34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland

Nr. 28 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 13 juli 2018

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 28 juni 2018 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 mei 2018 inzake beleidsnota over de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren: Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland (Kamerstuk 34 952, nr. 1);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 mei 2018 inzake tweede rapportage over de Nederlandse uitvoering van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) (Kamerstuk 26 485, nr. 288);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 26 april 2018 inzake IOB beleidsdoorlichting van de Nederlandse inzet op Voedselzekerheid gedurende de periode 2012–2016 (Kamerstukken 34 124 en 31 104, nr. 15);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 8 juni 2018 inzake reactie op het rapport «The War on Children» van Save The Children (Kamerstuk 32 735, nr. 195);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 12 maart 2018 inzake uitvoering gewijzigde motie van het lid Kuik c.s. over de keuze van focuslanden en Afrika (Kamerstuk 32 605, nr. 214).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Meijers

Aanwezig zijn dertien leden der Kamer, te weten: Alkaya, Amhaouch, Becker, Bouali, Van Brenk, Diks, Van den Hul, Karabulut, Kuik, Ouwehand, De Roon, Stoffer en Voordewind,

en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 16.04 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag, dames en heren. Ik open dit notaoverleg van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik heet de Minister van harte welkom. Het onderwerp van bespreking is haar beleidsnota over de komende tijd met als titel Investeren in Perspectief.

Ik wijs de leden er nog even op dat u bij een notaoverleg ook moties kunt indienen. Uiteraard doen we dat in tweede termijn. Er zijn spreektijden afgesproken, verdeeld over eerste en tweede termijn. Die staan in de convocatie, dus dat heeft u gelezen. De verdeling beschouw ik als indicatief. Als u in tweede termijn minder tijd nodig heeft dan aan u is toegewezen, maar u wilt in eerste termijn langer spreken, is dat prima. Dat gaat dan wel ten koste van de tijd in tweede termijn. Het omgekeerde geldt ook. Als u in eerste termijn kort bent en u houdt minuten over, zou u die, als u daar behoefte aan heeft, in tweede termijn kunnen gebruiken. De spreektijden gelden per fractie. Sommige fracties zijn met twee woordvoerders aanwezig en zij bepalen onderling hoe zij dat eventueel gaan verdelen.

Verder wijs ik u erop, voor zover u dat niet al weet, dat er om half vijf stemmingen zijn gepland in de plenaire zaal. Ik neem vooralsnog aan dat die doorgaan en daarvoor zullen we dan een aantal minuten moeten schorsen. De mensen in de zaal weten nu dan ook dat dat gaat gebeuren. Na de stemmingen komen we zo snel mogelijk hier terug om verder te gaan met dit notaoverleg.

Ik denk dat we nu van start kunnen gaan met het geven van het woord aan de eerste woordvoerder en dat is de heer Bouali namens D66.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, voorzitter. Wereldwijd gaat het met veel mensen beter dan ooit. De gemiddelde levensverwachting stijgt, de kindersterfte neemt af en steeds meer kinderen gaan naar school. Zonder ontwikkelingssamenwerking was dit niet mogelijk geweest. We zijn er nog lang niet. Er zijn nog heel veel uitdagingen. Nog dagelijks hebben mensen wereldwijd te kampen met slechte gezondheidszorg, ondervoeding, armoede en beperkte toegang tot schoon water. Juist daarom moet Nederland zich blijven inzetten voor hulpbehoevenden. Nederland kan het verschil echt maken voor deze mensen. D66 is blij met extra geld voor ontwikkelingssamenwerking, 1,8 miljard euro in deze kabinetsperiode. We zijn verheugd dat deze Minister streeft naar de ODA-norm van 0,7%. Des te eerder we die 0,7% halen, des te beter.

Ik wil de Minister en alle mensen die daaraan gewerkt hebben, bedanken voor de goede en uitgebreide beleidsnota. Het is een ambitieuze agenda met een sterke verbondenheid aan de zeventien Sustainable Development Goals, met vrouwenrechten als rode draad door de nota en met een proactieve handels- en investeringsagenda om het Nederlandse verdienvermogen te vergroten.

Voorzitter. Ik zal eerst ingaan op de ontwikkelingssamenwerking: onderwijs, vrouwenrechten, geografische focus in het beleid en het maatschappelijk middenveld. Vervolgens zal ik aandacht vragen voor verantwoord ondernemen. Tot slot zal ik ingaan op het Nederlandse handelsonderdeel.

Laat ik beginnen met ontwikkelingssamenwerking. Iedereen heeft recht op onderwijs. Goed onderwijs is de aanjager van kansen en de motor van persoonlijke groei en ontplooiing. Onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling, vergroot de kans op werk en inkomen en werkt tegen kinderarbeid. Als onderwijspartij is D66 blij om te horen dat dit thema weer een prominente plek krijgt in het Nederlandse OS-beleid. Kan de Minister toelichten hoe de Nederlandse samenwerking met het Global Partnership for Education eruit zal gaan zien?

D66 zet zich al jaren in voor vrouwenrechten, zowel in Nederland als elders in de wereld. De bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is al jaren een speerpunt in het Nederlandse beleid.

De voorzitter:

Er is een vraag voor u van mevrouw Ouwehand. Mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben het met D66 eens dat onderwijs ongelofelijk belangrijk is, dus fijn dat we daar hetzelfde in staan. Ik vind het ook fijn dat de Minister daarop inzet. Maar we hebben ook Save the Children gehoord. Daar zegt men toch: het geld dat nu naar dat programma gaat, is gewoon echt te weinig. Is D66 bereid om daar meer middelen in te steken?

De heer Bouali (D66):

Laten we nou in ieder geval eerst horen wat de Minister als antwoord heeft op mijn vraag en wat ze nou precies wil gaan doen met onderwijs en met het Global Partnership for Education. Daarna kom ik graag terug op die vraag van mijn collega van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik snap dat je dat eerst even aan de Minister vraagt. Maar D66 zal toch ook eigen opvattingen hebben? Ik vond het een heel overtuigend pleidooi van Save the Children. We hebben gehoord dat er gewoon structureel te weinig geld in zit, dat we daarmee veel ellende niet voorkomen en, sterker nog, dat we daarmee veel ellende veroorzaken. Ik zou denken: laten we samen gaan zoeken naar die middelen. En ik zou graag horen dat D66 bereid is dat we dat ook gaan doen.

De heer Bouali (D66):

U hebt mij goed gehoord: D66 vindt onderwijs heel belangrijk. Het is ook een speerpunt in deze beleidsnotitie. Maar ik wil inderdaad wel afwachten wat de Minister zegt over wat zij nou precies wil gaan doen op onderwijsgebied. Daarna komen we terug op de financiële invulling.

Voorzitter. Ik was gebleven bij vrouwenrechten. Ik zei al dat de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten al jaren speerpunt is van het Nederlands beleid. Het is dan ook logisch dat we een speciale ambassadeur op dit onderwerp hebben. Ziet de Minister de meerwaarde van deze ambassadeur voor bevordering van SRGR en bestrijding van hiv-aids?

Dan kom ik op het grote probleem van de wereldwijd 12 miljoen meisjes die uitgehuwelijkt worden voordat ze 18 jaar zijn. Dat is echt een schande. Nederland zet zich hard in om dit tegen te gaan en krijgt daar internationaal ook veel lof voor. Kan de Minister toezeggen dat zij zich blijft inspannen om die Nederlandse voortrekkersrol op dit onderwerp te behouden en wellicht zelfs te versterken?

Dan de geografische focus van het beleid van deze Minister. Ik ben blij met de aandacht voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De ring rondom Europa kent nog vele uitdagingen. Vandaag nog werd er in deze Kamer gedebatteerd over Marokko. De hulp-en-handelagenda in de MENA-regio is hard nodig. Welk instrumentarium wil de Minister instellen in de drie focuslanden Irak, Jordanië en Libanon? En hoe gaat zich dit verhouden tot de rest van de MENA-regio? Kan de Minister ook aangeven hoe de ambassades in de MENA-regio de komende tijd versterkt zullen worden?

Mijn laatste punt op ontwikkelingssamenwerking gaat over het maatschappelijk middenveld. Dat staat in heel veel landen onder stevige druk. De vrijheid van meningsuiting wordt aan banden gelegd en activisten worden opgepakt. Dit staat ook in de nota, maar ik mis de concrete acties om dit aan te pakken. Kan de Minister toelichten hoe zij het maatschappelijk middenveld gaat ondersteunen en versterken?

Voorzitter. Ik ga nu over naar duurzaamheid. We weten dat er wereldwijd meer dan 168 miljoen kinderen werken als kinderarbeider. Meer dan de helft van hen werkt onder zeer gevaarlijke omstandigheden. Dat zijn schrikbarende cijfers. Internationaal verantwoord ondernemen moet gestimuleerd worden, niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten. Nederland moet daarin een koploper zijn. Als we vooral op Europees niveau willen blijven aansturen op deze ambitie op het gebied van imvo en ketenverduurzaming, kunnen we ook echt impact hebben en een verschil maken. Eerder had ik al een motie ingediend om in Nederland een conferentie te organiseren op het gebied van imvo op EU-niveau. Ziet de Minister mogelijkheden om, conform deze motie, een bijeenkomst te organiseren in Nederland, in samenspraak met bijvoorbeeld IDH en Solidaridad, over de integrale aanpak van verduurzaming en mondiale waardeketens, daarbij ook kinderarbeid meenemend?

Ten slotte kom ik op het onderwerp klimaat. De verbetering van het klimaat is een kar die D66 al jaren heeft getrokken, en we willen dit onderwerp al jaren prominent op de agenda hebben. Gisteren heeft de Kamer grote ambities gesteld voor Nederland. Het is een mondiale opgave. Ik ben daarom trots op het Klimaatfonds, waar mijn fractie lang op heeft aangedrongen. De Minister wil Nederlandse bedrijven bij dit fonds betrekken. Dat is een uitstekend voorstel. Ik kijk daarom ook uit naar de verdere uitwerking van dit fonds.

