op alle interventietypes op te nemen in de strategische plannen. De Europese Commissie controleert de plannen en keurt deze op eigen gezag goed zonder betrokkenheid van de lidstaten.

De interventies in de strategische GLB-plannen worden gefinancierd middels het ELGF (inclusief de sectorale programma's die nu nog in het kader van de GMO-verordening worden opgesteld) en het ELFPO. In de strategische GLB-plannen stellen de lidstaten aan de hand van gemeenschappelijke resultaatindicatoren streefcijfers vast voor hetgeen zij in de programmeringsperiode willen bereiken met hun inzet voor het GLB. Na vaststelling van de strategische GLB-plannen brengen de lidstaten op basis van een systeem van gemeenschappelijke indicatoren jaarlijks verslag uit over de vorderingen die zijn gemaakt bij de uitvoering van het plan. De lidstaten en de Commissie monitoren de voortgang en evalueren de doeltreffendheid van de interventies. De voorgestelde budgetten per beleidsinstrument en de bedragen per lidstaat maken deel uit van de Verordening inzake de strategische GLB-plannen, terwijl de crisisreserve deel uitmaakt van de Horizontale GLB-verordening.

Verordening inzake de strategische GLB-plannen

De verordening bevat een kader voor de interventies die de lidstaten moeten ontwerpen in hun strategische GLB-plannen en verhoogt de ambitie met betrekking tot leefomgeving en klimaat. Zij voert algemene gemeenschappelijke vereisten in waaraan de strategische GLB-plannen moeten voldoen met betrekking tot de naleving van algemene beginselen, zoals de voorkoming van concurrentieverstoring, niet-tornen aan de interne markt, non-discriminatie, alsmede eerbiediging van de WTO-regels voor binnenlandse steun. Daarnaast stelt de verordening een reeks eisen voor het ontvangen van betalingen aan individuele boeren (conditionaliteitsverplichtingen: de door elke begunstigde van areaalgebonden betalingen na te leven vereisten op het gebied van goede landbouwpraktijken, maar ook de verplichtingen die voortvloeien uit EU-wetgeving, cross-compliance). Deze eisen (in de verordening aangeduid als minimumvereisten) gaan verder dan de huidige eisen en integreren de bestaande vergroeningsmaatregelen, die voor alle boeren verplicht worden om areaalgebonden betalingen uit het GLB te ontvangen. Daarnaast stelt de Europese Commissie ecoregelingen voor waarin een toeslag op de vaste steun per hectare wordt gegeven, al dan niet op basis van werkelijke kosten en gederfde inkomsten, en die door alle lidstaten moeten worden aangeboden en waaraan door boeren vrijwillig kan worden deelgenomen. Voorts zijn lidstaten verplicht om over een goed werkend systeem van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw te beschikken.

De verordening bevat financiële bepalingen, met name voor de financiële toewijzingen per lidstaat en per fonds, en regels voor de overheveling van toewijzingen tussen de fondsen. Daarnaast zijn in deze verordening de percentages die het ELFPO bijdraagt in de publieke uitgaven in de lidstaten, en een aantal onder- en bovengrenzen voor de financiële toewijzingen voor specifieke doeleinden vastgelegd.

Ten opzichte van het huidige MFK verandert de verhouding tussen beide pijlers van het GLB, doordat de verlaging van het budget in de tweede pijler groter is dan in de eerste pijler. In 2014–2020 omvat de eerste pijler 73,3% van het totale GLB budget, in het voorstel voor 2021–2027 is dat 75,5%. Lidstaten houden de mogelijkheid om budget te verschuiven tussen de pijlers, en wel maximaal 30% van pijler 1 naar pijler 2 (mits 15% daarvan ten behoeve van milieu en klimaatbeleid) en maximaal 15% van pijler 2 naar pijler 1. De keuze voor overheveling beslaat de gehele periode van het strategisch plan 2021–2027, kan variëren per jaar en mag gedurende de periode één keer worden herzien. Ingeval van overheveling van de eerste pijler naar de tweede pijler geldt dat de lidstaat voor het overgehevelde bedrag niet in nationale cofinanciering hoeft te voorzien.

Met betrekking tot de gehele eerste pijler, die bestaat uit directe betalingen en sectorale steun, stelt de Europese Commissie voor 2021–2027 een budget voor van 286.195 miljoen euro. In de MFK-voorstellen duidt de Europese Commissie dit als een gelijkblijvend budget (0% krimp) en in de GLB-voorstellen als een krimp voor van 1% ten opzichte van de huidige MFK-periode (zie bijlage 1), zonder dit verschil toe te lichten. In beide gevallen gaat de Europese Commissie uit van een rekensystematiek waarbij zij de totaalbudgetten voor 2021–2027 vergelijkt met 7 x het budget voor 2020, het laatste jaar van de huidige periode. In beide gevallen is rekening gehouden met een EU-uittreding van het VK, door de uitgaven van de EU in het VK voor het huidige MFK af te trekken van de omvang van het programma. In het MFK-voorstel vergelijkt de Europese Commissie het budget voor 2020–2027 ook met het EU27 budget voor 2014–2020. In die vergelijking stijgt het GLB-budget met 2%. In het GLB-voorstel ontbreekt diezelfde vergelijking.

Voor wat betreft de directe betalingen, die onderdeel uitmaken van de eerste pijler, geeft het MFK-voorstel geen cijfers. Uit de GLB-voorstellen blijkt dat voor veel lidstaten in de rekensystematiek van de Europese Commissie, met 7 x het budget voor 2020 als referentie, een nominale daling van het budget van 3,9% wordt voorzien. Dit is toe te rekenen aan de voorgestelde verdere externe convergentie van de steunbedragen per hectare. Die steunbedragen worden voor lidstaten die voor het budget van de eerste pijler onder 90% van het Europees gemiddelde per hectare liggen zodanig verhoogd dat de helft van dat verschil wordt ingelopen. De Commissie stelt voor Nederland een jaarlijkse enveloppe voor van 703,9 miljoen euro (in lopende prijzen) voor de directe betalingen. Voor het eerste jaar van de nieuwe MFK-periode (2021) betekent dit in deze systematiek voor Nederland een nominale afname van 3,9% ten opzichte van het jaar 2020 (de enveloppe voor 2020 bedraagt circa 732 miljoen euro). Indien men het budget voor de gehele MFK-periode 2021–2027 vergelijkt met de huidige periode 2014–2020, rekening houdend met vertrek van het Verenigd Koninkrijk, krimpt het budget voor Nederland voor directe betalingen nominaal met 7,2% (een deel van dit hogere effect is reeds ingezet in de huidige MFK-periode). In die laatste rekensystematiek is de toename van het budget voor de lidstaten die van externe convergentie profiteren hoger dan in de presentatie van de Europese Commissie (zie bijlagen 2a en 2b). In het voorstel van de Europese Commissie wordt geen rekening gehouden met inflatie. Afhankelijk van de inflatie gaan de Nederlandse boeren er na 2021 in reële termen verder op achteruit. De Europese Commissie hanteert voor de inflatie een fictief vast rekenpercentage van 2% inflatie per jaar1, dat als dit realiteit zou worden zou resulteren in een afname van de directe betalingen in reële termen van 14,9% na 7 jaar (van 2021 naar 2027) ten opzichte van 7 x het budget voor 2020 als referentie.

Nederland zal verdere verduidelijking van de gehanteerde systematiek en de financiële aspecten van het voorstel nastreven, opdat de precieze impact gedurende de onderhandelingen continu adequaat kan worden geanalyseerd.

De Europese Commissie stelt een verplichte plafonnering voor ten aanzien van de inkomenssteun per hectare, met grenswaarden te beginnen bij 60.000 euro en volledige aftopping bij 100.000 euro. De kosten van betaalde en onbetaalde arbeid moeten in mindering worden gebracht voordat de aftopping wordt toegepast. Daarnaast moeten lidstaten zorgen voor een herverdeling van de steun van grotere naar kleinere of middelgrote bedrijven.

Maximaal 10% van het eerste pijler budget is voor gekoppelde inkomenssteun beschikbaar. Dit percentage mag worden verhoogd met maximaal 2% ten behoeve van steun voor eiwitrijke gewassen, met het doel om de Europese Unie minder afhankelijk te maken van invoer van eiwitrijke plantaardige producten, met name eiwitrijke diervoerders zoals soja.

Voor de sectorale steunregelingen, ook onderdeel van de eerste pijler, hanteert de Europese Commissie eveneens een vaste nominale korting van 3,9% ten opzichte van de huidige MFK-periode. Het grootste deel van de envelop blijft gealloceerd aan de sectoren olijfolie en wijn. Voor bijen wordt overgegaan op een systeem van nationale allocaties, met een voorgestelde allocatie voor Nederland van 0,3 miljoen euro voor 2021–2027. Voor de sector groenten en fruit wordt wel vastgehouden aan een open envelop met steun naar rato van de ingediende plannen van de producentenorganisaties van de lidstaten.

In de systematiek van 7 x het budget voor 2020 stelt de Europese Commissie voor de tweede pijler een nominale daling voor 2021–2027 voor tot 78.811 miljoen euro (zie bijlage 1), hetgeen door haar in het MFK-voorstel wordt geduid als een krimp van 19% en in het GLB-voorstel als een krimp van 15%. Voor het verschil wordt geen verklaring gegeven. In beide gevallen is rekening gehouden met een EU-uittreding van het VK, door de uitgaven van de EU in het VK voor het huidige MFK af te trekken van de omvang van het programma. In het MFK-voorstel vergelijkt de Europese Commissie het budget voor de tweede pijler voor 2021–2027 ook met het EU27 budget voor 2014–2020. In die vergelijking daalt het budget voor de tweede pijler met 17%. In het GLB-voorstel ontbreekt diezelfde vergelijking.

Voor het plattelandsbeleid ontvangt Nederland in het voorstel in totaal 512 miljoen euro (lopende prijzen) over de periode 2021–2027, hetgeen neerkomt op jaarlijks 73,2 miljoen euro voor de tweede pijler, inclusief de bijdrage voor technische bijstand. De Europese Commissie hanteert ook hier een systematiek waarin de totaalbudgetten voor 2021–2027 worden vergeleken met 7 x het budget voor 2020, het laatste jaar van de huidige periode. Uitgaande van deze systematiek betekent dit voor Nederland een nominale krimp van de middelen voor plattelandsontwikkeling van 15,3% in nominale termen wanneer geen rekening wordt gehouden met de inflatie. Ten opzichte van het totale budget voor Nederland voor het plattelandsbeleid voor de gehele periode 2021–2027 is de nominale krimp 15,7%; ook voor andere lidstaten zijn de verschillen ten opzichte van de uitkomsten voor referentiejaar 2020 relatief klein (zie bijlagen 3a en 3b). De Europese cofinancieringspercentages voor het ELFPO zijn in de Verordeningen vastgelegd met een bandbreedte. Het minimum Europese cofinancieringspercentage is gelijk gebleven in vergelijking met de huidige periode (20%), terwijl verschillende maxima zijn veranderd. Voor onder andere agro-, milieu en klimaatmaatregelen, niet-productieve investeringen, het Europees Innovatiepartnerschap (EIP) en LEADER2 wordt het maximum 80%. Voor interventies met een potentieel marktverstorend karakter bedraagt het maximale Europese cofinancieringspercentage 43%, bijvoorbeeld voor risicobeheer en productieve investeringen.