Dan heb ik ook nog een vraag over het groenegoederenakkoord. De onderhandelingen over dit akkoord liggen al sinds 2016 stil. We hebben het al vaker in de Kamer over dit onderwerp gehad. Heeft de Minister op korte termijn nog mogelijkheden om dit akkoord nieuw leven in te blazen bij de WTO?

Ik sluit nu af met het handelsonderdeel van de nota en mijn inbreng. D66 wil het internationaal handelsklimaat bevorderen. Het toenemende internationale protectionisme baart mijn fractie zorgen. Nederland verdient een derde van het nationaal inkomen in het buitenland en 2,2 miljoen banen hangen daarmee samen. We zijn dus gebaat bij open grenzen en sterke instituties die de voorwaarden voor vrijhandel beschermen. De Minister wil een excellente dienstverlening aan het mkb en start-ups bevorderen. Mijn fractie is blij met het instrumentarium en de nieuwe structuur die de versnippering in de dienstverlening tegengaan. Om die dienstverlening te bevorderen, hebben we ook Orange Corners en Holland Houses. In april heb ik met mijn collega's in deze Kamer per motie verzocht om te kijken of de pilot van het Holland House in Colombia ook elders in de wereld toegepast kan worden. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is? En zijn er al landen die de Minister op het oog heeft om deze pilot in uit te rollen?

Voorzitter, tot slot. D66 vindt het van belang dat we blijven investeren in internationale samenwerking en dat we noodhulp blijven faciliteren voor hulpbehoevenden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bouali. U heeft bijna zeven minuten verbruikt van uw spreektijd, dus u houdt er nog twee over. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Kuik van de CDA-fractie.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter, dank. Ik laat het stuk over handel over aan mijn collega Amhaouch, die na mij zal spreken.

Voorzitter. Als je Nederland op de wereldkaart ziet liggen en je de ambities hoort van de ngo's, het maatschappelijk middenveld, deze Minister en de meeste politieke partijen over ontwikkelingshulp, dan zou je kunnen denken: wat trekt dat landje een grote broek aan. Als je ziet wat we voor elkaar krijgen, dan ben ik trots dat Nederland de wereld een beetje mooier kan kleuren en dat wij ons bewust zijn van de wederzijdse afhankelijkheid van mensen en naties. Ik wil de Minister complimenteren met deze beleidsnota. Hij is veelzijdig, maar heeft toch een nieuwe focus, zoals het vooropstellen van de SDG's, de integrale benadering van vrouwenrechten en de keuze voor de focusregio's. De nota gaat natuurlijk over hoofdlijnen, maar wij politici zijn nieuwsgierig naar de volgende stap, de verdere uitwerking. Aan mijn mailbox te zien geldt dat ook voor het middenveld. Neem bijvoorbeeld de SDG's, die centraal staan. Hoe gaan we de vooruitgang op die SDG's controleren? Kan de Minister schetsen hoe de uitwerking van deze nota eruit gaat zien?

Het CDA heeft de volgende prioriteiten meegegeven: betrokkenheid en aandacht voor het maatschappelijk middenveld, aandacht voor de positie van kansarmen en de aanpak van grondoorzaken van migratie in Afrika. Daarop zullen we het beleid ook beoordelen.

Bij het opstellen van deze nota zien we een sterke betrokkenheid met het middenveld hier. Ik wil de Minister vragen om dit ook te doen in de landen waarmee we gaan samenwerken. Juist deze organisaties weten waar de behoeftes liggen en zitten in de haarvaten van de samenleving, waardoor beleid een blijvend karakter kan hebben. Het CDA ziet ook de rol van religie. Vaak hebben religieuze leiders grote invloed op de samenleving van landen waar we de focus op leggen. Bovendien is de kerk, moskee of tempel de plek waar mensen samenkomen en de plek om barrières te overbruggen. Wordt dit ook integraal meegenomen in het beleid?

De nota heeft ook aandacht voor de kansarmen in de samenleving. Hierbij wil ik niemand uitsluiten, maar wel een focus aanbrengen op meisjes en mensen met een beperking. Zij zijn vaak de laatsten die hulp ontvangen. Dat heeft met culturele maar ook met sociaaleconomische factoren te maken. Vaak moet je een taboe doorbreken om hen te helpen. Daarnaast zijn kinderen en vrouwen vaak slachtoffer van geweld en seksuele uitbuiting. We hebben verschillende schrijnende verhalen kunnen lezen over prostitutie onder vluchtelingen in kampen, seks om te overleven. Het CDA wil inzetten op prostitutiebestrijding in vluchtelingenkampen en hulp bieden aan vrouwen die als alleenstaande ouder ook bij het verlaten van die kampen genoodzaakt zijn om in de prostitutie te blijven.

Ten derde is voor het CDA de focus op Afrika van belang, het aanpakken van de grondoorzaken van migratie. Zeker de komende decennia moeten gericht zijn op de focusregio's in sub-Sahara. De mensen daar perspectief bieden en hen in staat stellen om een bestaan op te bouwen; dat moet het speerpunt zijn van onze aanpak van de grondoorzaken van migratie. Met mijn collega Voordewind heb ik een motie ingediend om extra middelen aan het ARC toe te voegen, die worden gericht op het toekomstperspectief van jongeren. Kan de Minister aangeven hoe deze 60 miljoen uitgegeven zal worden?

Ten slotte nog enkele vragen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de toegang tot financiële middelen uit het BuHa-OS-budget, maar ook Europees gezien, voor kleine organisaties beter wordt?

Er zal een Klimaatfonds worden opgericht. Klimaat is breed. Wij zoeken nog wel een beetje naar wat het doel precies is. Ik zou graag de focus willen leggen op watermanagement en voedselzekerheid. Daarbij zou ik slagen willen maken om voedselverspilling tegen te gaan, want die is nu 40%.

Afsluitend. Tering, ook wel bekend als tbc. Het is de dodelijkste infectieziekte ter wereld. Het is goed dat deze nota ingaat op de integrale aanpak van SRGR, waarbij ook de strijd tegen deze ziekte wordt aangegaan.

Dan geef ik nu het woord aan mijn collega Amhaouch over handel.

De voorzitter:

Nou, het woord wordt meestal gegeven door de voorzitter, maar goed. Ik merk wel op dat u 4 minuten en 20 seconden van uw spreektijd heeft verbruikt. We gaan nu luisteren naar de heer Amhaouch. Hij is ook van de CDA-fractie. Gaat uw gang.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Gezien de beperkte spreektijd zal ik mij beperken tot een aantal kernpunten.

Ten eerste. De subtitel van onze nota is «Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland» en zo behandelen wij als CDA ook deze nota op het gebied van handel. Deze twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Het CBS heeft berekend dat we in 2030 40% van ons inkomen, ons bbp, aan het buitenland verdienen. Nu is dat 32%. Ik wil van de Minister, die ook een grote ambitie uitspreekt, graag weten hoe we dat percentage kunnen vergroten. We zouden dat ook graag terugzien in de handelsbrief die eraan gaat komen. Kunnen we dat vertalen in streefcijfers? Ik doe een suggestie. Het aantal bedrijven bijvoorbeeld. 10% daarvan exporteert nu. Dat percentage zouden we kunnen verhogen, zowel binnen als buiten Europa. Graag een reactie van de Minister.

In de nota omarmt de Minister tevens het VNO-rapport van Buijink. Zou de Minister de ambities uit dit rapport willen overnemen?

Voorzitter. We hebben de afgelopen tijd handelsakkoorden afgesloten en we zijn nog steeds bezig om meer handelsakkoorden af te sluiten. Ik denk dat het een goede zaak is dat Nederlandse bedrijven en andere bedrijven makkelijker handel kunnen bedrijven met elkaar. Maar wij vragen wel een versterking van de posten in de wereld, daar waar het gaat om landen waarmee we handelsakkoorden afsluiten. Die hoeft niet continu te zijn: die kan ook tijdelijk zijn. Die kan in de aanloop, tijdens en misschien korte tijd nadat een handelsakkoord is afgesloten, zodat we er het maximale uit kunnen halen.

Voorzitter. Dan cacao. Iedereen zal zeggen: wat is er met cacao aan de hand, los van de lekkere chocola? Cacao willen wij zien als modelvoorbeeld van hoe je meerdere manieren kunt bedenken om lokale leefbaarheid, productiviteit en economische relevantie te versterken. Wij vragen de Minister om bijvoorbeeld met landen als Ghana en Ivoorkust, waar 60% van de cacao wordt gemaakt, top-down akkoorden af te sluiten. Bij IMVO streven wij er in Nederland heel vaak naar dat de bedrijven aan de slag moeten en due diligence moeten plegen – dat moeten we ook doorzetten – maar wij zouden graag de cacaocasus willen zien. Kunnen we ook top-down een akkoord sluiten?

Voorzitter. Ten slotte is het van belang dat er stabiliteit wordt gecreëerd in de ring om Europa. Dat is net ook al een paar keer aangehaald. Wij vragen de Minister: hoe gaat ze daarvoor economische diplomatie inzetten? Het gaat niet altijd over geld, maar over economische diplomatie.

Dan als laatste dit. Als wij een goed handelsbeleid willen bedrijven hebben we daar ook geld voor nodig. Kan de Minister inzicht geven in hoeveel middelen we beschikbaar hebben? En moeten we in de toekomst misschien keuzes maken tussen handelsmiddelen? Want voor ons gaan OS en handel met elkaar samen: het is niet of-of, het is en-en. Als we via de handel een beter effect kunnen bieden voor perspectief, dan moeten we dat volgens mij ook op tafel leggen en duidelijke keuzes maken.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Amhaouch. Er is nog een vraag voor u. U heeft, samen met mevrouw Kuik, 7 minuten en 13 seconden verbruikt. Dan weet u dat u nog een kleine twee minuten voor de tweede termijn overheeft. We gaan nu luisteren naar de vraag van mevrouw Van Brenk.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Bij mij kwam er een vraagteken naar boven toen u sprak over de cacao. Het is mooi dat u daar aandacht voor vraagt en stelt dat die sector een voorbeeldfunctie zou moeten hebben. Maar u praat over top-down. Kunt u uitleggen waarom u liever top-down hebt in plaats van bottom-up?

De voorzitter:

Meneer Amhaouch, voor u antwoord geeft, moet ik nog even opmerken – dat was ik vergeten te doen – dat mevrouw Van Brenk geen lid is van deze commissie, maar dat ik aanneem dat de leden er geen bezwaar tegen hebben dat zij hier het woord voert. Ik moet dat peilen. Ik hoor geen bezwaren, dus dan geef ik de heer Amhaouch de gelegenheid om te antwoorden. Gaat uw gang.

De heer Amhaouch (CDA):

Ten eerste wil ik mevrouw Van Brenk complimenteren met het feit dat ze die vraag stelt. Nee, ook dat is niet of-of. Ik denk namelijk dat wij er met de imvo-convenanten echt op inzetten om de bedrijven, maar ook de sectoren en de vakbonden samen aan tafel te krijgen om een eigen verantwoordelijkheid te nemen, due diligence te plegen. Over de imvo-convenanten hebben we het al vaker gehad. Dat staat ook in het regeerakkoord. Maar het is belangrijk dat we het niet alleen daaraan over kunnen laten. Het kan niet zo zijn dat wij er de maximale input in stoppen en landen soms wegkijken of geen commitment tonen. Ik wil een duidelijk commitment. Volgens mij is het in het belang van Nederland en alle bedrijven, maar ook van Ghana en Ivoorkust – ik noem even de cacao-landen – dat we ook top-down afspraken maken, en dat er een duidelijk commitment komt hoe we het voor die boeren productiever kunnen maken, mensenrechten beter kunnen beschermen en kinderarbeid kunnen terugdringen. Als je het top-down en bottom-up doet, heb je volgens mij het meeste effect.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Amhaouch. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid. Er is grote kans dat u door de stemmingsbel zult worden onderbroken. Het is niet anders. Gaat uw gang.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Wij zijn erg blij met de beleidsnota van Minister Kaag. De aandacht voor gender, SheDecides, kinderarbeid, onderwijs en de al genoemde SDG-agenda wordt steviger verankerd. Ook lezen we dat de Minister in 2019 een nieuw beleid ten aanzien van het maatschappelijk middenveld ontwikkelt, waar het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak hopelijk een onderdeel van is.

Maar dat neemt niet weg dat er wat ons betreft nu al actie nodig is. Want wereldwijd liggen activisten die strijden voor mensenrechten, lhbt-rechten, vrouwenrechten, vakbondsvrijheid, persvrijheid en natuurbescherming onder vuur, soms zelfs letterlijk. De ruimte waarin zij moeten opereren wordt al jarenlang steeds verder ingeperkt door regimes en door bedrijven die geen tegenspraak dulden. In het jargon noemen we dit ook wel de «shrinking space». Deze toenemend krimpende ruimte is verontrustend. Myanmar verbiedt vakbonden. Saudi-Arabië houdt vrouwenrechtenactivisten zonder pardon vast. Rusland verbiedt lhbt-protesten. We zijn het er hier hopelijk over eens dat deze zaken niet deugen en getuigen van keiharde repressie.

Maar wie iets verder kijkt, ziet wat dit betekent voor onze inzet wereldwijd en voor de kans van slagen van deze ambitieuze beleidsnota. Want we kunnen wel van bedrijven verlangen dat zij vakbondsvrijheid respecteren, maar wat als zij met Nederlandse overheidssteun handel drijven in landen waar vakbondsvrijheid niet bestaat? We kunnen wel projecten voor vrouwelijk ondernemerschap financieren, maar wat als vrouwenrechten tegelijkertijd met voeten worden getreden? We kunnen wel investeren in onderwijs, maar wat als corruptie ervoor zorgt dat jongeren geen eerlijke kans krijgen op een goede baan? Wie echt duurzame ontwikkeling wil aanjagen, moet zorgen dat fundamentele structuren van onderdrukking en corruptie worden doorbroken. De initiatiefnota laat hier wat ons betreft nog wat kansen liggen. Het is ook nogal een opgave. Maar we kunnen het ons niet veroorloven om aan de oppervlakte te blijven hangen. We moeten meer doen dan symptoombestrijding. We moeten die status quo doorbreken.

Dat kunnen we niet alleen. Daarom doe ik vandaag vijf voorstellen om meer ruimte voor veranderkracht te creëren. Allereerst een European early warning system voor de shrinking space. De EU moet alerter zijn op de inperking van het maatschappelijk middenveld in landen waar zij banden mee onderhoudt, ofwel door ontwikkelingssamenwerking ofwel door handelsrelaties. De ruimte wordt vaak geleidelijk ingeperkt. Daarom is vroegtijdige signalering en uitwisseling van informatie essentieel. Nederland moet hier wat ons betreft een voortrekkersrol in nemen.

Ten tweede moeten mensenrechten vooropstaan in diplomatieke betrekkingen, want ze zijn essentieel voor een betere, eerlijkere wereld. Te vaak draait het alleen om economische belangen. Bij elk diplomatiek contact moet wat ons betreft een bewuste afweging worden gemaakt of en zo ja hoe mensenrechten moeten worden geagendeerd.

Ten derde moeten ambassades als oren en ogen gelden voor wat er echt speelt in een land. Dat betekent dat ambassades meer kennis moeten hebben van hoe het lokale maatschappelijk middenveld kan worden versterkt. Zowel wat betreft de samenwerking met mensenrechtenverdedigers als richting lokale autoriteiten en het bedrijfsleven kunnen en moeten ambassades hierin wat ons betreft een proactieve rol spelen.

Ten vierde: versterk lokale organisaties. Nog te vaak komt financiële steun niet terecht bij de echte grassrootsorganisaties die precies weten wat er lokaal gebeurt en nodig is. De toegang tot financiering voor deze groep moet en kan beter.

Ten vijfde: eerlijke handel kan niet zonder maatschappelijk middenveld. Internationale handel werkt nog te vaak ontwrichtend. Als we handel intensiveren, moet dat wat ons betreft gelijk opgaan met een intensivering van onze inzet ter versterking van het lokale maatschappelijk middenveld. Ik kijk uit naar de reactie van de Minister op onze voorstellen.

Dat kom ik bij de SDG-toets. De PvdA is erg blij dat er nu toch een SDG-toets komt.

De voorzitter:

We gaan nog niet schorsen, want dit is nog niet de stemmingsbel. Die zal zo wel komen. Gaat u rustig verder.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik maak mijn laatste punt af. De toets is er om de impact van de SDG's inzichtelijk te krijgen, en in het bijzonder de effecten op gender en ontwikkelingslanden. Ik hoor graag wanneer wij inzage krijgen in hoe deze toets eruit gaat zien. Wat betekent het integreren in het integrale afwegingskader voor de coördinerende rol van de Minister voor de SDG's? Hoe gaat dit de Minister helpen om beleidscoherentie te bevorderen en om ervoor te zorgen dat wat goed is voor Nederland uiteindelijk ook goed is voor de wereld? Dat is namelijk de kern van de zaak. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Van den Hul. Dit was vierenhalve minuut. Dan is nu het woord aan mevrouw Diks van de fractie van GroenLinks. Ik weet niet hoe lang de plenaire schorsingen gaan duren. Het kan zijn dat de bel over tien seconden al gaat, maar dat kan ik op dit moment niet overzien. Mevrouw Diks kan dus gewoon van start gaan.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Nederland is welvarend en duidelijk is dat die welvaart in Nederland niet eerlijk is verdeeld. Ten opzichte van een groot deel van de rest van de wereld bulken we hier nog steeds van de economische voorspoed en rijkdom. De Monitor Brede Welvaart laat scherp zien hoe deze Nederlandse welvaart ten laste gaat van de rest van de wereld, en dan met name de allerarmste landen. Uit die landen halen we ongekend veel fossiele grondstoffen en biomassa, waardoor wij een astronomische ecologische voetafdruk per inwoner hebben. Jaarlijks ploegen we echter nog geen 0,7% van het bruto nationaal product terug. Ook met de beleidsnota van Minister Kaag komen de Nederlandse bestedingen niet in de buurt van deze 0,7%.

Voorzitter. Het was de bedoeling dat er samenhang zou zijn tussen zowel deze nota als de nota's voor defensie en migratie met de geïntegreerde buitenland- en veiligheidsstrategie. Van deze veronderstelde beleidscoherentie ziet GroenLinks helaas te weinig terug in deze nota. Was er sprake van samenhang in het kabinetsbeleid, dan had ik in deze nota namelijk een aankondiging verwacht van een ommezwaai in het handelsbeleid, een einde aan het faciliteren van voor natuur, milieu en inheemse bevolkingen rampzalige monsterprojecten zoals bijvoorbeeld de sojacorridor in Brazilië of het importeren van palmolie waarvoor op grote schaal bos wordt vernietigd in Indonesië. Was er sprake van samenhang, dan zou aan de gevestigde Jemenitische koffieboeren geen visum geweigerd zijn om in Nederland tijdens de grootste koffiebeurs van de wereld hun producten te showcasen, uit angst dat ze asiel zouden aanvragen. Was er samenhang, dan zou dit kabinet echt een einde maken aan Nederland als belastingparadijs en stoppen met het rijker maken van rijken, en het faciliteren van multinationals.

In de nota wordt een herzien actieplan beleidscoherentie aangekondigd, maar liever zag GroenLinks een uitvoeringsplan. Niet schrijven, maar doen. Vanuit mijn eigen nieuwsgierigheid: hoe verloopt het overleg tussen coördinerend Minister Kaag en haar collega-ministers en -staatssecretarissen over beleidscoherentie eigenlijk? Hoe vaak vindt het bijvoorbeeld plaats?