Bij het inzetten van middelen voor het strategisch plan gelden de volgende voorwaarden:

  • Verplichte inzet van budget uit de eerste pijler voor een aantal interventies, zonder vaste percentages: basisinkomenssteun voor duurzaamheid, aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, en ecoregelingen voor klimaat en milieu;

  • Ten minste 30% van het budget van de tweede pijler voor milieu, klimaat- en andere beheersverbintenissen (154 miljoen euro over 7 jaren, lopende prijzen);

  • Tenminste 5% van het budget van de tweede pijler voor LEADER (25,6 miljoen euro over 7 jaren, lopende prijzen);

  • Tenminste 2% van het budget van de eerste pijler (98,5 miljoen euro over 7 jaren, lopende prijzen) voor jonge boeren, te besteden aan de interventies voor vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven en aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers.

Voor de bedragen per beleidsinstrument en per lidstaat voor 2014–2020 en 2021–2027, zie bijlagen 2 en 3.

De verordening bevat voorts de voorschriften voor de strategische GLB-plannen, legt vast met welke elementen de lidstaten rekening moeten houden bij de opstelling van een strategisch GLB-plan en bepaalt welke informatie dit plan in elk geval moet bevatten (streefcijfers, financiële planning). Ook is vastgelegd wat de regels zijn voor de goedkeuring van de strategische GLB-plannen door de Europese Commissie en hoe deze plannen kunnen worden gewijzigd.

De verordening geeft de kaders voor de coördinatie en het beheer (governance) van de strategische GLB-plannen. Bijzonder daarbij is dat lidstaten een monitoringscomité moeten instellen waarin alle belanghebbenden zijn vertegenwoordigd en een breder maatschappelijk netwerk dat moeten bijdragen tot het welslagen van de strategische GLB-plannen over de volle breedte van het GLB.

Het voorgestelde kader voor de monitoring en evaluatie van prestaties bevat regels die bepalen wanneer en waarover de lidstaten een voortgangsverslag over hun strategische GLB-plannen moeten indienen, en regels over de wijze waarop deze voortgang wordt gemonitord en geëvalueerd. Ook bevat de verordening regels over een prestatiebonus (5%) voor goede milieu en klimaatprestaties die wordt ingehouden op het budget voor het jaar 2027 voor ELFPO van de lidstaten en door de Europese Commissie in het laatste jaar van de looptijd al dan niet kan worden uitgekeerd.

Horizontale GLB-verordening

De verordening handhaaft de bestaande tweepijlerstructuur van het GLB, met algemene jaarlijkse maatregelen in de eerste pijler en op de specifieke nationale en regionale kenmerken afgestemde meerjarige maatregelen in de tweede pijler. Met het oog op grotere subsidiariteit vindt er een verschuiving plaats van verantwoordelijkheden in het beheer van het GLB tussen de Europese Unie, de lidstaten en de landbouwers. De regels van de huidige horizontale GLB-verordening worden aangepast aan het nieuwe uitvoeringsmodel, met meer vrijheid voor de lidstaten bij de uitvoering van het beleid (dat mag worden afgestemd op hun lokale behoeften), met het oogmerk van minder administratieve lasten voor de begunstigden en met een verschuiving naar een prestatiegericht beleid.

Met de overgang naar een nieuw beleidsmechanisme beoogt de Europese Commissie een verschuiving van zekerheid over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties naar zekerheid over prestaties en de naleving van EU-basisvereisten (omslag van middel- naar doelvoorschriften).

Naast de financieringsbepalingen behoudt de horizontale GLB-verordening de bestaande bepalingen inzake de algemene principes van controles en sancties, conditionaliteitscontroles en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS). De verordening bevat gedetailleerde voorschriften voor de financiering, de beheers- en controlesystemen, de goedkeuringsprocedures (jaarlijkse financiële goedkeuring en jaarlijkse prestatiegoedkeuring) en de conformiteitsprocedure. Er moet verplicht een monitoringssysteem ingericht worden voor de controles van grondgebonden steun. Er wordt een nieuwe jaarlijkse prestatiegoedkeuring ingevoerd die door het betaalorgaan moet worden opgeleverd. De bestaande instituties (betaalorgaan, managementautoriteit, certificerende autoriteit, erkenner) blijven ongewijzigd. Wel beoogt de Europese Commissie het aantal betaalorganen per lidstaat te verminderen en de rol van de managementautoriteit en de certificerende autoriteit in lijn met het nieuwe uitvoeringsmodel te versterken. Ook wordt, in aansluiting op het Financieel Reglement, een single audit-benadering ingevoerd en kan het aantal audits van de Europese Commissie worden teruggeschroefd. De Europese Commissie stelt dat lidstaten niet langer worden afgerekend op de rechtmatigheid van elke betaling aan een begunstigde, maar op de doelmatigheid van de uitvoering van het programma (systeemcontrole).

De huidige praktijk van het reserveren van een deel van het totale pijler 1-budget wordt in stand gehouden om een «landbouwreserve» op te bouwen. Die kan worden gebruikt voor marktmaatregelen en buitengewone steunmaatregelen. De totale reserve zal minstens 400 miljoen euro per jaar bedragen. De reserve wordt gevormd door de crisisreserve van 2020 (in het kader van het huidige GLB en het huidige MFK) door te schuiven naar 2021; in de jaren daarop worden alle onbenutte fondsen doorgeschoven naar het volgende jaar. Door niet elk jaar de ongebruikte gelden terug te geven aan de lidstaten en een nieuwe reserve aan te leggen, maar in plaats daarvan de reserve gewoon door te schuiven naar het volgend jaar wordt de administratieve lasten beperkt.

GMO-wijzigingsverordening

Met het voorstel gaan de steunregelingen voor specifieke sectoren uit de huidige verordening voor de gemeenschappelijke marktordening (GMO) 1308/2013 (de zogenaamde integrale GMO- ofwel iGMO-verordening) over naar de verordening inzake de strategische GLB-plannen, met het oog op een betere samenhang tussen de interventies. De schoolregeling voor melk en groenten en fruit blijft echter onderdeel van de GMO-verordening. De verordening als zodanig blijft behouden maar wordt op onderdelen gewijzigd en richt zich nadrukkelijker op de juridische kaders voor de interne markt, waaronder Europese regels voor handelsnormen, erkenning van producenten- en brancheorganisaties, mededingingsvoorschriften.

De regelgeving voor wijn wordt aangepast ten behoeve van modernisering van de wijnsector en de vereenvoudiging van de regels met betrekking tot wijnen met beschermde oorsprongsbenaming (BOB) en geografische aanduiding (BGA). Verder heeft de Commissie ook een aantal wijzigingen aangebracht in de regels inzake presentatie en etikettering van wijnen. Het onderzoek van aanvragen op EU-niveau wordt beperkt tot een controle op kennelijke fouten, de regels inzake intellectuele eigendom worden losgekoppeld van andere eisen in het productdossier en de lidstaten worden bevoegd om besluiten te nemen over wijzigingen die geen gevolgen op EU-niveau hebben. Het betreft hier dus niet aanpassing van gezondheid- of veiligheidsregels.

Om geografische aanduidingen (GA's) ook in andere sectoren dan in wijn aantrekkelijker te maken voor landbouwers en consumenten en om het beheer van het systeem te vergemakkelijken wordt voorgesteld de huidige, over vier basishandelingen gespreide GA-regels te wijzigen en te komen tot een eenvoudiger GA-systeem, een snellere registratie van GA's en een efficiëntere goedkeuring van wijzigingen van productdossiers.

Definities van landbouwproducten kunnen voortaan bij gedelegeerde handeling worden vastgesteld.

Bepalingen met betrekking tot de suikerquota (beëindigd in 2017) zijn achterhaald en worden geschrapt. In het kader van recente ministeriële besluiten van de Wereldhandelsorganisatie, met name inzake exportsubsidies, wordt de expliciete mogelijkheid voor de Commissie voor het instellen van uitvoerrestituties geschrapt. Dit laat onverlet dat de Commissie in het kader van crisismaatregelen om ernstige marktverstoringen op te vangen alsnog uitvoerrestituties kan instellen.

Het artikel over het crisisreservefonds is geschrapt in het licht van een nieuwe systematiek voor de financiering van crises. Hiertoe is een artikel opgenomen in het voorstel voor de Horizontale Verordening.

In het voorstel wordt ook een aantal wijzigingen aangebracht in andere verordeningen met betrekking tot kwaliteitsregelingen, steun voor ultraperifere gebieden en kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

b) Impact assessment van de Europese Commissie

In de effectenanalyse (impact assessment) die de Europese Commissie heeft laten opstellen zijn in eerste instantie vijf beleidsopties verkend, waarvan opties 1 en 2 volgens de Europese Commissie louter theoretisch waren. Optie 1 had als uitgangspunt een GLB met een budget dat de post-Brexit situatie weerspiegelde (in de impact assessment status quo genoemd) en optie 2 betrof de theoretische variant waarin geheel wordt afzien van een GLB (volledige deregulering). In de uiteindelijke impact assessment zijn alleen de werkelijke beleidsopties 3, 4 en 5 geanalyseerd.

Optie 3 betrof een scenario met prikkels voor maatregelen ten gunste van leefomgeving, klimaat en gezondheid). Deze optie ging uit van een vrijwillige ecoregeling met inzet op grotere duurzaamheid, in combinatie met grotere inzet van risicobeheersinstrumenten en navenant lagere inzet op directe betalingen ter ondersteuning van het boereninkomen. Daarbij werden twee subopties onderzocht die verschillende ambities van lidstaten met betrekking tot ofwel vooreerst de leefomgeving, ofwel vooreerst de directe betalingen en economische weerbaarheid weerspiegelen.

Optie 4 betrof een scenario waarin duurzaamheidsmaatregelen voor de leefomgeving en economische weerbaarheid beide worden nagestreefd. De directe betalingen worden in dit scenario meer gericht ingezet en de implementatie van conditionaliteit is meer ambitieus om te zorgen voor een betere prestatie van het GLB, zowel economisch als voor leefomgeving en klimaat. Twee subopties werden onderzocht met verschillende ambitieniveaus op het gebied van leefomgeving en klimaat.

Optie 5 betrof een scenario waarin de nadruk wordt gelegd op kleine boeren (het midden- en kleinbedrijf), de leefomgeving en werkgelegenheid op het platteland. In deze optie worden lidstaten verplicht om 30% van de directe betalingen beschikbaar te stellen voor vrijwillige top-ups voor biologische landbouw, permanent grasland, gebieden met natuurlijke handicaps, lineaire landschapselementen en klimaat.

Volgens de Europese Commissie is een mengvorm nodig van de opties aangezien de effectenanalyse (mede als gevolg van de verstrengelde opties) niet tot eenduidige conclusies leidde.