Het enige dominante punt waar vanuit dit kabinet wel geïntegreerde aandacht voor lijkt te zijn is migratie, en dan met name het voorkomen en terugdringen ervan. De obsessie met migratie gaat zelfs zo ver dat bijna de helft van de middelen wordt vrijgemaakt voor dit punt. Dat niet alleen: ook verschuift bestaande ontwikkelingssamenwerking met de partnerlanden naar zogenoemde focuslanden; landen die voor de EU vooral relevant zijn in het kader van migratie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mevrouw Diks spreekt over een obsessie als het gaat om migratie. Ik neem ten eerste aan dat zij ook kennis heeft genomen van de ontwikkelingen waar wij nu voor staan. Zelfs as we speak zijn er vluchtelingen die de oversteek maken naar de Middellandse Zee en die snakken naar perspectieven, in de regio's zoals ze ook door de Minister worden genoemd: het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Sahel. Vindt ook mevrouw Diks namens GroenLinks het logisch dat wij niet de oogkleppen ophouden en doen of er in de afgelopen zes jaar niks veranderd is, maar dat wij onze ontwikkelingssamenwerking richten op die gebieden die een steun in de rug nodig hebben? En ten tweede: constateert zij niet ook dat er 1,8 miljard bij is gekomen, juist om de grondoorzaken van armoede te bestrijden? Die twee concrete vragen heb ik, voorzitter.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank voor deze vraag, want daar ga ik heel graag op in. GroenLinks ziet dat we bezig zijn met het maken van een slang die in de eigen staart bijt: hoe meer geld je bij ontwikkelingssamenwerking weghaalt om migratieprojecten of aanpalende projecten te kunnen betalen, hoe minder je kunt besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Ik heb net het compliment gemaakt dat het goed is dat er überhaupt meer geld naar ontwikkelingssamenwerking gaat. GroenLinks ondersteunt dat van harte. Als je met ongeveer de helft van dat geld migratieachtige zaken gaat betalen, zien wij het beeld voor ons dat de oorzaak van de migratie steeds minder wordt bekostigd en we steeds meer doen aan het tegenhouden van migranten. Ik vind dat dweilen én de kraan openzetten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Daarmee is mijn eerste vraag nog niet beantwoord. Heeft mevrouw Diks oog voor waar de vluchtelingen op dit moment vandaan komen? Je kan wel hulp blijven geven aan Latijns-Amerikaanse landen, maar we hebben nu te maken met die migratiestroom. We hebben nu te maken met met name jongeren die schijnbaar geen perspectieven zien in hun eigen land. Daar zou toch veel meer geld naartoe moeten. Over de balans ben ik het met mevrouw Dik eens. We moeten op armoedebestrijding blijven inzetten, want dat is altijd het doel geweest. Daarom zeg ik u ook, via de voorzitter, dat we 290 miljoen aan de opvang in de regio gaan besteden, maar dat 90% van die 4,5 miljard nog steeds naar de armoedebestrijding gaat.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik ben nog vrij in het begin van mijn verhaal. Het gaat ons om de langetermijnvisie hierop. Ik zie dat steeds wordt geprobeerd om problemen op korte termijn op te lossen. Als we nu ontwikkelingssamenwerking uit fragiele andere plekken in de wereld weghalen, maken we mede mogelijk dat er meer instabiliteit en onzekerheid ontstaat waardoor op enig moment weer meer geld in dat soort landen zou moeten worden geïnvesteerd. Dat beschouwt GroenLinks niet als de oplossing van armoedebestrijding. Dat was precies de reden waarom ik een aantal van die opgaves heb meegegeven over samenhang. Zolang wij dit huidige handelsbeleid vasthouden, organiseren we ook migratie. Het kan zijn dat je dat niet ziet, maar GroenLinks ziet dat wel. Ik denk dat de manier waarop wij het nu aanpakken deels, zoals ik het weleens wat ruw uitdruk, even een stop in de pijp is, maar zolang het in die pijp maar blijft opstropen, doen we feitelijk niks aan de bestrijding van het probleem. Dat is de grondslag voor de GroenLinks-kijk op deze samenleving.

De voorzitter:

Dit is inderdaad de stemmingsbel. Ik schors nu de vergadering.

De vergadering wordt van 16.36 uur tot 16.44 uur geschorst.

De voorzitter:

Dames en heren, ik verzoek u uw plaatsen weer in te nemen. Dan kunnen we verder met dit overleg. Gaat u ook in de zaal alstublieft weer naar uw plaats en rust.

We waren gebleven bij het punt dat de heer Voordewind nog een interruptie wilde plaatsen. Gaat u uw gang.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik vind het wel fundamenteel om dit helder te krijgen, want schijnbaar hebben we twee verschillende wereldbeelden als het gaat om de nota. Ik heb een nota gelezen die investeert in ontwikkelingssamenwerking en armoedebestrijding en die oog heeft voor de huidige situatie, namelijk de opvang in de regio. Ziet mevrouw Diks ook dat de in de nota genoemde landen heel dicht tegen de landen aan zitten of daaraan zelfs bijna gelijk zijn als het gaat om de langdurige hulp die we willen voortzetten ter bestrijding van de armoede? Ziet zij die landen ook in de nota staan? En ziet zij dat die armoedebestrijding gewoon doorloopt? Ziet zij ook dat die 1,8 miljard er mede verantwoordelijk voor is dat we inderdaad en-en kunnen doen, én opvang in de regio én armoedebestrijding?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Over de opvang in de regio zouden we wat mij betreft sowieso een heel notaoverleg kunnen vullen, want daarover hebben we überhaupt een fundamenteel verschil van mening. Ik denk niet dat u het pad op wil van de manier waarop dat wordt aangevat. Volgens mij heb ik net genoegzaam aangegeven, maar blijkbaar niet duidelijk genoeg, dat het niet alleen zit in het geld dat wij nu aan migratie uitgeven en de landen die wij daarbij betrekken, maar ook in de kijk op de zaak. De wijze waarop wij onze handelspolitiek hebben ingericht maakt dat wij schade aanrichten in andere delen van de wereld. Dat is zo, zal ik maar zeggen. U refereert telkens aan ontwikkelingssamenwerking en dat zie ik, maar in deze portefeuille zit natuurlijk ook de handelspolitiek en die heeft een vorm gekregen die niet die van GroenLinks is.

De voorzitter:

Tot slot de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan gaan we naar het tweede deel. In eerste instantie was er een obsessie met de opvang van vluchtelingen in de regio. Dat hebben we nu besproken en hopelijk ook rechtgezet. Dan gaan we naar het tweede deel: de handelsagenda. Daarin staat een heel grote handelsagenda volgens mij. De Minister gaat die straks toelichten, maar ik vind daar elementen in die GroenLinks volgens mij ook altijd bepleit heeft: mvo, zorgen dat de productieketens transparant worden, zorgen dat wij de kinderarbeid in de productieketens gaan uitbannen. Waarover heeft mevrouw Diks het dan precies? Er staat een heel hoofdstuk in over verantwoord ondernemen.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Onze kijk op deze nota is denk ik echt fundamenteel anders. De manier waarop Nederland zijn handelspolitiek inricht, maakt dat wij steeds rijker worden. Daar bestaat in onze optiek samenhang tussen. Dat is misschien voor mijn persoonlijke situatie niet bezwaarlijk, maar als ik weet dat mijn rijkdom voor het grootste deel gebaseerd is op de armoede van een ander, word ik daar niet vrolijk van. Misschien hebben andere mensen een ander wereldbeeld. Dat kan, maar GroenLinks kijkt daar gewoon anders naar. Ik heb net al aangegeven dat Nederland een van de grootste partijen is die mogelijk maakt dat belasting ontweken kan worden. Dat is wat wij doen. We denken tegelijkertijd misschien dat het met een soort aflaat – ik was vroeger ooit katholiek – wel geregeld is, maar dat is niet de manier waarop ik naar de wereld kijk. Daarom zeg ik dat we echt oprecht een fundamenteel verschil van mening over deze zaak hebben. Dat er nu iets meer geld naar ontwikkelingssamenwerking gaat dan er ging, staat natuurlijk ook vast, voor mij tenminste wel.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik hoor mevrouw Diks spreken over de handelspolitiek die, zoals die omschreven staat, niet die van GroenLinks is en over het andere wereldbeeld van een aantal mensen hier aan tafel. Het handelsbeleid van Nederland zou zo zijn dat wij er rijker van worden en anderen armer. Net gaf zij ook tussen neus en lippen door aan dat het hele palmoliegebeuren tien keer niks is. Dat is nu inderdaad anders. Is GroenLinks het ermee eens dat wij, doordat wij inderdaad inzetten op duurzame palmolie – in de nota wordt zelfs gestreefd naar 100% duurzame palmolie; Nederland is koploper duurzame palmolie – gezinnen en kinderen in landen als Indonesië en Maleisië juist voorzien van een leefbaar loon, iets te eten en economische ontwikkeling?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Het laatste punt dat u maakt is eigenlijk het meest interessant. Inderdaad: wat is het alternatief? Dat het heel complex is, weet denk ik iedereen die hier aanwezig is of die zit te kijken. Als u denkt dat het systeem van de Roundtable bij bijvoorbeeld palmolie een feitelijk antwoord op de vraag geeft, hebben we daar een ander beeld van. U weet net zo goed als ik dat ongelooflijk veel certificaten worden afgegeven op duurzame palmolie die op geen enkele manier duurzaam is. Ik herhaal: op geen enkele manier; niet voor de natuur, niet voor de mensen die daar wonen, niet voor de dieren. Misschien denkt u dat het daarmee geregeld is. Ik zal het anders zeggen: er wordt heel veel geschreven. Dat kan ook bijna niet anders, want we zijn natuurlijk met een notaoverleg bezig. Maar het gaat erom dat we echt iets aan het doen zijn en dat we iets in de wereld willen veranderen. Ik heb niet het idee dat wij met deze nota feitelijk iets aan het veranderen zijn.

De heer Amhaouch (CDA):

GroenLinks zet hiermee de bijl in de samenwerking en in wat wij met elkaar doen met bedrijven en ngo's. De RSPO is juist door het bedrijfsleven en een aantal ngo's tot stand gekomen. We zijn goed op weg om die ambitie in te vullen. Nu zijn we bijna bij de finish en zegt u: die RSPO is tien keer niks; laten we even iets anders bedenken. Maar denk eens wat groter. Er is een hele groene revolutie geweest in Azië. De economische welvaart is daar toegenomen. Zouden we dat niet moeten kopiëren in Afrika, zodat we die mensen ook helpen met het bieden van perspectief en zodat we daar bepaalde agro, food en water kunnen ontwikkelen? We moeten niet elke keer zeggen dat iets niet duurzaam genoeg is.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Het gaat er volgens mij niet eens zozeer om dat het niet duurzaam genoeg is. Het gaat erom dat u denkt dat het duurzaam is en dat dat feitelijk niet het geval is. Het gaat erom dat er certificaten worden afgegeven die niet voldoen aan de voorwaarden die bijvoorbeeld in de Roundtable voor palmolie genoemd staan. Ik ben het wel eens met de inzet daarop, maar we moeten met elkaar in staat zijn om een structuur voor handhaving in elkaar te zetten waarmee ook feitelijk wordt getoetst en die wet- en regelgeving mogelijk maakt voor als die palmolie deze kant op komt en we kunnen aantonen dat het feitelijk geen duurzame palmolie is. Dan moet van dit soort bedrijven de certificeringsmogelijkheid kunnen worden afgenomen. Dat is wat ik wil.

Het pad dat de Minister inslaat of, beter gezegd, verder inslaat met imvo enzovoort – ik kom daar zo dadelijk nog op terug – ondersteunen wij wel, maar ik ben er echt niet voor dat we eindeloos en jarenlang allerlei gesprekken met elkaar aangaan over Roundtables, convenanten, enzovoort, om er na tien jaar achter te komen dat 0,2% van een branche is aangesloten, of dat het voor het grootste deel niet werkt maar alleen schriftelijk wat is geworden. Dat is niet wat u wilt en het is in ieder geval niet wat ik wil.

De heer Bouali (D66):

Ik heb toch wel met enige verbazing naar uw verhaal zitten luisteren. Er wordt geïnvesteerd in onderwijs. Er is extra geld voor gender, extra geld voor vluchtelingen, extra geld voor armoede, extra geld voor klimaat. Er komt 162 miljoen bij voor humanitaire hulp. Ik vraag me af of wij dezelfde nota hebben gelezen. U stipte net aan dat er geld weggaat. Die redenering volg ik niet goed. U had het ook over de korte termijn. Dat volg ik ook niet goed. Alle onderwerpen die ik zojuist noemde zijn denk ik langetermijnonderwerpen. Ze staan ook in de nota. Ik wil graag dat u daarop reflecteert. In uw betoog noemde u ook de ring rondom Europa. U zei dat daar wat meer geld naartoe gaat en dat er dus minder geld is voor de traditionele ontwikkelingshulplanden. Bent u het er dan niet mee eens dat we moeten investeren in die ring rondom Europa, waar heel veel ontwikkelingsuitdagingen zijn, van Marokko tot Syrië? We hebben daar vluchtelingenkampen en armoede, en er is werkeloosheid in grote delen van die ring.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik ben bang dat dit een beetje een gesprek wordt tussen twee doven. Nogmaals: onze kijk op de zaak is volgens mij een andere dan die van u. Ik vind het wel leuk, zal ik maar zeggen, dat de coalitie enorm opkomt voor deze nota. Het is toch ook wel helder dat de wijze waarop GroenLinks naar globale politiek, naar handel en naar vrijheden kijkt voor een groot deel verschilt van die van de coalitiepartijen. Dat verbaast mij dus niet zo heel erg.

U vraagt waarom GroenLinks er zo veel bezwaar tegen heeft dat er geld naar de MENA-regio gaat, of naar de landen die u in de nota als focuslanden beschrijft. Ik heb proberen aan te geven dat het geld daar weliswaar naartoe gaat, maar dat het grootste gedeelte voor migratiedoeleinden is en niet voor ontwikkelingsdoeleinden. De helft van het extra budget dat u beschikbaar heeft gesteld, of dat met deze nota beschikbaar wordt gesteld, gaat naar migratie. Ik snap wel dat het u niet zo goed uitkomt dat dat in het openbaar wordt gezegd, maar feitelijk is het natuurlijk wel zo. Ik snap dus niet dat de coalitiepartijen dat steeds blijven betwisten.

De heer Bouali (D66):

Ik weet niet of er twee doven tegen elkaar praten, maar ik heb het idee dat in ieder geval één partij blind is voor wat er in die nota staat. U hebt gewoon niet goed gelezen. Ik ga toch weer terug naar die ring rond Europa. Ik weet niet waar u gelezen hebt dat de helft van geld naar migratie gaat. In ieder geval wordt aan de grondoorzaken van armoede, van de klimaatverandering... Er zijn vluchtelingenkampen in Jordanië en Libanon. Die mensen moeten geholpen worden. Of wil GroenLinks hen in de steek laten? Prima, zou ik zeggen. We hebben 800.000 vluchtelingen in Libanon, 600.000 in Jordanië. Die zoeken het maar uit. Toevallig liggen de kampen in de MENA-regio. Ik weet niet waar u naartoe wil en ik herken de bedragen die u noemt ook niet.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Over goed lezen gesproken. We hebben het wel even nagezocht. Het is misschien een beetje flauw, maar we hebben het na zitten rekenen en ons is helder dat 48% van het extra budget naar migratie of migratie-aanpalende onderwerpen gaat. Dat mensen in nood geholpen moeten worden, is evident. Daarover zullen we hopelijk echt niet van mening verschillen. Maar is het misschien handig dat ik mijn betoog afmaak? Ik was pas twee minuten bezig. Het verhaal moet nog komen. Misschien geeft dat u enige verduidelijking. Helpt dat, voorzitter?

De voorzitter:

Het maakt mij niet uit. Ik kijk naar de heer Bouali. Wil hij nu een beantwoording of niet?

De heer Bouali (D66):

Als het verhaal dadelijk houtsnijdt, vind ik het prima.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dat hoor ik dan graag. Wie weet komt dat nog.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat zijn er nog meer vragen. Ik zag de hand van mevrouw Kuik, dacht ik. Nee, dat vervalt. Dan mevrouw Becker van de VVD.

Mevrouw Becker (VVD):

Misschien is het goed als we over dezelfde cijfers beschikken. Ik heb bij de Voorjaarsnota schriftelijke vragen gesteld over de extra middelen die voortvloeien uit de nieuwe beleidsnota. Die 50% die mevrouw Diks aanhaalt herken ik niet. Er is een post migratie van 25, maar bij humanitaire hulp staat 162, bij klimaat 40 en bij grondoorzaken 80. Of zegt zij dat de post grondoorzaken ook migratiegerelateerd is? Laat duidelijk zijn dat de VVD het van belang vindt dat we migratie terugdringen waar die kansarm is en opvang in de regio beter is. Ik vind het goed dat daar geld naartoe gaat. Maar ik herken de cijfers van mevrouw Diks gewoon niet. Kan zij die misschien delen met de commissie?

De voorzitter:

Mevrouw Diks, kunt u de cijfers toelichten?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dat is op zich geen probleem. Waarschijnlijk, en dat zou mij niet per se verbazen, hebben wij een andere kijk op wat bij migratie hoort. Dat zou kunnen. Maar ik wil met liefde de getallen voor u opzoeken. Dan zorg ik ervoor dat u de getallen in tweede termijn heeft. Is dat handig? Anders moeten we nu even schorsen zodat ik de cijfers kan opduikelen.

De voorzitter:

U kunt doorgaan met uw betoog.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Waar was ik, denkt u? Iets met migratie, denk ik. Ja, ik was gebleven bij het risico van het kind met het badwater weggooien. De vraag was: ziet de Minister dat ook? Wat betekent dit – daar ontstond de interruptiebubbel – voor de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking met de huidige partnerlanden zoals Mozambique en Ghana? Als er even geen migranten uit een bepaalde regio komen, hebben die landen dus minder nadruk en krijgen ze ook minder geld. Richt het kabinet zich niet te veel op de korte termijn en riskeren we daarmee niet dat de aanpak van problemen op de lange termijn wordt verwaarloosd? Kan de Minister aangeven welk soort programma's nu zullen worden gestopt ten gunste van nieuwe programma's in focuslanden? Zetten we bijvoorbeeld onze inzet op toegang van vrouwen tot anticonceptie en vrouwengelijkheid in Mozambique stop of de toegang tot schoon drinkwater in Ghana? Het zijn maar voorbeelden.

GroenLinks krijgt graag een overzicht van de consequenties van het stopzetten van lopende landenprogramma's. Is de Minister bereid om dat op te stellen en naar de Kamer te sturen? Kan de Minister ook uitleggen waarom in haar nota 25 miljoen structureel wordt vrijgemaakt voor grensbewaking, want sinds wanneer is dat ontwikkelingssamenwerking? Graag een toelichting.

Voorzitter. Participatie van vrouwen in wederopbouw en vredesprocessen is de sleutel tot succes. Terecht krijgen gendergelijkheid en empowerment van meisjes en vrouwen veel aandacht in deze nota. Prima dat individuele programma's zich richten op het verbeteren van vrouwenrechten en het actief betrekken van vrouwen, al ontbreekt een echt integrale aanpak van vrouwenrechten nog wel in een aantal andere programma's. Practice what you preach, want aan lippendienst hebben vrouwen die nu aan de zijlijn staan of onderdrukt worden, helemaal niets. Is de Minister bereid om het betrekken van vrouwen tot een resultaatsverplichting te maken voor alle OS-programma's waarover verantwoord moet worden?