De Raad voor Regelgevingstoetsing van de Europese Commissie bracht in eerste lezing een negatief oordeel uit over de effectenanalyse, omdat de analyse onvoldoende inzicht gaf wat betreft de overgang van het huidige GLB naar het nieuwe resultaatgerichte beleidsmechanisme. De analyse ging niet in op de uitdagingen en risico’s van het nieuwe systeem en hoe die te adresseren en het was onduidelijk hoe het nieuwe systeem in de praktijk zou moeten werken. Ook in tweede lezing had de Raad voor Regelgevingstoetsing belangrijke kritiekpunten, met name over de inrichting van de conditionaliteit van directe betalingen en de oormerking van het budget, en plaatste met het oog op de significante tekortkomingen een voorbehoud.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349), richt de Nederlandse onderhandelingspositie op het MFK zich op een modern en financieel houdbaar MFK. Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten van de EU-begroting opdat het MFK nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Dit vraagt een ambitieus gemoderniseerde begroting die de EU in staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren en die effectief en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereert. Brexit vereist een neerwaartse bijstelling van het MFK; een kleinere EU vraagt om een kleiner budget. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen. Voorkomen moet worden dat Brexit leidt tot een onevenredig hoge rekening voor andere lidstaten en een stijging van de afdrachten. De financiering van het MFK moet rechtvaardig, transparant en simpel zijn waarbij de lasten eerlijk moeten worden verdeeld. De Nederlandse netto betalingspositie dient ook in het komende MFK in lijn te zijn met de positie van lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau.

Het Regeerakkoord geeft aan dat het GLB minder moet worden gericht op inkomensondersteuning en meer op innovatie, duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselveiligheid. Daarnaast moet het GLB samenwerking tussen landbouwers faciliteren en bijdragen aan de crisisbestendigheid van de sector. Met deze focus kan ook de verkleining van het GLB-budget door de Brexit worden opgevangen. Tegelijkertijd zet het kabinet in op vereenvoudiging van het GLB en daarmee op een verlaging van de regeldruk vanuit Europa. Zij streeft op Europees niveau naar doelvoorschriften, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van lucht en oppervlaktewater, om op nationaal niveau vrijheid te behouden voor de invulling van de doelen. Ook moet er op nationaal niveau voldoende ruimte zijn voor pilots om op een efficiënte manier aan de eisen van richtlijnen (bijv. de Nitraatrichtlijn) te voldoen. Innovatie moet onderdeel zijn van een eigentijds Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, net als duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselveiligheid.

De inzet van kabinet is dat het toekomstige GLB zorg draagt voor een landbouw die economie, mens en leefomgeving verbindt en daarmee draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft. Daarbij staan drie opgaven centraal (zie ook Kamerstuk 28 625, nr. 256):

  • De opgave op economisch vlak is om, bij een krimpend GLB-budget, de koploperspositie van de landbouw en bijbehorende agroketens te behouden en te versterken. Dat vraagt behoud van de marktoriëntatie en het gelijke speelveld, aandacht voor innovatie, maar ook verduurzaming en integratie met meer regionale, kringlooplandbouw en inzet op korte ketens, zodat een sterkere verbinding wordt gelegd tussen burger en boer en tussen stad en platteland. Met deze aanpak kan de landbouw bijdragen aan voedselzekerheid, verduurzaming en een leefbaar en vitaal platteland.

  • De opgave op sociaal vlak is om te zorgen dat boeren en tuinders, juist ook vanwege dat krimpende GLB-budget, in staat worden gesteld om een eerlijke prijs te bedingen voor hun producten, die recht doet aan de productiekosten, inclusief kosten voor duurzaamheid, en zodat zij voor zichzelf een redelijk inkomen kunnen verwerven. Hun onderhandelingspositie in de keten (marktmacht) moet worden versterkt. De mogelijkheden van producenten om in producentenorganisaties en duurzaamheidscollectieven samen te werken moeten ruim en helder zijn, alsook die voor samenwerking in de keten in de vorm van (inter)brancheorganisaties. Keteninitiatieven gericht op een eerlijke verdeling van marges moeten worden gestimuleerd. De mogelijkheden die het GLB biedt om af te wijken van de Europese mededingingsregels dienen waar nodig verruimd en verduidelijkt te worden, met name met het oog op verduurzaming van de samenleving, conform de ambities in het Regeerakkoord (Kamerstuk 28 625, nr. 257). Het GLB moet zorgen voor meer prijstransparantie in de handel. Oneerlijke handelspraktijken dienen te worden tegengegaan, waarbij Europese regelgeving kan zorgen voor basisregels; zie ook het BNC-fiche over het voorstel van de Europese Commissie om oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan (Kamerstuk 22 112, nr. 2584). Waar mogelijk moeten de meerkosten van duurzaamheid worden opgenomen in de prijs van producten; waar dat niet mogelijk is, moeten die kosten worden vergoed door middel van prestatiebetalingen voor maatschappelijke diensten. De vraag naar duurzaam geproduceerd voedsel en gezond voedsel dient te worden gestimuleerd door inzet op bewustwording daarover, transparantie in de keten en promotie van duurzaam geproduceerd en gezond voedsel.

  • De opgave met betrekking tot de leefomgeving is om te zorgen dat de landbouw bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering (die ook mede door de landbouw veroorzaakt wordt), in evenwicht komt met natuur en milieu, en samengaat met het behoud van het historisch cultuurlandschap en versterking van de biodiversiteit en het dierenwelzijn. Een landbouwsector die primair gericht is op de wereldmarkt en daarom intensief en grootschalig is, zal de kosten daarvan niet altijd willen of kunnen verdisconteren. Het GLB moet ervoor zorgen dat ook in een marktgerichte landbouw de zwakke maatschappelijke waarden actief worden beschermd en dat de noodzakelijke voorwaarden daarvoor worden geschapen. Ook toekomstige generaties hebben recht op een gezonde leefomgeving.

Bij de vereenvoudiging en modernisering van het GLB zet het kabinet in op een nieuwe architectuur met meer subsidiariteit en een vereenvoudigde controlesystematiek.

De kabinetsappreciatie over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van 1 juni jl. beschrijft onder «Natural resources and environment» de positie die het kabinet in de eerste fase van de onderhandelingen daarover inneemt. Voor het GLB is de kern dat het kabinet groot belang hecht aan een substantiële modernisering, die meer nadruk legt op financiering van publieke goederen zoals milieu, klimaat en innovatie. Nederland is voorstander van een substantiële bezuiniging op het GLB om ruimte te creëren voor het vertrek van het Verenigd Koninkrijk, voor nieuwe prioriteiten en om bij te dragen aan een financieel houdbare begroting. Nederland is geen voorstander van het verder gelijktrekken van de hectaresteun, hetgeen naar verwachting nadelig zal uitpakken voor de Nederlandse landbouwbedrijven. Nederland staat open voor een plafonnering van de landbouwsteun aan bedrijven.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Algemeen

Nederland steunt de beweging naar meer subsidiariteit, dat wil zeggen meer vrijheid voor lidstaten om zelf tot invulling van het GLB te komen met een integrale benadering van beide pijlers in een samenhangende programmering, passend bij hun nationale en regionale behoeften. De Europese Unie moet de doelen bepalen, de lidstaten hoe die doelen te bereiken. Inspelen op nationale en regionale behoeften maakt meer effectieve inzet van de GLB-middelen mogelijk en vergroot daarmee het draagvlak. Nederland steunt de omslag van een nalevingsgericht naar een resultaatgericht GLB en een grotere bijdrage van het GLB aan het klimaatakkoord van Parijs en de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Nederland beoordeelt de voorstellen als een stap in de richting van de noodzakelijke modernisering en vereenvoudiging van het GLB. Vanzelfsprekend moet daarbij aandacht zijn voor het gelijke speelveld in de Europese Unie.

Het voorstel voor het GLB draagt bij aan de algemene MFK-doelstelling dat 25% van alle middelen in de EU-begroting de klimaatdoelen moeten ondersteunen in overeenstemming met het klimaatakkoord van Parijs en de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Ophoging van de GLB-klimaatdoelstelling van de huidige 20% naar 25% (en voor de directe betalingen 40%) is in lijn met de klimaatambitie in het regeerakkoord. Nederland hecht hierbij aan concrete gemeenschappelijke doelen binnen het GLB op het terrein van natuur, milieu en klimaat waar alle lidstaten toe worden verplicht aan bij te dragen. De streefcijfers die de lidstaten zelf dienen vast te stellen moeten voldoende ambitieus zijn om dergelijke gemeenschappelijke doelen te behalen en een daadwerkelijke vergroening van het GLB te realiseren. Nederland is tevreden over de mate van duidelijkheid in het voorstel over de wijze van tracering van de klimaatbijdrage, waarbij standaard klimaatindicatoren (de zgn. Rio Markers) zijn gekoppeld aan specifieke uitgaven onder het GLB. Nederland is ook positief over het streven om synergie met leefomgevings- en klimaatdoelen te versterken en in het bijzonder de bepaling dat onder de tweede pijler van het GLB geen steun wordt verleend voor investeringen die schadelijk zouden zijn voor het milieu. Dit conform de inzet van Nederland dat het gehele MFK consistent is met de doelen uit het Akkoord van Parijs en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties.

Hoewel het nieuwe beleidsmechanisme een grotere mate van vrijheid voor de lidstaten beoogt in de keuze van de maatregelen, bevat het voorstel toch verregaande en gedetailleerde middelvoorschriften ten aanzien van cruciale onderdelen zoals de verplichte inzet van bepaalde interventies inclusief toedeling van financiële middelen daaraan, de verzwaarde conditionaliteit voor steun, en het verplichte geïntegreerde beheers- en controlesysteem. Dit staat op gespannen voet met de noodzaak tot vereenvoudiging en het terugbrengen van de hoge regeldruk en onzekerheid omtrent sancties. Er bestaat een spanning tussen vrijheid voor de lidstaten en het behouden van een gelijk speelveld, die zich in de voorstellen van de Europese Commissie uit in het vasthouden aan gedetailleerde middelvoorschriften naast invoering van het nieuwe beleidsmechanisme. Nederland zou graag zien dat de voorstellen minder vasthouden aan de huidige systematiek van het GLB, omdat de modernisering en noodzakelijke subsidiariteit anders onvoldoende worden bereikt, de regeldruk oploopt en de effectiviteit van het beleid terugloopt.

In lijn met de Kamerbrief van 15 maart 2018 (Kamerstuk 28 625, nr. 256) zal de inhoudelijke inzet van Nederland voor het GLB bij de onderhandelingen zich prioritair richten op werkelijke versterking van de subsidiariteit, vereenvoudiging en vermindering van de regeldruk. Wat betreft subsidiariteit zet Nederland zich in voor meer nadruk op en voldoende ruimte voor doelgerichte betalingen dan nu geboden in het voorstel en behoud en versterking van de ruimte voor agrarische collectieven om de gestelde doelen en maatschappelijke opgaven te realiseren. Wat betreft vereenvoudiging zet Nederland in op minder gedetailleerde EU-voorschriften inzake de inzet van interventies, de conditionaliteit voor steun (onverlet de inzet van het kabinet om het GLB meer te richten op de opgaven voor klimaat, natuur, milieu en landschap), het geïntegreerde beheers- en controlesysteem en de sanctiesystematiek. Wat betreft vermindering van de regeldruk zet het kabinet zich daarnaast in voor het terugdringen van het aantal richtsnoeren. Het kabinet kan zich met het oog op de noodzakelijke vermindering van regeldruk en administratieve lasten verenigen met het feit dat het ELFPO in de periode 2021–2027 niet langer onder de reikwijdte van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de ESI-fondsen valt, maar is van mening dat synergie met andere EU-instrumenten desondanks moeten blijven worden nagestreefd. Dat is van belang om de synergie in regionale, stedelijke en plattelandsontwikkeling te bevorderen en innovatieketens te kunnen faciliteren.

Met deze inzet op subsidiariteit, modernisering en vereenvoudiging wil het kabinet het mogelijk maken dat de doelen van het GLB kunnen worden bereikt met een noodzakelijkerwijs substantieel lager budget als gevolg van de Brexit en nieuwe beleidsprioriteiten. Met het oog daarop beoordeelt het kabinet de voorgestelde krimp van het algehele GLB-budget als noodzakelijk. Daarnaast zal de omvang van het GLB-budget gezien moeten worden in relatie tot de algehele bezuinigingsopgave voor het komende MFK om te voorkomen dat de Nederlandse afdrachten toenemen.

Het kabinet beschouwt de grote krimp van het budget van de tweede pijler ten faveure van directe inkomenssteun als afwijkend van de door de Europese Commissie in haar Mededeling over de toekomst van het GLB en in de Landbouw- en Visserijraad aangekondigde inzet op diensten aan de leefomgeving en het klimaat. De inzet van het kabinet ten aanzien van de krimp van de tweede pijler zal mede afhangen van de vraag of de ecoregelingen in de eerste pijler de noodzakelijke ruimte zullen bieden om de doelen van het regeerakkoord, namelijk een omslag van inkomenssteun naar prestatiebetalingen, te kunnen realiseren. Er zijn daarnaast mogelijkheden om via overheveling vanuit ELGF (maximaal 15% algemeen en 15% extra voor leefomgeving en klimaat) het ELFPO budget op te hogen. Het voorstel biedt tevens de mogelijkheid om ELFPO-budget over te hevelen naar andere fondsen (LIFE en Erasmus); gezien de korting op het ELFPO-budget ligt het niet voor de hand daar gebruik van te maken.

Een herverdeling van middelen van lidstaten zoals Nederland naar andere lidstaten, bovenop de algehele krimp, is economisch niet gefundeerd (er bestaan grote verschillen tussen lidstaten in arbeidskosten, grondprijzen en kosten van levensonderhoud) en schadelijk voor de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw. Nederland zal zich actief inzetten om een dergelijke ongerechtvaardigde herverdeling tegen te gaan.

Het kabinet heeft nog veel vragen over de voorgestelde Europese cofinancieringspercentages. Wel zet het kabinet nu al in op het toevoegen van de mogelijkheid om in bepaalde gevallen private cofinanciering toe te staan, naast cofinanciering door nationale en regionale overheden.

De prestatiebonus van 5% van de ELFPO-middelen voor de lidstaten voor het jaar 2027 past, afhankelijk van de precieze vormgeving, in de verschuiving naar meer prestatiegericht beleid. De uitkomst van de onderhandelingen over meer doelgerichte betalingen en indicatoren is echter vooralsnog onzeker. Het kabinet heeft daarom vragen over de voorgestelde prestatiebonus en in het bijzonder over de rol van de Europese Commissie bij de beoordeling of lidstaten in aanmerking komen voor de bonus.

Ten slotte is Nederland van mening dat de budgettaire onderhandelingen over het GLB-aandeel in het MFK niet in de Landbouw- en Visserijraad maar in de Raad Algemene Zaken en in de Europese Raad thuishoren.

Verordening inzake de strategische GLB-plannen

Nederland steunt de integratie van bestaande steunmaatregelen in een overkoepelende verordening inzake de strategische GLB-plannen. Dit kan bijdragen aan een grotere coherentie van de inzet van de diverse instrumenten in het kader van het GLB voor het realiseren van de EU-doelen in de lidstaten.

Strategisch plan

Het opstellen van een strategisch plan is nieuw. De gedachte dat lidstaten moeten aangeven hoe maatregelen ook in de eerste pijler bijdragen aan de doelen van het beleid is goed. Het betekent ook een verschuiving van verantwoordelijkheden en werk van de Europese Commissie naar de lidstaten. Zoals aangegeven ten aanzien van het nieuwe beleidsmechanisme gaat de Europese Commissie in principe uit van sturing op het behalen van resultaten door lidstaten, maar wordt dit slechts gedeeltelijk doorgevoerd. Er zijn veel detailvoorschriften waardoor de noodzakelijke bewegingsruimte voor de lidstaten wordt ingeperkt en de regel- en controledruk eerder toeneemt dan afneemt, hetgeen Nederland onwenselijk vindt. Een jaarlijkse controle op zowel de output als behaalde resultaten zal leiden tot lastenverzwaring. Ook worden onnodig veel typen interventies verplicht gesteld, waarmee de voorschriften van het huidige GLB grotendeels blijven bestaan als verplicht deel van de nieuwe systematiek, in weerwil van de in de Mededeling in het vooruitzicht gestelde ruimte voor lidstaten om zelf keuzes te maken. De doelen in Artikel 6 van het voorstel bieden weliswaar meer gelegenheid om het eigen beleid vorm te geven passend bij de nationale en regionale behoeften, maar de ruimte voor eigen keuzes van inzet van GLB-middelen en specifieke maatregelen daarbij behoeft verruiming. Er is bijvoorbeeld sprake van voorgeschreven minimale en maximale inzet van budget voor verschillende interventietypes, waar het juist wenselijk is om dit aan de lidstaten vrij te laten, zodat zij op basis van hun SWOT-analyse zo goed mogelijk de gestelde Europese doelen kunnen bereiken. Nederland zal er wel voor pleiten om voor de bescherming van publieke doelen waar geen markt voor is (leefomgeving, klimaat) een percentage van het budget te oormerken teneinde een neerwaartse spiraal van concurrentie ten koste van leefomgeving en klimaat te voorkomen. Ook wil Nederland de mogelijkheid beperken dat de Europese Commissie op diverse terreinen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast kan stellen, waarmee de geboden ruimte voor de lidstaten in de toekomst alsnog kan worden weggenomen.

Het kabinet is van mening dat de voorgestelde definities onnodig ruimte wegnemen voor de lidstaten, bijvoorbeeld bij de definitie van landbouwgrond, echte boer (genuine farmer) en jonge boer, en zal wijzigingen voorstellen.

Voor de noodzakelijke versterking van de sociaaleconomische positie van de boer in de keten van belang om de ruimte te vergroten voor verticale en horizontale samenwerking in de keten in producenten- en brancheorganisaties. Nederland stelt voor om in het kader van de sectorale steun ook brancheorganisaties de mogelijkheid te bieden om operationele programma’s in te dienen. Een ander voorbeeld betreft de financiering van de producentenorganisaties voor groenten en fruit, waarvan de absorptie gering is vanwege de beperkende regelgeving. Onverlet de noodzaak voor verruiming van die regelgeving zou het betreffende budget, dat nu berust op een vast percentage van de operationele programma’s, beter kunnen worden toegevoegd aan de door de Europese Commissie voorgestelde nationale envelop voor de strategische plannen, zodat eventueel onbenutte middelen niet voor Nederland verloren gaan. Positief punt is de aandacht voor risicobeheer in het kader van landbouwadviesdiensten, die een bijdrage kan leveren aan het stimuleren van risicobeheersmaatregelen door boeren zelf. Het verplichte karakter van de adviesdienst steunt Nederland echter niet.

Het voorstel van de Europese Commissie geeft ruimte om doelgerichte betalingen uit te voeren onder zowel de eerste pijler (voor 100% door de EU gefinancierde ecoregelingen gericht op de individuele boer, echter zonder de noodzakelijke ruimte voor samenwerking daarbij door agrarische collectieven) als de tweede pijler (agro-milieu-klimaatmaatregelen die wel open staan voor collectieven). Het kabinet steunt deze richting en wil binnen het agrarisch natuurbeheer het systeem met agrarische collectieven in beide pijlers kunnen voortzetten, naast ruimte voor boeren om ook met ecoregelingen maatschappelijke diensten te leveren in de volle breedte (klimaat, milieudoelen met betrekking tot bodem, water en lucht, natuur en biodiversiteit, landschapselementen zoals houtwallen en landschapsbehoud in het algemeen, met in begrip van erfgoedaspecten). Aanscherping en verruiming van de tekst is echter nodig om daarvoor voldoende waarborgen te bieden, nationaal en regionaal maatwerk mogelijk te maken en maatregelen voor leefomgeving en klimaat in passende samenhang uit beide pijlers te kunnen financieren.

De verordening biedt een nieuw raamwerk met indicatoren om het behalen van de doelen te monitoren. Vooralsnog lijkt dit kader lidstaten wel voldoende ruimte en subsidiariteit te bieden, mits lidstaten niet wordt verplicht om alle indicatoren te monitoren, ook als dat aantoonbaar geen toegevoegde waarde heeft, en ruimte houden om aanvullende nationale indicatoren te gebruiken. Het kabinet is geen voorstander van de mogelijkheid van tussentijdse aanpassing van de indicatoren door middel van een gedelegeerde handeling van de Europese Commissie.

Het kabinet zal pleiten voor betrokkenheid van de lidstaten in het goedkeuringsproces van de strategische plannen, dat in het voorstel eenzijdig berust bij de Europese Commissie, in de vorm van een besluit van de Europese Commissie zonder controle door de lidstaten door middel van stemming (comitologie). Hetzelfde geldt voor het besluit om al dan niet een prestatiebonus aan een lidstaat toe te kennen.

Conditionaliteit

De inzet van het kabinet voor het nieuwe GLB is een grotere nadruk op innovatie en het leveren van publieke diensten en daarmee minder nadruk op inkomenssteun. Het voorstel van de Europese Commissie lijkt die diensten vooral te willen bereiken door middel van verzwaarde regels aangaande conditionaliteit van de huidige inkomenssteun, waarbij alle boeren individueel aan alle gestelde voorwaarden moeten voldoen. Het kabinet spreekt haar zorg er over uit dat de huidige vergroeningsvoorwaarden en cross-compliance nagenoeg ongewijzigd onderdeel zijn geworden van de nieuwe conditionaliteit, waaraan bovendien nieuwe voorwaarden zijn toegevoegd en waarvan kleine boeren niet meer uitgezonderd zullen zijn. Dergelijke conditionaliteit is onvoldoende effectief en brengt disproportionele lasten met zich mee. Onverlet de inzet van het kabinet om het GLB meer te richten op de opgaven voor klimaat, natuur, milieu, landschap en dierenwelzijn is het kabinet daarom voorstander van doelgerichte betalingen in plaats van de voorgestelde verzwaarde conditionaliteit, of in elk geval als alternatieve optie met de mogelijkheid om verplichtingen niet individueel maar collectief of regionaal in te vullen. Bij het toekennen van dergelijke steun dienen de kosten en gederfde inkomsten van boeren voor diensten op het gebied van leefomgeving en klimaat te worden gedekt, met een voldoende ruime opslag daarboven om stimulerend te werken. De inzet van het kabinet is dat dergelijke doelgerichte betalingen een volwaardig alternatief bieden voor, en aanvulling zijn op, inkomenssteun. Dat is noodzakelijk om de opgaven waar Nederland en de EU voor staan te kunnen realiseren, met behoud van een redelijk inkomen voor boeren. Het kabinet zal daarom pleiten voor aanpassing van de regels voor de ecoregelingen in die zin.