Voorzitter. Ik ben blij dat de Minister mijn motie over het vergroenen van de Sahel en het verbeteren van landbouwgronden serieus heeft opgepakt en gaat bezien hoe Nederland in alle opzichten kan bijdragen aan het Afrikaanse project van de Grote Groene Muur en inzetten op landrechten. Is de Minister bijvoorbeeld bereid te onderzoeken hoe meer landrechten aan vrouwen kunnen worden toegekend?

In de nota missen we nu nog wel aandacht voor de degradatie van ecosystemen, biodiversiteit en landschappen, de SDG's 14 en 15. Schoon drinkwater en voedsel staan immers aan de basis van alle SDG's. Organisaties hebben gevraagd om hiervoor een mondiale ecologische investerings- en beheersagenda te maken. Wat vindt de Minister van dit idee? Zonder klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden kan het klimaatakkoord van Parijs niet worden uitgevoerd. De Algemene Rekenkamer heeft voorgerekend dat het fair share van Nederland in deze belofte ongeveer 1,25 miljard per jaar zou moeten bedragen. Met deze nota komen we in 2020 uit op ongeveer een half miljard. Hoe denkt de Minister de rest van het Nederlandse fair share bij elkaar te sprokkelen? Deelt ze de mening van GroenLinks dat dit niet alleen uit OS-geld moet komen maar dat juist hier een slimme koppeling tussen hulp, handel en Nederlandse kennis gemaakt kan worden?

Voorzitter. Terecht heeft de Minister veel aandacht voor onderwijs in haar nota. Onderwijs verbetert het perspectief van mensen in ontwikkelingslanden en is de sleutel tot emancipatie en ontwikkeling van vrouwen en meisjes. Na even weg te zijn geweest uit het mondiale programma Global Partnership for Education maakt de Minister hier nu weer geld voor vrij. Vanuit dit programma is echter een klemmend beroep gedaan op de Kamer om dit voor de komende drie jaar tot 100 miljoen aan te vullen. Dat wil GroenLinks graag ondersteunen. Ik hoop dat de Minister daar ook een positieve reactie op heeft, en anders dien ik op dit punt een motie in.

Voorzitter. Het is goed dat de beleidsnota zich richt op de SDG's, maar dat betekent hopelijk niet dat we daarmee de agenda voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen uit het raam gooien. Imvo behelst echt veel meer dan de verschillende SDG's, namelijk ook de plicht voor bedrijven om aan mens, dier en milieu geen schade toe te brengen, het zogenoemde «do no harm»-principe. De imvo-convenanten schieten echter, op enkele uitzonderingen na, nauwelijks op. Het is toch onbestaanbaar dat organisaties als de FME zich alleen beschouwen als stakeholder in plaats van deel te nemen aan een metaalconvenant? Dat geeft toch wel aan hoe een deel van het bedrijfsleven het in ieder geval nog niet snapt.

Voorzitter. Nederland is pionier als het gaat om harm reduction voor drugsgebruikers en mensen die overdraagbare ziektes hebben. Het helpt besmettingen voorkomen, stigmatisering tegen te gaan en slachtoffers verder te komen met hun leven. De Nederlandse inzet hierop is uniek. Omdat ik hier niets over terugzie in de nota, vraag ik dit graag aan de Minister, want ik verwacht dat Nederland zijn inzet op het gebied van harm reduction volhoudt en doorzet. Graag een positieve reactie hierop van de Minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Diks. U heeft ruim zeven minuten van uw spreektijd besteed. Voordat we verdergaan, wijs ik even op het volgende. De heer Stoffer van de SGP heeft om 17.30 uur een andere verplichting. Dan moet hij ons verlaten. Dus nu kijk ik even of degenen die nog niet het woord gevoerd hebben ermee instemmen dat de heer Stoffer nu eerst het woord zal voeren, zodat hij daartoe de gelegenheid heeft.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Ik moet naar dezelfde bijeenkomst.

De voorzitter:

Dan kijk ik even of de anderen ermee akkoord gaan dat nadat mevrouw Van Brenk haar inbreng heeft gedaan, eerst de heer Stoffer zal spreken. Ja, dat is het geval. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Brenk, 50PLUS.

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Dank u wel. Dan hoef ik niet meer te melden dat ik geen tweede termijn heb, want ik vertrek na mijn bijdrage.

Ik vind het heel plezierig dat ik hier mag zijn, als betrokken ambassadeur van SDG 6, water en sanitatie. Daarom wil ik dan ook de Minister complimenteren met de tweede Nederlandse SDG-nota en -rapportage. SDG 6, water, is goed onder de aandacht en blijft goed onder de aandacht. Dat is hard nodig, omdat water vaak een belangrijke oorzaak kan zijn van conflicten in de wereld. Bij grote droogte of juist bij overstromingen zien we dat er conflicten ontstaan en dat er grote migratiestromen op gang komen We hebben er dus zelf ook baat bij dat het elders in de wereld met de watervoorziening en de waterbeheersing goed gaat. Onze kennis en inzet zijn daarbij nodig. Daarom wil ik ook de Minister complimenteren met de blue deal die recent is afgesloten met de Unie van Waterschappen: een mooi initiatief om in 2030 20 miljoen mensen van schoon en veilig water te voorzien.

Nederland is op de goede weg, maar de paragraaf over waterbeheer is wat ons betreft te beperkt. Er is een opsomming, maar er wordt niet duidelijk gemaakt hoe zij de bijdrage aan de waterbeheerdoelstelling van het tweede deel van SDG 6 gaat realiseren. Het tweede deel, sanitatie, wordt niet eens genoemd. Wat mogen wij op dit terrein verwachten van de Minister? Kan de Minister aangeven welke van de waterpartnerlanden al voldoende uitgewerkte plannen hebben om water-SDG-doelstellingen te halen? En hoe is de ondersteuning vanuit Nederland? Gaat de Minister zelf ook actie ondernemen om de partnerlanden te ondersteunen die nog geen SDG 6-beleidsplannen en -begrotingen hebben? Mijn collega Sazias kon niet aanwezig zijn maar zij is ambassadeur van SDG 5. Ik hoef u niet uit te leggen dat de toegang tot sanitatie en drinkwater van groot belang is voor meisjes. Kan de Minister er zorg voor dragen dat er te allen tijde een gender just waterbeleid wordt gevoerd?

Ik heb nog de nodige vragen. Kan de Minister naast de indicatoren over haar eigen inzet nogmaals een overzicht geven van wat de partnerlanden ontwikkelen qua water en hoe ze daarbij gebruikmaken van de SDG-indicatoren? Kan de Minister ook streefwaarden bepalen voor de indicatoren voor haar bewindstermijn? Kan de Minister ervoor zorgen dat er aan het eind van haar bewindstermijn een portfolio aan programma's ligt in de jaren daarna dat zal toestaan om langetermijndoelstellingen uiteindelijk te behalen, natuurlijk uitgaande van een scenario van een gelijkblijvend budget? Kan de Minister voor waterindicatoren nader uitwerken in hoeverre de afgesproken 50% van het budget ook echt bij de allerarmsten terechtkomt? Kan de Minister aangeven hoe ze zal meten wat de mogelijke negatieve impact van het Nederlandse handels- en investeringsbeleid is? Kan de Minister rapporteren over de mate waarin ook lokale maatschappelijke organisaties betrokken worden bij de uitvoering van het waterbeleid? Dat is wat ons betreft voor de integrale aanpak en het draagvlak van groot belang. Kan de Minister oproepen om ngo's actief te betrekken bij nieuwe, door het ministerie gesteunde projecten vanuit het bedrijfsleven, waterleidingsbedrijven of de multilaterale instellingen, zowel binnen de ontwikkelingsagenda als binnen de handelsagenda?

Voorzitter. Ik heb gevraagd om een brief met de Nederlandse inzet voor het High-level Political Forum in juli. Met welke opdracht gaat onze Staatssecretaris daarnaartoe? Ik wil u bedanken voor de brief, maar ik had graag wat van de punten die ik net suggereerde daarin terug willen vinden. Ik heb de moeite genomen om ze op schrift te stellen. Ik zou het plezierig vinden als ik ze aan u kan overhandigen. Anders moet ik een set schriftelijke vragen stellen. Dat lijkt me zonde. Ik hoop dat u dit wilt gaan doen. Als de Staatssecretaris daarnaartoe gaat, is wat ons betreft het uitgangspunt van Nederland nog steeds – ik neem aan dat dit zeker ook de doelstelling van deze Minister is – om waar te maken dat 50 miljoen mensen van sanitatie en 30 miljoen mensen van drinkwater voorzien zijn. Ik herhaal daarbij nogmaals dat 50% zeker terecht moet komen bij de allerarmsten van de wereld. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Brenk. Dan geef ik nu het woord aan de heer Stoffer van de SGP voor zijn inbreng.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Ik geloof dat ik vier en twee minuten had. Dat klopt toch? Als het er zes zijn zal ik die niet helemaal gebruiken, maar ik heb er ongeveer vier nodig.

De voorzitter:

Zes minuten is het maximum.

De heer Stoffer (SGP):

Dank u wel. Ik dank mijn collega's aan mijn rechterzijde heel hartelijk dat ik toch de gelegenheid krijg om mijn inbreng in eerste termijn te leveren. Dat schept verplichtingen. Daar zal ik hierna ook rekening mee houden.

Ieder mens verlangt naar een leven met perspectief: een leuke baan, een fijn huis, een gezond en gelukkig leven. Voor sommige wereldbewoners richt dat verlangen zich op de meest basale zaken: genoeg water en eten voor de dag, droge voeten, een dak tegen de zon of bescherming tegen een boze baas of buurman. Hoewel er wereldwijd veel ontwikkeling en vooruitgang geboekt is waar we dankbaar voor mogen zijn, spreken deze basale zaken voor miljoenen mensen allesbehalve vanzelf. Daarom is het aangenaam dat de Minister samen met burgers, bedrijven, maatschappelijke en internationale organisaties, ngo's, gaat investeren in perspectief.

Door de bank genomen is de SGP-fractie positief over de inzet van het kabinet. Natuurlijk: hier en daar zou het best een tandje minder mogen. Zo hebben wij, ook al weten we niet exact wat we eronder moeten verstaan, hoogstwaarschijnlijk wel enige moeite moet gendergelijkheid als dwarsdoorsnijdend doel. Anderzijds kan er wat ons betreft hier en daar ook nog best een tandje bij. Aan de hand van vier b's, namelijk budget, bedrijven, basisbehoeften en begrotingssystematiek, zou ik die tandjes erbij langs willen lopen.

De eerste is budget. Onze vraag aan de Minister is of ze beaamt dat een ODA-budget van 0,7% van het bni op kortere termijn dan in 2030 nodig is om de beleidsdoelen ook daadwerkelijk te behalen. Ik heb daar graag een antwoord op. Ik ben er straks zelf niet bij, maar mijn medewerker volgt dit debat met grote belangstelling. Het antwoord zien we dus graag tegemoet.

Ik heb, mevrouw Karabulut, de afkorting ODA opgezocht, dus ik weet gelukkig wat ze betekent. Er gaan hier veel afkortingen over tafel. Daar hadden wij het zojuist samen over. Ook «bni» heb ik opgezocht. Nu zal ik voor de rest die afkortingen weglaten, hoor.

Ten tweede wil ik de rol van het bedrijfsleven uitlichten. Start-ups en ondernemingen in Nederland en in ontwikkelingslanden hebben goede toegang tot financiering nodig. Onze vraag is dan ook: hoe gaat de Minister gestroomlijnde en flexibele toegang tot financiering voor ondernemers in Nederland en ontwikkelingslanden bevorderen? Een concreet initiatief waarbij hulp en handel op meesterlijke wijze gecombineerd worden is wat ons betreft de Human Cities Coalition, HCC. In megasteden als Manilla en Jakarta brengt HCC Nederlandse bedrijven in waterbeheer en infrastructuur – daar zijn wij Nederlanders goed in – in stelling voor infrastructuurprojecten waar ook de allerarmste sloppenwijkbewoners bij betrokken worden. Het mes snijdt dan aan meer dan twee kanten. Wij zouden zeggen: Bring in the Dutch! Kan dit initiatief tot eind 2019 ook rekenen op de benodigde financiële steun van de Minister? Wij horen dat straks graag.

Ten derde wijs ik op de noodzaak van blijvende aandacht voor basisbehoeften, zoals voedsel, onderdak en veiligheid. Ik denk dat mevrouw Diks daar zojuist ook op doelde. Maar het meekrijgen van de allerarmsten in de vaart der volkeren blijft een kritieke opgave. Om daarin te kunnen slagen, kan de Minister twee sporen bewandelen. Ten eerste is een goed functionerende rechtsstaat zowel een medicijn tegen conflict, als een katalysator voor ontwikkeling. Ook in landen die niet in conflict zijn, kunnen falende rechtsstaten ontwikkelingen ondermijnen. Is de Minister bereid om mogelijkheden te onderzoeken om onze inzet aan te laten sluiten bij de inzet van World Justice Project en de bevindingen in de Rule of Law Index? Ten tweede acht de SGP-fractie gedegen vakonderwijs en werkgelegenheid voor Afrikaanse jongeren van groot belang, ook in het licht van het migratievraagstuk trouwens. Zie de Minister mogelijkheden om scholing en werk te stimuleren via een fonds, gericht op ondernemerschap en onderwijsplaatsen in arbeidsintensieve sectoren, zoals de landbouw?

Mijn vierde opmerking betreft de begrotingssystematiek. Kan de Minister toezeggen dat de concrete doelen en streefwaarden van het beleid zullen aansluiten bij de officiële SDG-targets? Krijgt de Tweede Kamer inzicht in hoe het beleid aan deze targets getoetst gaat worden?

Tot slot, voorzitter, ik sluit af. Als we ons inzetten voor het goede, voor genoeg eten en drinken voor iedereen, dan vinden we in het Bijbelboek Prediker het volgende: «Ik heb gemerkt, dat er niets beters voor henlieden is, dan zich te verblijden, en goed te doen in zijn leven.» Volgens mij is iedereen het daarmee eens. En ook: «Dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid.» Wij zien dat als een gave van God. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Dan is nu het woord aan de heer Voordewind van de ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik zal mijn tijd scherp in de gaten houden, want ik heb maar vier minuten in de eerste termijn. Ik verontschuldig mij bij voorbaat voor de staccatotaal die ik zal moeten gebruiken om toch 26 onderwerpen aan de kaak te stellen. Ik ga mijn best doen.

Allereerst grote waardering en respect voor het kabinet dat in het regeerakkoord, althans in de nota, de 0,7 heeft genoemd en ook voor de vermeerdering van het budget: 1,8 miljard extra. Dat is echt een trendbreuk in vergelijking met de afgelopen acht jaar. Daarbij zetten we in op die heel belangrijke armoedebestrijding, perspectieven geven in kwetsbare regio's en werken aan duurzame en inclusieve groei. Ik hoop dat de Minister haar budget de komende jaren goed gaat bewaken, want we weten dat leegstaande bedden voor asielzoekers in azc's soms ook weer een beslag op haar begroting kunnen leggen. Dus ik hoop – we zullen alles doen om de Minister daarin te steunen – dat er van die extra gelden niet weer miljoenen af gaan.

Dan als eerste: de noodhulp. Het kabinet investeert flink in de humanitaire hulp: 162 miljoen. Dat is ook hard nodig. Ik zeg er wel meteen bij dat we dat in voorgaande jaren ook hebben gedaan, maar het aantal mensen dat op de vlucht is, 68 miljoen, neemt alleen maar toe. Het is goed dat de Minister onze motie uitvoert om dat in samenwerking met al die hulporganisaties te gaan doen: de Dutch Relief Alliance, 60 miljoen per jaar. Is zij ook bereid om een nieuw humanitair beleidskader uit te werken? Het laatste dateert uit 2011. Misschien is goed om daar, gezien de ontwikkelingen daarna – de vluchtelingen uit Syrië, de ontheemden uit Irak – opnieuw naar te kijken.

Dan heeft een op de vijf mensen in de noodhulpgebieden een handicap. Ruim 75% van de mensen met een handicap wordt niet bereikt door de interventies. Ik vraag daar aandacht voor. We hebben dat eerder gedaan in een motie van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie in 2015 die ook is aangenomen. Hoe is die motie uitgevoerd?

Dan: perspectief in de regio. We hebben goede initiatieven gezien van Perspective, de alliantie. Eind vorig jaar hebben collega Kuik en ik een motie ingediend over het bieden van perspectieven aan Afrikaanse jongeren. Hoe gaat die motie concreet worden uitgevoerd?

Dan Noord-Irak. De Minister is daar net geweest. Ik hoor graag haar verhalen. Ik heb ook gezien dat ze extra geld aan de wederopbouw gaat besteden. Hoe kunnen we een bijdrage leveren aan de gebieden die eerst door ISIS bezet waren en aan de huizen die kapot gemaakt zijn? Kunnen we dat ook gericht doen als we straks gaan deelnemen aan de stabilisatiemacht, ook als Defensie? Welke ideeën heeft de Minister nu ze de regio zelf heeft bezocht?

Dan religie. Religie, geloofsovertuiging en religieuze organisaties zijn belangrijk bij het voorkomen van conflicten, het beschermen van meisjes en vrouwen, en het verminderen van armoede en ongelijkheid. Ziet de Minister die rol van religie ook? Wil ze dat ook meenemen in haar beleid, in de landenstrategieën van de ambassades? Hoe maakt zij gebruik van de expertise, de netwerken en de ervaringen van de kennisinstituten en de religieuze organisaties in Nederland?

Dan kinderarbeid, ook een belangrijk onderwerp. Zij die zeer kwetsbaar zijn, zien wij nog in enorme aantallen in de kinderarbeid zitten. Er zijn in Nederland gelukkig organisaties die zich hun lot aantrekken en die dus inzetten op kinderarbeidvrije zones, eerlijke ketens en onderwijs. Die aanpak is ook succesvol geweest. Is de Minister bereid om de extra middelen die er nu vrijkomen te investeren in de kinderarbeidcoalitie of -alliantie, hoe je het ook wil noemen?

Dan eerlijke handel en de convenanten. We hebben een motie ingediend om duidelijkheid te krijgen over de criteria voor de evaluatie van de convenanten. Hoe gaat de Minister die motie uitvoeren?

Dan het klimaatfonds. Er komt 40 miljoen per jaar voor het nationale klimaatfonds. Ik heb samen met de heer Bouali en mevrouw Kuik een motie ingediend om die gelden echt te besteden voor de meest kwetsbaren in de lage-inkomenslanden. Ik hoor graag van de Minister hoe zij die motie gaat uitvoeren.

Dank u wel.