Betalingen gekoppeld aan areaal en gekoppelde steun

Het voorstel van de Europese Commissie gaat ervan uit dat betalingen in de eerste pijler gekoppeld dienen te zijn aan areaal. Dat is een onjuiste aanname, niet alle maatschappelijke opgaven zijn gekoppeld aan grond (areaal) en de hoogte van de steun moet in dergelijke gevallen anders worden bepaald. Afgezien daarvan steunt het kabinet het voorstel om het mogelijk te maken om inkomenssteun per hectare te ontkoppelen van betalingsrechten.

Nederland is tegen het handhaven van de huidige ruimte voor marktverstorende gekoppelde steun en zal zich inzetten voor afbouw en maximering daarvan. Het kabinet ziet de huidige steun aan schaapskuddes en vrouwelijk rundvee (graasdierpremieregeling) als niet marktverstorend.

Het kabinet staat sympathiek tegenover de voorgestelde plafonnering van de inkomenssteun per bedrijf, echter zonder aftrek van arbeidskosten. Het kabinet zal in het licht van het verloop van de onderhandelingen over de plafonnering bezien in hoeverre de voorgestelde herverdeling van inkomenssteun van grotere naar kleine bedrijven daarvan onderdeel kan of moet zijn. Steun aan doelgerichte betalingen voor leefomgeving en klimaat moeten vanzelfsprekend buiten de plafonnering vallen.

Sectorale steun

Nederland steunt de overgang van sectorale steunregelingen van de huidige GMO-verordening naar de verordening inzake nationale strategische plannen. Het kabinet steunt eveneens de mogelijkheid van operationele programma’s voor andere sectoren dan de sector groenten en fruit. De verplichte gedetailleerde invulling van de operationele programma’s, met name voor programma’s van producentenorganisaties in de groenten- en fruitsector, dient te worden vereenvoudigd om de deelname te bevorderen.

Met betrekking tot promotieprogramma’s streeft het kabinet een omslag na van afzetbevordering ten algemene naar promotie van gezond en duurzaam geproduceerd voedsel. Conform de Kamerbrief van 15 maart jl. wil het kabinet de vraag naar duurzaam geproduceerd voedsel en gezond voedsel stimuleren door inzet op bewustwording daarover, transparantie in de keten en promotie van duurzaam geproduceerd en gezond voedsel.

Plattelandsontwikkeling

Onder de tweede pijler kunnen landbouw-, milieu en klimaatverbintenissen worden gefinancierd op basis van werkelijke kosten en gederfde inkomsten, naast interventietypes die niet noodzakelijkerwijs gerelateerd zijn aan landbouwgrond zoals investeringen in kennis en innovatie. Nederland kan zich in dit deel van het voorstel vinden, met de volgende kanttekening.

In de context van een krimpend GLB budget is het kabinet positief over de voorgestelde versterking van het risicobeheersinstrumentarium, in de vorm van een verplichting voor lidstaten om te zorgen voor risicoverzekeringen of -fondsen en door lidstaten een grotere vrijheid te geven bij de nationale invulling daarvan. Daarbij is ruimte nodig om nationaal een keuze te maken op welke bedrijfseenheid de schadedrempel van toepassing is. Naast verzekeringen en onderlinge fondsen biedt dit instrument de mogelijkheid om ook andere vormen van risicobeheer te ondersteunen, zoals voorzorgsparen. De schadedrempel voor vergoedingen wordt vastgesteld op minimaal 20%. Nederland beoordeelt dit als positief, maar wil daarnaast ook graag de mogelijkheid krijgen om nationale cofinanciering geheel of gedeeltelijk privaat in te vullen.

Het kabinet is voorstander van het behoud van het LEADER-programma als een onderdeel van een toekomstig GLB waarin een resultaatgerichte aanpak met aandacht voor regionale opgaven centraal staat.

Horizontale GLB-verordening

De Europese Commissie stelt in deze verordening verregaande en gedetailleerde middelvoorschriften ten aanzien van met name de invulling van het beheers- en controlesysteem, later nog uit te breiden met gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De Europese Commissie gaat bijvoorbeeld uit van een single audit benadering, maar de wijze waarop de Europese Commissie dit invult beantwoordt naar het oordeel van het kabinet niet in voldoende mate aan de principes en randvoorwaarden zoals geformuleerd in het overkoepelend Financieel Reglement van de Europese Unie. Ook geeft het voorstel onnodig gedetailleerde voorschriften ten aanzien van de perceelsregistratie en verplichtingen ten aanzien van monitoring, die wat het kabinet betreft beter geheel geschrapt kunnen worden. Dat geldt ook voor de voorschriften met betrekking tot controles en sancties, waar een verdere omslag nodig is om recht te doen aan het uitgangspunt van meer subsidiariteit voor de lidstaten. De Europese regelgeving zou ten aanzien van sancties in principe geen verdergaande verplichtingen voor de lidstaat moeten inhouden dan dat de lidstaat enkel gehouden is om te zorgen dat de sancties effectief, afschrikwekkend en proportioneel zijn.

De Europese Commissie rekent in het voorstel met de lidstaten af op basis van output op geaggregeerd niveau. Daarbij past niet dat nog altijd voorschriften aan de lidstaten worden gegeven over de terugvordering bij individuele begunstigden, met als argument dat de financiële belangen van de EU beschermd dienen te worden. Dit is wat het kabinet betreft eveneens strijdig met het uitgangspunt van grotere subsidiariteit, waarbij terugvordering ten principale een zaak van de lidstaat hoort te zijn.

Het kabinet steunt een omslag van 100% administratieve controle naar programmatisch handhaven, waarbij van belang is dat bij die overgang niet alsnog onnodige eisen worden gesteld waarmee de facto de huidige overmatig gedetailleerde regels in stand worden gehouden. Nederland wil af van onnodige eisen met betrekking tot monitoring en controles om zekerheid te geven over de rechtmatigheid van betalingen, bovenop de eisen terzake in het Financieel Reglement van de Europese Unie die die rechtmatigheid al borgen (geen goldplating). Dat geldt ook voor de sancties met betrekking tot de conditionaliteit, die bovendien geen rekening houden met het werken met agrarische collectieven. Het kabinet zal zich inzetten voor aanpassing van de voorstellen op deze punten.

GMO-wijzigingsverordening

Nederland steunt de overgang voor sectorale steunmaatregelen naar de Verordening inzake de strategische GLB-plannen, omdat dit bijdraagt aan een betere afbakening van de rollen van de EU en de lidstaten. Nederland vindt dat dit ook zou moeten gelden voor de schoolregeling voor fruit en melk die als enige in de GMO-wijzigingsverordening overblijft.

Nederland vindt het van belang dat producenten- en brancheorganisaties kunnen bijdragen aan specifieke doelen op het gebied van duurzaamheid (leefomgeving, biodiversiteit, klimaat, dierenwelzijn) en risicomanagement. Met name wil Nederland de mogelijkheden voor samenwerking in brancheorganisaties verder versterken, met als doel een redelijke vergoeding voor duurzaamheidsinspanningen door de primaire producent te kunnen realiseren en versterking van de mogelijkheden tot samenwerking in de keten. De inzet van het kabinet is dat de doelen waarvoor brancheorganisaties kunnen worden erkend daartoe worden verruimd. Daarnaast zet het kabinet in op nadere verduidelijking en waar nodig verruiming van de uitzonderingen voor de landbouw op het Europese mededingingsrecht (zie Kamerstuk 28 625, nr. 256).

Het kabinet is van mening dat het onderscheid in erkenningscriteria voor producentenorganisaties tussen de groente- en fruitsector en andere landbouwsectoren niet langer legitiem is, gezien de lichtere erkenningseisen voor producentenorganisaties in andere sectoren van de land- en tuinbouw en de grote veranderingen in de marktstructuur van de groenten- en fruitsector in Nederland en wereldwijd. Dit vraagt om een flexibeler invulling van de eis van concentratie van aanbod en afzet. Het kabinet zal pleiten voor de noodzakelijke aanpassingen aan de voorstellen.

Het kabinet is er voorstander van om het mogelijk te maken om onder de GMO Groenten en Fruit bij investeringssteun ten behoeve van energiebesparing ook energielevering te betrekken, mede gelet op de klimaatopgave van de glastuinbouw.

Nederland is niet overtuigd van de doelmatigheid van het instrument van openbare interventie en pleit voor beperking van het bestaande vangnet voor marktinterventies tot particuliere opslag.

Jonge boeren

Het kabinet is blij met de versterkte inzet van de Europese Commissie voor steun aan jonge boeren en intreders, waarvoor minimaal 2% van de middelen in de eerste pijler voor directe betalingen moet worden besteed. In de Nederlandse situatie is echter behoefte om die middelen deels ook via de tweede pijler te kunnen besteden, met name voor investeringssteun voor verduurzaming en bedrijfsovername. Het kabinet streeft na dat die ruimte alsnog wordt geboden.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Raad

De meeste lidstaten staan voorzichtig positief tegenover de voorgestelde richting van meer subsidiariteit en vereenvoudiging, met inbegrip van een meer programmatische aanpak en het werken met strategische plannen. De voorstellen geven echter aanleiding tot brede zorg dat stapeling van oude en nieuwe regels zal leiden tot onwenselijke complexiteit en een verzwaring van de lastendruk. Ook leven er brede bezwaren tegen de vergaande bevoegdheden die de Europese Commissie zichzelf in de voorstellen toebedeelt.

Een overgrote meerderheid van lidstaten heeft zich in de Landbouw- en Visserijraad uitgesproken tegen krimp van het GLB-budget. Er leeft breed zorg over de disproportionele krimp van het budget voor de tweede pijler. Externe convergentie van de steunbedragen is een onderwerp waarover de lidstaten diepgaand verdeeld zijn, met als scheidslijn of hun steunbedrag per hectare beneden of boven het EU-gemiddelde ligt. Plafonnering van het steunbedrag per hectare roept vooral weerstand op in enkele oostelijke lidstaten met vanouds grote landbouwbedrijven.

Een meerderheid van de lidstaten vraagt om verruiming van de mogelijkheden voor vrijwillig gekoppelde steun, ook al is zulke steun marktverstorend.

In het algemeen steunen de lidstaten de beweging om het GLB meer in te zetten voor leefomgeving en klimaat. De opvattingen hoe dat te realiseren lopen uiteen. De meeste lidstaten zijn tegen verzwaarde conditionaliteit van de directe betalingen, waarbij sommige lidstaten inzetten op lichtere regels en landbouwdoelen in strikte zin, terwijl met name in noordwestelijke lidstaten een omslag wordt nagestreefd naar betalingen voor maatschappelijke diensten.

Alle lidstaten steunen een versterkte inzet op maatregelen voor een betere generatiewissel (jonge boeren). Enkele lidstaten zijn voorstander van verruiming van de regels voor producenten- en brancheorganisaties.

Over de Mededeling van de Europese Commissie van 29 november 2017 werden in de Landbouw- en Visserijraad van maart 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098) Voorzitterschapsconclusies vastgesteld. Het bleek niet haalbaar om tot Raadsconclusies te komen vanwege de verschillende posities met betrekking tot externe convergentie.

Europees Parlement

Het Europees Parlement heeft op eigen initiatief een opinie vastgesteld over de Mededeling van de Europese Commissie van 29 november 2017, met als rapporteur de heer Dorfmann (EVP / Italië).

Het rapport staat in principe positief tegenover het voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme met grotere subsidiariteit voor de lidstaten, mits het gelijke speelveld behouden blijft en op Europees niveau daarop toezicht wordt gehouden.

Als gevolg van de vele amendementen bevat het rapport tegenstrijdigheden over de wenselijke richting van de herziening van het GLB. Enerzijds wordt opgeroepen tot behoud van de directe betalingen, anderzijds wordt gesteld dat directe betalingen niet kunnen worden verantwoord aan de belastingbetaler. Het rapport bevat aanknopingspunten voor koppeling van directe betalingen aan maatschappelijke diensten en roept tegelijk op tot versterkte conditionaliteit van de directe betalingen ten behoeve van een gelijk speelveld. Het rapport is vrij restrictief over gekoppelde steun, die vooral nuttig kan zijn om minder afhankelijk te worden van eiwitbronnen van buiten de EU.

Met betrekking tot versterking van de positie van de boer in de keten roept het rapport op tot verruiming van de regels voor brancheorganisaties ten behoeve van duurzaamheid en tot nadere verduidelijking van de uitzonderingen voor de landbouw op het Europese mededingingsrecht.

Het rapport roept op tot behoud van het huidige financiële middelen. Cofinanciering van de eerste pijler wordt uitgesloten en plafonnering voor grote bedrijven omarmd. Met betrekking tot externe convergentie van de directe betalingen wordt gesteld dat rekening moet worden gehouden met verschillen in productiekosten, prijzen van landbouwgrond, koopkracht en sociaaleconomische omstandigheden.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet ten opzichte van de bevoegdheid is positief. Op het terrein van de landbouw en de visserij is sprake van een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten (artikel 4, tweede lid, onderdeel d, VWEU). De Nederlandse regering van oordeel dat de voorstellen op de juiste juridische grondslag zijn gebaseerd. Met betrekking tot de horizontale GLB-verordening geldt dat die betrekking heeft op het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals dat door de EU wordt bepaald en waartoe de Commissie bevoegd is voorstellen te doen, zodat zij terecht op artikel 43, lid 2, VWEU is gebaseerd. Ook de Verordening inzake de strategische GLB-plannen is om dezelfde reden op dit artikel gebaseerd en heeft daarnaast artikel 42 VWEU als rechtsgrondslag, hetgeen logisch en terecht is omdat in die verordening onder meer regels worden gesteld over de mate waarin de mededingingsbepalingen (waaronder de bepalingen omtrent staatssteun) van toepassing zijn op de steun die de lidstaten op grond van die verordening mogen verstrekken. De GMO-wijzigingsverordening is behalve op artikel 43, lid 2, VWEU ook gebaseerd op de artikelen 114, 118, eerste alinea en artikel 349 VWEU en dit is terecht omdat deze verordening mede strekt tot wijziging van Verordening (EU) nr. 251/2014 die ziet op geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnproducten en van Verordening (EU) nr. 228/2103 die specifieke maatregelen op landbouwgebied bevat t.a.v. de ultraperifere gebieden van de Unie.

b) Subsidiariteit

Het oordeel ten aanzien van de subsidiariteit van alle drie voorstellen is positief omdat een gemeenschappelijk landbouwbeleid op EU-niveau zorgt voor een gelijk speelveld voor landbouwbedrijven en noodzakeljjk is om grensoverschrijdende doelstellingen te bereiken op het gebied van klimaat en leefomgeving.

c) Proportionaliteit

Het oordeel ten aanzien van de proportionaliteit van de voorstellen is deels positief en deels negatief omdat de voorgenomen maatregelen enerzijds geschikt lijken om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken, maar anderzijds op verschillende gebieden (met name ten aanzien van de vrijheden van lidstaten om het GLB ten uitvoer te leggen, door de Europese Commissie in de GLB-voorstellen aangeduid als subsidiariteitsvraagstukken) verder gaan dan noodzakelijk om die doelstellingen te verwezenlijken (onder meer met betrekking tot monitoring, controles, sancties). Positief is de inzet van de voorstellen om ten algemene directe betalingen meer te koppelen aan het leveren van maatschappeljjke diensten en om meer ruimte aan de lidstaten te geven om het GLB beleidsmatig, in de uitvoering en bij de controles zelf vorm te geven. Het deels negatieve oordeel komt voort uit de zorg over de mate waarin en de gedetailleerdheid waarmee die ruimte voor de lidstaten op diverse onderdelen in de voorstellen door inhoudelijke voorschriften wordt ingeperkt en de eisen ten aanzien van rapportages door lidstaten aan de Europese Commissie, waardoor de voorstellen op onderdelen verder gaan dan noodzakelijk om die doelstellingen te verwezenlijken. Een andere reden waarom het kabinet tot een deels negatief oordeel komt is omdat de voorstellen niet ver genoeg gaan wat betreft meetbare taakstellingen om aan de doelen op terrein van klimaat en leefomgeving te voldoen. Derhalve zijn naar het oordeel van kabinet aanpassingen nodig om een betere balans te vinden en beter te waarborgen dat vereisten op EU-niveau alleen worden gesteld als daarvoor een duidelijke meerwaarde is en dat boeren een grotere bijdrage leveren aan de opgaven op terrein van klimaat en leefomgeving.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 1 juni 2018 over de Kabinetsappreciatie van het Commissie MFK-voorstel, maken de onderhandelingen over de toekomst van het GLB voor wat betreft de financiële aspecten, integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over de toekomst van het GLB niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij het GLB zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes, én bezuinigingen. Om het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te kunnen vangen en nieuwe prioriteiten te kunnen financieren moeten substantiële bezuinigingen worden doorgevoerd. Het kabinet streeft naar substantiële bezuinigingen binnen traditionele beleidsterreinen zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid, waarmee een aanvullende Nederlandse bijdrage als gevolg van Brexit vermeden kan worden en die ruimte bieden voor de financiering van nieuwe beleidsprioriteiten. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.

In het MFK stelt de Europese Commissie voor het totale budget voor het GLB te verlagen naar 365 miljard euro over 7 jaar (lopende prijzen), waarvan 286,2 miljard euro voor de eerste pijler en 78,8 miljard voor de tweede pijler. Hiermee daalt het aandeel van het GLB in de Europese begroting volgens de Europese Commissie naar 26,9% in 2027.

Ten opzichte van de huidige periode (2014–2020) stelt de Commissie een nominale daling van het GLB-budget voor de EU als geheel van 5% voor. Hierbij is rekening gehouden met een EU-uittreding van het VK, door de uitgaven van de EU in het VK voor het huidige MFK af te trekken van de omvang van het programma.

Uitgaande van 365 miljard euro voor de EU27 voor de periode 2021–2027 is het Nederlandse aandeel volgens de voorstellen 5,5 miljard euro, ca. 1½% van het totale budget. De steun uit de eerste pijler wordt volledig door de EU gefinancierd. Voor steun uit de tweede pijler is nationale cofinanciering vereist, waarbij een bandbreedte is vastgelegd voor maximale en minimale EU cofinancieringspercentages die per type interventie verschillen. Interventies uit de tweede pijler die gefinancierd worden uit eventueel overgeheveld eerste-pijler budget, dan wel uit de opbrengst van de aftopping van directe betalingen, blijven volledig EU-gefinancierd. De financiële gevolgen zullen te zijner tijd integraal moeten worden beoordeeld in samenhang met de uitkomst van de MFK-onderhandelingen.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Indien de door de Europese Commissie voorgestelde vereenvoudiging daadwerkelijk vorm krijgt kan dit leiden tot lagere kosten bij de (Rijks)overheid. Indien de vereenvoudiging onvoldoende vorm krijgt zullen de uitvoeringslasten naar verwachting gelijk blijven of toenemen. Kosten voor decentrale overheden zijn afhankelijk van de vormgeving van het systeem.

De GLB-voorstellen bieden de mogelijkheid om 4% van het budget voor de tweede pijler in te zetten voor de uitvoeringskosten (technische bijstand). Nu is dat percentage 3%.

De budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Het agrarisch bedrijfsleven is begunstigde van de steun uit het GLB. De voorgestelde korting van 3,9% op de directe betalingen en 15,3% op de plattelandsontwikkelingsprogramma’s werkt rechtstreeks naar hen door. Voor Nederland stelt de Commissie jaarlijkse budgetten voor van 779 miljoen euro, onderverdeeld in 706 miljoen euro voor de eerste pijler en 73 miljoen euro voor de tweede pijler. Daarnaast werkt de Europese Commissie met open budgetten voor bepaalde onderdelen van het markt- en prijsbeleid van de eerste pijler waar Nederland uit kan putten (sectorale steun groenten en fruit). Uit de totale begroting is op Europees niveau is hiervoor 10 miljard euro van de 365 miljard euro gereserveerd.

Naast de bovenstaande verlagingen van het budget, die rechtstreeks gevolgen hebben voor de hoogte van de steun voor boeren, hebben inhoudelijke keuzes die Nederland zal moeten maken bij het opstellen van het strategisch plan ook gevolgen voor boeren. Die keuzes komen pas in een later stadium aan de orde. Een nadere duiding van de financiële consequenties voor bedrijfsleven en burger kan daarom pas later worden gegeven.

De informatie in dit fiche over de financiële gevolgen van het MFK voor GLB tezamen met de informatie in de bijlagen van dit fiche over de budgetten toegekend aan de overige EU-lidstaten voorziet in de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw-, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 maart 2018.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

In hoeverre deze voorstellen leiden tot vermindering van regeldruk en administratieve lasten is onzeker. De voorstellen geven enerzijds lidstaten meer ruimte om keuzes te maken die ertoe moeten leiden dat het GLB eenvoudiger wordt, terwijl anderzijds diezelfde keuzes aan een bindend Europees kader met zeer gedetailleerde voorschriften worden gekoppeld, hetgeen kan leiden tot toenemende regeldruk en lasten.

Met het oog op de noodzakelijke vereenvoudiging van het GLB en het terugdringen van administratieve lasten steunt het kabinet het vervallen van de juridische koppeling tussen het ELFPO en de Verordening Algemene Bepalingen inzake de structuurfondsen. Het gegeven dat het ELFPO geen onderdeel meer uitmaakt van de structuur- en cohesiefondsen leidt tot vermindering van regeldruk en administratieve lasten.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

De gevolgen van deze GLB voorstellen voor de concurrentiekracht zijn lastig te voorspellen. Veel zal afhangen van de nadere uitwerking van het GLB in de strategische plannen door de lidstaten en ook van het goedkeuringsproces daarvan door de Europese Commissie.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De voorgestelde Europese regelgeving op gebied van het GLB betekent dat er nationaal en mogelijk decentraal meer moet worden geregeld, aangezien de lidstaten meer ruimte krijgen voor een eigen invulling van het GLB. Het kabinet streeft naar vereenvoudiging van het bestaande controle- en sanctieregime van het GLB, ten gunste van meer subsidiariteit voor de lidstaat. De voorstellen zijn in dit opzicht nog voor verbetering vatbaar.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen3, incl. NL-beoordeling daarvan

De Europese Commissie stelt in de Verordening inzake de strategische GLB-plannen voor om haar machtigingen toe te kennen voor het vaststellen gedelegeerde handelingen in 16 artikelen, in relatie tot definities, indicatoren, goede landbouw- en milieupraktijken, plafonnering van betalingen, de crisisreserve, regelingen voor klimaat en milieu, gekoppelde steun, steun voor de katoensector, sectorale steun ten algemene, steun voor de bijenteelt, plattelandsontwikkeling, interventietypes directe betalingen, strategische plannen en overgangsmaatregelen. Voorts stelt zij voor om haar machtigingen toe te kennen voor uitvoeringshandelingen met betrekking tot de referentiearealen voor de steun voor oliehoudende zaden, regels voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de desbetreffende kennisgevingen, de berekening van de verlaging indien het subsidiabele katoenareaal groter is dan het basisareaal, de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding, de jaarlijkse verdeling per lidstaat van de totale som van de steun van de Unie voor de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, de voorschriften betreffende de presentatie van de elementen die moeten worden opgenomen in het strategisch GLB-plan, de voorschriften inzake de procedures en termijnen voor de goedkeuring van de strategische GLB-plannen en de indiening en goedkeuring van verzoeken tot wijziging van de strategische GLB-plannen, uniforme voorwaarden voor de toepassing van de vereisten inzake voorlichting en publiciteit met betrekking tot de door de strategische GLB-plannen geboden mogelijkheden, de regels met betrekking tot het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader, de regels voor de presentatie van de inhoud van het jaarlijks voortgangsverslag, de regels betreffende de informatie die de lidstaten moeten indienen voor de prestatiebeoordeling door de Commissie, de regels inzake gegevensbehoeften en synergieën tussen potentiële gegevensbronnen en regelingen om te zorgen voor een consistente aanpak voor het bepalen of aan de lidstaten een prestatiebonus wordt toegekend.

Voor de Horizontale GLB-verordening stelt de Europese Commissie voor om haar machtigingen toe te kennen voor het vaststellen gedelegeerde handelingen in 20 artikelen, in relatie tot de betaalorganen, financiële discipline, openbare interventie, betalingstermijnen, schorsing van betalingen, begunstigden, verrekening van uitgaven en ontvangsten, rapportage over onregelmatigheden, de prestatiegoedkeuring, de conformiteitsprocedure, controles, zekerheden, kwaliteitsbeoordelingen, perceelsregistratie, toepassingsgebied en definities, programmering, sancties, wisselkoersen, vrijwaring en overgangsmaatregelen. Voorts stelt zij voor om haar machtigingen toe te kennen voor uitvoeringshandelingen met betrekking tot de betaalorganen en coördinerende instanties, audits, openbare interventie, financiering van teledetectietoepassingen en areaalmonitoring, financiële discipline en aanpassing van rechtstreekse betalingen, betalingstermijnen, samenwerkingsverplichtingen, bewaring van bewijsstukken, de jaarlijkse financiële goedkeuring, bescherming van de financiële belangen van de Unie, uniforme toepassing van controles in de Unie, zekerheden, het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, het geospatiale aanvraagsysteem en het areaalmonitoringsysteem, handelsdocumenten, vrijwaring en bekendmaking van de begunstigden van de fondsen.

Voor de GMO-wijzigingsverordening stelt de Europese Commissie aanvullende machtigingen voor in Verordening 1308/2018 inzake het vaststellen van gedelegeerde handelingen met betrekking tot het aanpassen van bepaalde definities aan de marktontwikkelingen, het vaststellen van omrekeningspercentages in verschillende bewerkingsstadia voor wat betreft de rijstsector en het opzetten van een analytische databank alsmede het verlenen van onderlinge bijstand en samenwerking door controle-instanties in de wijnsector. Daarnaast stelt de Europese Commissie nieuwe en gewijzigde uitvoeringshandelingen voor in Verordening 1308/2018 inzake de wijnsector (procedurevoorschriften met betrekking tot de databank, over onderlinge samenwerking en bijstand en het over verrichten van controles door de lidstaat), inzake beschermde oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen (regels over het indienen, opschorten en afwijzen van aanvragen, het bekendmaken van het productdossier, het verlenen van bescherming alsmede de door de lidstaten te verstrekken informatie en te verrichten controles) en inzake de suikersector (het schorsen van invoerrechten voor melasse), in Verordening 1152/2012 inzake overgangsperiodes voor traditionele specialiteiten en besluiten inzake registratie (over een overgangsperiode m.b.t. het gebruik van bepaalde benamingen, het opschorten van beschermingsaanvragen en de procedures, vorm en presentatie van verzoeken tot wijziging van een productdossier), alsmede in Verordening 228/2013 inzake de ultraperifere gebieden van de Unie (eisen waaraan lidstaten moeten voldoen om de bestemming te wijzigen van financiële middelen die aan bepaalde producten worden toegewezen).

Ten principale heeft het kabinet geen bezwaar tegen de voorgestelde machtigingen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, die immers ook in het huidige GLB bestaan en in veel gevallen ook wenselijk zijn. Ten algemene ligt de keuze voor de vast te stellen gedelegeerde handelingen juridisch gezien voor de hand omdat een bevoegdheid voor de Commissie tot aanvulling en wijziging van het basisinstrument alleen via delegatie kan worden verleend. Bovendien zijn de vast te stellen uitvoeringshandelingen erop gericht om de verordening volgens eenvormige voorwaarden uit te voeren. De omvang van het aantal bepalingen waarin de Europese Commissie de bevoegdheid wordt gegeven om bij gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling nadere regels aan de lidstaten op te leggen doet echter afbreuk aan het uitgangspunt van meer verantwoordelijkheid voor de lidstaat. Eerder in dit fiche genoemde punten van kritiek op de verordeningen werken ook door in de voorgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, die op die gebieden naar het oordeel van het kabinet dienen te worden aangepast dan wel geschrapt. In een aantal gevallen waar op zich geen bezwaar is tegen de machtigingen dient de juridische formulering van het doel en de begrenzing van de machtigingen beter geclausuleerd te worden. Nederland zal zich daarvoor inzetten. Met betrekking tot de vaststelling van actieplannen en de prestatiebonus ontbreekt ten onrechte de onderzoeksprocedure, waardoor de Europese Commissie de vrije hand zou hebben om daarover besluiten te nemen. Het kabinet is tegen de voorgestelde systematiek, waarin de basisregels over toekenning van de prestatiebonus bij uitvoeringshandeling zullen worden geregeld en het feitelijke besluit aan de Europese Commissie zonder enige vorm van controle. Vaststellen van de basisregels (essentiële elementen) dient in de verordening zelf te gebeuren en kan onder het VWEU niet onderwerp zijn van delegatie of van een uitvoeringshandeling. Het feitelijk besluit over de toekenning van een prestatiebonus dient wat het kabinet betreft te geschieden via een uitvoeringshandeling, via de onderzoeksprocedure. Nederland zal aandringen op het opnemen van de betreffende basisregels in de basisverordening en het aanpassen van de betreffende besluitvormingsprocedure.

Het kabinet zal bij de Europese Commissie aandringen op voortijdige gereedheid van de gedelegeerde handelingen die van belang zijn voor het opstellen en uitvoeren van het strategisch GLB-plan, zodat hiermee al vanaf het begin rekening gehouden kan worden.

De voorstellen voorzien niet in overgangsbepalingen. Wel bevatten zowel de Verordening inzake de strategische GLB-plannen als de horizontale GLB-verordening een grondslag voor de Europese Commissie om bij gedelegeerde handeling dergelijke overgangsmaatregelen vast te stellen. Naar het oordeel van de Nederlandse regering zouden overgangsmaatregelen bij voorkeur in de basisverordeningen zelf opgenomen moeten worden.

Hetzelfde geldt voor definities; Nederland is geen voorstander van gedelegeerde verordeningen waarbij definities uit de basisverordening kunnen worden gewijzigd, ook al betreft het definities die in een bijlage bij de gewijzigde GMO-verordening zijn opgenomen.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De voorgestelde datum van toepassing van alle drie verordening, per 1-1-2021, is niet realistisch, gelet op de voorbereidingstijd die nationaal noodzakelijk is voor het aanpassen van de nationale regelgeving nà vaststelling van de Europese verordeningen (naar verwachting minimaal 1 jaar) en de onderlinge verwevenheid van de drie voorstellen. Het kabinet zal zich inzetten voor een overgangsjaar, zoals ook bij de vorige herziening in 2014 het geval was.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Het voorstel bevat geen bepalingen voor tussentijdse evaluatie van het GLB. Het kabinet zou bij voorkeur een dergelijke bepaling wel willen opnemen. Het totale pakket loopt tot ten minste 31-12-2027.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

De fondsen die onder de reikwijdte van deze verordeningen vallen worden uitgevoerd in gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Europese Commissie. De uitvoering en handhaving vallen voor een groot deel onder de taken van de lidstaten, die de verantwoordelijkheid dragen voor de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de bestedingen binnen Europese wetgevingskaders en dienen hiertoe een gedegen beheers- en controlesysteem vast te stellen en te hanteren.

a) Uitvoerbaarheid

De verordeningen zijn in beginsel uitvoerbaar omdat zij aanpassingen betreffen aan het huidige GLB. De invoering van het jaarlijkse prestatieverslag voor het Betaalorgaan en van verplichte monitoring zal aanpassing vragen in de uitvoeringsketen, waarvan de consequenties nog niet kunnen worden overzien omdat die afhangen van de uitkomst van de onderhandelingen over de voorstellen en de inhoud van de nog vast te stellen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Dit raakt met name het betaalorgaan, de certificerende instantie en de controlerende instanties. Controletaken bij individuele begunstigden die in het huidige GLB bij de Europese Commissie berusten gaan in de voorstellen over naar, in de Nederlandse situatie, de Auditdienst Rijk.

Het gegeven dat het ELFPO geen onderdeel meer uitmaakt van de structuur- en cohesiefondsen leidt tot betere uitvoerbaarheid en vermindering van regeldruk en administratieve lasten.

b) Handhaafbaarheid

De voorstellen maken de lidstaten verantwoordelijk voor het sanctiebeleid maar schrijven tegelijkertijd wel de uitgangspunten voor waarop de sancties gebaseerd moeten zijn waardoor per saldo de ruimte ontbreekt om substantiële vereenvoudigingen te kunnen realiseren ten opzichte van het bestaande sanctiebeleid van het huidige GLB. Het kabinet streeft naar vereenvoudiging van het bestaande sanctieregime van het GLB, ten gunste van meer subsidiariteit voor de lidstaat.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Het GLB voorziet grotendeels in steun die, anders dan voorheen, volgens de WTO niet marktverstorend is. De gekoppelde steun die door de WTO wel als marktverstorend wordt gezien dient te worden afgebouwd. Dit is echter een beperkt percentage van het GLB en de effecten voor ontwikkelingslanden zijn dan ook beperkt.

BIJLAGE 1

Weergave door de Europese Commissie van de berekening van de totale budgetten voor het GLB in de periode 2021–2027

BIJLAGE 2A

Door de Europese Commissie voorgestelde budgetten voor directe betalingen, vergeleken met de huidige MFK-periode met als ijkpunt het jaar 2020, en de procentuele toe- of afname daarvan (externe convergentie)

Lidstaat

Budget voor directe betalingen in euro voor de huidige MFK-periode (gebaseerd op het jaar 2020, maal 7)1

Voorgesteld budget voor directe betalingen in euro voor de periode 2021 – 2027

Toe- of afname

België

3.536.862.000

3.399.227.678

− 3,9%

Bulgarije

5.592.275.878

5.603.311.986

+ 0,2%

Cyprus

340.501.000

327.250.658

− 3,9%

Denemarken

6.162.688.000

5.922.871.640

− 3,9%

Duitsland

35.128.765.000

33.761.755.573

− 3,9%

Estland

1.185.562.000

1.272.975.851

+ 7,4%

Finland

3.672.417.000

3.577.683.419

− 2,6%

Frankrijk

52.060.400.000

50.034.508.748

− 3,9%

Griekenland

14.829.647.000

14.255.926.258

− 3,9%

Hongarije

8.884.106.000

8.538.387.704

− 3,9%

Ierland

8.477.462.000

8.147.567.953

− 3,9%

Italië

25.930.359.000

24.921.298.612

− 3,9%

Kroatië2

2.678.200.000

2.550.608.454

− 4,8%

Letland

2.119.278.000

2.270.655.825

+ 7,1%

Litouwen

3.619.196.000

3.853.981.616

+ 6,5%

Luxemburg

234.017.000

224.917.133

− 3,9%

Malta

32.823.000

31.552.444

− 3,9%

Nederland

5.126.590.000

4.927.092.611

− 3,9%

Oostenrijk

4.842.166.000

4.653.736.759

− 3,9%

Polen

21.430.626.000

21.422.774.115

− 0,0%

Portugal

4.196.749.032

4.266.142.475

+ 1,7%

Roemenië

13.322.365.000

13.533.988.233

+ 1,6%

Slovenië

939.946.000

903.368.711

− 3,9%

Slowakije

2.760.695.000

2.782.016.106

+ 0,8%

Spanje

34.679.884.120

33.524.399.744

− 3,3%

Tsjechië

6.109.663.000

5.871.910.065

− 3,9%

Zweden

4.898.376.000

4.713.803.425

− 3,8%

X Noot
1

Bron: Verordening 1307/2013.

X Noot
2

Kroatië wijkt af vanwege infasering in het systeem van directe betalingen, met het oog op de tussentijdse toetreding.

BIJLAGE 2B

Door de Europese Commissie voorgestelde budgetten voor directe betalingen, vergeleken met de huidige MFK-periode, en de procentuele toe- of afname daarvan (externe convergentie)

Lidstaat

Budget voor directe betalingen in euro voor de periode 2014–20201

Voorgesteld budget voor directe betalingen in euro voor de periode 2021 – 2027

Toe- of afname

België

3.651.667.000

3.399.227.678

– 6,91%

Bulgarije

5.336.372.000

5.603.311.986

5,00%

Cyprus

348.460.000

327.250.658

– 6,09%

Denemarken

6.297.160.000

5.922.871.640

– 5,94%

Duitsland

35.593.658.000

33.761.755.573

– 5,15%

Estland

1.007.260.000

1.272.975.851

26,38%

Finland

3.666.819.000

3.577.683.419

– 2,43%

Frankrijk

52.486.711.000

50.034.508.748

– 4,67%

Griekenland

13.955.991.000

14.255.926.258

2,15%

Hongarije

8.891.464.000

8.538.387.704

– 3,97%

Ierland

8.490.533.000

8.147.567.953

– 4,04%

Italië

26.666.389.000

24.921.298.612

– 6,54%

Kroatië2

1.363.458.000

2.550.608.454

 

Letland

1.717.313.000

2.270.655.825

32,22%

Litouwen

3.246.801.000

3.853.981.616

18,70%

Luxemburg

234.617.000

224.917.133

– 4,13%

Malta

34.461.000

31.552.444

– 8,44%

Nederland

5.307.192.000

4.927.092.611

– 7,16%

Oostenrijk

4.846.178.000

4.653.736.759

– 3,97%

Polen

21.147.986.000

21.422.774.115

1,30%

Portugal

4.068.910.000

4.266.142.475

4,85%

Roemenië

12.393.872.000

13.533.988.233

9,20%

Slovenië

953.664.000

903.368.711

– 5,27%

Slowakije

2.708.765.000

2.782.016.106

2,70%

Spanje

34.061.567.000

33.524.399.744

– 1,58%

Tsjechië

6.114.727.000

5.871.910.065

– 3,97%

Zweden

4.886.609.000

4.713.803.425

– 3,54%

X Noot
1

Bron: Verordening 1307/2013 en 1310/2013.

X Noot
2

Het budget voor Kroatië voor de periode 2014–2020 betreft ten gevolge vam tussentijdse toetreding niet de volledige periode. Berekening van de toe- of afname van het voorgestelde budget voor de periode 2021–2027 ten opzichte van de periode 2014–2020 is om die reden achterwege gelaten.

BIJLAGE 3A

Door de Europese Commissie voorgestelde budgetten voor plattelandsontwikkeling, vergeleken met de huidige MFK-periode met als ijkpunt het jaar 2020, en de procentuele toe- of afname daarvan

Lidstaat

Budget voor de tweede pijler in euro voor de huidige MFK-periode (gebaseerd op het jaar 2020, maal 7)1

Voorgesteld budget voor de tweede pijler in euro voor de periode 2021 – 2027

Afname

België

555.199.085

470.246.322

− 15,30%

Bulgarije

2.328.229.512

1.971.979.772

− 15,30%

Cyprus

132.128.367

111.910.988

− 15,30%

Denemarken

626.560.333

530.688.361

− 15,30%

Estland

726.258.281

615.131.209

− 15,30%

Finland

2.413.436.046

2.044.148.589

− 15,30%

Frankrijk

9.994.032.881

8.464.814.393

− 15,30%

Duitsland

8.181.325.362

6.929.474.972

− 15,30%

Griekenland

4.211.566.2822

3.567.141.242

− 15,30%

Hongarije

3.439.743.265

2.913.417.304

− 15,30%

Ierland

2.187.397.198

1.852.696.657

− 15,30%

Italië

10.498.595.856

8.892.172.597

− 15,30%

Kroatië

2.325.172.500

1.969.390.521

− 15,30%

Letland

969.496.619

821.150.883

− 15,30%

Litouwen

1.613.103.702

1.366.277.619

− 15,30%

Luxemburg

101.579.730

86.036.692

− 15,30%

Malta

100.888.529

85.451.254

− 15,30%

Nederland

604.564.716

512.058.365

− 15,30%

Oostenrijk

3.970.863.575

3.363.269.217

− 15,30%

Polen

10.891.826.414

9.225.233.710

− 15,30%

Portugal

4.076.219.154

3.452.504.006

− 15,30%

Roemenië

7.979.490.358

6.758.523.373

− 15,30%

Slowakije

1.881.704.601

1.593.779.047

− 15,30%

Slovenië

845.044.431

715.741.516

− 15,30%

Spanje

8.274.532.469

7.008.420.160

− 15,30%

Tsjechië

2.138.654.721

1.811.412.421

− 15,30%

Zweden

1.748.381.502

1.480.856.132

− 15,30%

X Noot
1

Bron: Verordening 1305/2013.

X Noot
2

Volgens Verordening 1305/2013 is het betreffende budget 4.183.566.282 euro. Dat getal is in de tabel aangepast op basis van een mondelinge informatie van de Europese Commissie met betrekking tot een tussentijdse correctie van het oorspronkelijke budget (zonder die correctie bedraagt de krimp voor Griekenland 14,73% in plaats van 15,30%).

BIJLAGE 3B

Door de Europese Commissie voorgestelde budgetten voor plattelandsontwikkeling, vergeleken met de huidige MFK-periode, en de procentuele toe- of afname daarvan

Lidstaat

Budget voor de tweede pijler in euro voor de periode 2014–2020

Voorgesteld budget voor de tweede pijler in euro voor de periode 2021 – 2027

Afname

België

551.790.759

470.246.322

– 14,78%

Bulgarije

2.338.783.966

1.971.979.772

– 15,68%

Cyprus

132.214.377

111.910.988

– 15,36%

Denemarken

629.400.690

530.688.361

– 15,68%

Estland

8.217.851.050

6.929.474.972

– 15,68%

Finland

725.886.558

615.131.209

– 15,26%

Frankrijk

2.380.408.338

2.044.148.589

– 14,13%

Duitsland

9.909.731.249

8.464.814.393

– 14,58%

Griekenland

4.195.960.793

3.567.141.242

– 14,99%

Hongarije

3.455.336.493

2.913.417.304

– 15,68%

Ierland

2.189.985.153

1.852.696.657

– 15,40%

Italië

10.429.710.767

8.892.172.597

– 14,74%

Kroatië

2.325.172.500

1.969.390.521

– 15,30%

Letland

968.981.782

821.150.883

– 15,26%

Litouwen

1.613.088.240

1.366.277.619

– 15,30%

Luxemburg

100.574.600

86.036.692

– 14,45%

Malta

99.000.898

85.451.254

– 13,69%

Nederland

607.305.360

512.058.365

– 15,68%

Oostenrijk

3.937.551.997

3.363.269.217

– 14,58%

Polen

10.941.201.814

9.225.233.710

– 15,68%

Portugal

4.057.788.374

3.452.504.006

– 14,92%

Roemenië

8.015.663.402

6.758.523.373

– 15,68%

Slowakije

837.849.803

715.741.516

– 14,57%

Slovenië

1.890.234.844

1.593.779.047

– 15,68%

Spanje

8.290.828.821

700.842.0160

– 15,47%

Tsjechië

2.170.333.996

1.811.412.421

– 16,54%

Zweden

1.745.315.250

1.480.856.132

– 15,15%


X Noot
1

In de afgelopen jaren lag de inflatie op een lager niveau.

X Noot
2

Het LEADER-programma is onderdeel van het plattelandsontwikkelingsprogramma en stimuleert samenwerking en innovatie van onderop.

X Noot
3

Bij gedelegeerde handelingen gaat het om bevoegdheden tot wijziging/aanvulling van de verordeningen. Bij uitvoeringshandelingen gaat het om bevoegdheden die erop gericht zijn de verordeningen volgens eenvormige voorwaarden in alle LS uit te voeren.

Naar boven