De heer Alkaya (SP):

Ik ken de ChristenUnie als een partij die het belangrijk vindt dat ondernemers niet alleen maar goede, innovatieve en duurzame dingen doen, maar in hun hele onderneming ook verantwoord ondernemen. Ik meen me zelfs te herinneren dat de heer Voordewind en zijn partij niet tegen wetgeving in dat opzicht zouden zijn als het niet opschiet met die convenanten. Het vorige kabinet had als doel om in ieder geval van 90% van de multinationals de toezegging te krijgen dat ze zich committeren aan de OESO-richtlijnen die daarop toezien. Ik lees in de nota daar niets meer van terug. Wat vindt de heer Voordewind ervan dat die doelstelling geheel uit de nota is gelaten?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als de nota goed wordt gelezen, ziet de... Ik ben even uw partij kwijt. Natuurlijk: de SP. Ik was in verwarring, want ik zie Sadet Karabulut ook hier zitten. Ik dacht: hé, ik zie toch niet dubbel? De nota vraagt wel degelijk aandacht voor transparantie in de keten. Die zegt ook dat we mogelijk naar wetgeving toe moeten, maar dat we de komende jaren nog flink gaan investeren in die convenanten. We hebben hier in de Kamer een motie aangenomen om de evaluatie heel effectief en meetbaar te kunnen doen. Daar wacht ik het antwoord van de Minister over af. We hebben eerder als partij ook gepleit voor wetgeving. We zitten nu in de coalitie en hebben afgesproken om eerst de convenanten nog even de tijd te geven. Maar het denken staat in die tijd natuurlijk niet stil. Ik zou graag van Minister willen horen wat er op dit punt gebeurt bij de andere landen. Frankrijk is bezig en heeft net een wet aangenomen, Engeland heeft dat ook gedaan. Wat kunnen we leren van andere landen? Hoe succesvol zijn die resultaten geweest om met name de wat grotere bedrijven daarin mee te krijgen? Van die lessen zouden we de komende twee jaar kunnen leren om te zien of we dan overgaan tot wetgeving. Mijn mening daarover is niet onbekend: ik zou heel graag tot wetgeving willen overgaan.

De heer Alkaya (SP):

Dat is duidelijk. Maar mijn vraag was specifiek dat het vorige kabinet als doelstelling had dat 90% van de multinationals, of ze nou onderdeel zijn van een convenant of niet, zich zouden committeren aan de OESO-richtlijnen waaraan ze gehouden zijn. Uit de meest recente onderzoeken die ik terug heb kunnen vinden, van eind 2016, blijkt dat dat percentage op 30% is blijven hangen. En nu is die doelstelling geheel uit de nota gehaald. Wat vindt de heer Voordewind daarvan?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik deel die doelstelling nog steeds. Ik vind dat het 100% moet. Maar woorden zijn geduldig. Het gaat er uiteindelijk om of we het voor elkaar krijgen en op welke manier we het voor elkaar krijgen. Er zal eerst nog tijd genomen worden voor de convenanten, maar ik hoop met u en met sommige anderen in deze Kamer dat als dat niet lukt, we zo snel mogelijk tot wetgeving overgaan, zodat we 100% van die ketens arbeidsproof hebben. Dat betekent voldoen aan de ILO-normen als het gaat om arbeidsrechten.

Zijn er nog andere vragen?

De voorzitter:

Dank u wel. Er zijn geen andere vragen, ik moet u teleurstellen, meneer Voordewind. We gaan nu luisteren naar de inbreng van mevrouw Becker van de VVD-fractie.

Mevrouw Becker (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Wij hebben vandaag een mooi boekwerk te bespreken. 104 pagina's maar liefst, met warme, verbindende woorden over het belang van hulp en handel. Ik wil dus beginnen met een compliment aan de Minister voor de vele gesprekken die zij in het land met verschillende organisaties heeft gevoerd om deze nota tot stand te brengen en ook voor haar analyse van belangrijke trends en ontwikkelingen. Die geven inzicht in de moeilijke tijd en context waarin wij leven, en ze laten zien hoe logisch het is dat Nederland in deze moeilijke context niet altijd alles overal kan doen.

Terecht focust het regeerakkoord wat de VVD betreft dan ook op landen waar Nederland een echte meerwaarde kan hebben, en op veiligheid en stabiliteit in de ring rond Europa. Ook focust het regeerakkoord op het wegnemen van grondoorzaken van armoede, migratie, terreur en klimaatverandering. Al deze prioriteiten zien wij terug in de nota. De ondertitel luidt niet voor niets: «Goed voor de wereld, goed voor Nederland». Complimenten daarvoor.

Wel is de concrete uitwerking op sommige punten nog onvolledig of onduidelijk. Op de vraag of er op sommige terreinen echt sprake is van focus en concrete invulling, krijgt de lezer niet altijd automatisch meteen een antwoord. Ik hoop dat antwoord vandaag in dit debat iets meer te krijgen.

Ik zal achtereenvolgens ingaan op handel, de focus van ontwikkelingsbeleid, hulp en handel hand in hand, en de samenwerking tussen het beleid in deze nota en het Europees ontwikkelingsbeleid.

Maar ik begin met handel. Misschien is dat niet heel verrassend, want de VVD heeft geprobeerd om handel bovenaan de agenda te zetten, vanaf het begin dat wij het debat met de Minister voerden. Wij hebben verzocht om een proactieve handelsagenda. Ik ben blij dat de Minister daarmee komt. Zij kondigt de handelsagenda aan voor het najaar. Ik had die liever eerder gezien, maar tegelijk kan ik de Minister vandaag mooi nog enkele zaken meegeven.

Ten eerste. Ik hoor nog steeds vanuit het bedrijfsleven, in het bijzonder vanuit het mkb, dat men het ondersteunende instrumentarium niet bruikbaar genoeg vindt of het überhaupt niet kent. Tegelijkertijd hoor ik bedrijven zeggen dat zij projecten in het buitenland aan hun neus voorbij zien gaan omdat andere landen wel heel aantrekkelijke financieringsinstrumenten zouden hebben. De financiering blijft voor onze bedrijven een issue. Ik had gehoopt dat wij al snel een herziening van het instrumentarium zouden krijgen, maar de Minister wil eerst een review doen. Is de Minister bereid om op dit punt een internationale vergelijking mee te nemen en het instrumentarium zo snel mogelijk te herzien, met als inzet een beter level playing field voor het Nederlandse bedrijfsleven?

Ten tweede. De Minister wil terecht de dienstverlening aan het internationaal opererende bedrijfsleven vergroten. Echter, het aantal loketten en organisaties is inmiddels duizelingwekkend groot. Ik telde er al twaalf. Met het oog op de tijd zal ik die niet allemaal opnoemen. Ik vind het logisch dat ondernemers soms door de bomen het bos niet meer zien. Kan de Minister onderzoeken of een eenloketgedachte van toepassing zou kunnen zijn? Zouden regionale trade offices geen grotere rol richting de ondernemers kunnen spelen? Zij staan dicht bij de ondernemer, die nu soms informatie moet inwinnen bij de RVO, de NVWA en de KvK en daarnaast soms ook nog bij een regionale trade office moet aankloppen. Ook hoor ik van ondernemers die internationaal zaken willen doen dat zij de RVO überhaupt slecht kennen of niet goed benaderbaar vinden. Kan de Minister onderzoeken of de regionale kantoren wellicht een frontofficefunctie voor de RVO zouden kunnen vervullen?

Ten derde. Kan de Minister voor de Kamer op papier zetten hoe de 10 miljoen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld voor De Werkplaats en NL International Business is besteed? Is dat gegaan naar fte's of ook al naar concrete activiteiten? Kan de Minister toezeggen dat vanuit NL IB geen dubbelingen zullen ontstaan met activiteiten die consulaten en ambassades al ondernemen? Is de Minister bereid om binnen twee jaar de oprichting van NL IB, De Werkplaats en ook Trade & Innovate NL te evalueren? De VVD vindt het van groot belang dat geld niet gaat naar bureaucratie, maar daadwerkelijk naar handelsbevordering.

Vervolgens een opmerking over de focus van het OS-beleid. Die is voor de VVD zeer belangrijk. Ik heb al eerder gezegd dat de VVD niet tegen hulp is, maar dat zij wel steeds wil bekijken waar en hoe hulp vanuit Nederland het meest effectief is. De focus van ontwikkelingssamenwerking verschuift wat ons betreft terecht naar de instabiele regio's dichter bij huis en de aanpak van grondoorzaken van armoede, migratie, terreur en klimaatverandering.

Ook gaat een belangrijk deel van de intensiveringen uit het regeerakkoord, zo'n 290 miljoen, naar noodhulp en opvang van vluchtelingen in de regio. Dat is goed. Wel heeft de VVD hierbij nog twee vragen. Wat betekent de focus concreet? De Minister benoemt als focusregio's West-Afrika, de Sahel, de Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Dit is echter erg breed. De Minister noemt wel een aantal landen, maar kan zij concreter zeggen in welke landen het beleid zal neerslaan en met welk beleid daar dan zal worden opgetreden? De VVD zou graag in een brief een inzicht ontvangen in de landen waarop de inzet gericht is en in de landen waarin dat in principe niet gebeurt. Ook horen wij graag welke bestedingsruimte maximaal gereserveerd is voor landen die tot focuslanden en regio's behoren.

Dan een vraag over migratie. Hoe gaat de Minister vanuit haar beleid bijdragen aan Dan een vraag ten aanzien van migratie. Hoe gaat de Minister vanuit haar beleid bijdragen aan het «more for more and less for less»-principe? Het koppelen van OS-geld aan de bereidheid van een land om mee te werken aan migratieafspraken over opvang en het terugnemen van uitgeprocedeerde onderdanen. Hoe gaat de Minister een OS-relatie beëindigen of verminderen als niet wordt meegewerkt? Welke indicator kan zij gebruiken om te beoordelen of die samenwerking dan voldoende of onvoldoende is? Kan zij ook ingaan op de vraag of ze in dit kader structureel om inlichtingen vraagt aan de Staatssecretaris van JenV?

Dan hulp en handel hand in hand. In alle voorstellen van de Minister staan de bijdragen van de SDG's centraal, met inschakeling van Nederlandse kennis en kunde. De VVD juicht dat toe. Ik denk dat de inzet van de Minister op thema's als voedsel, landbouw, water en klimaat slim is, omdat die aansluit bij waar de Nederlandse topsectoren sterk in zijn. Hoe zorgt de Minister er daadwerkelijk voor dat Nederlandse bijdragen kunnen bijdragen? Hoe gaat de Minister ontwikkelingsorganisaties stimuleren om ook met Nederlandse bedrijven samen te werken? De Minister zou zich bijvoorbeeld kunnen laten inspireren door Frankrijk, dat een gebonden hulpprogramma heeft voor opkomende landen en ondersteuning biedt door middel van leningen. Een voorwaarde voor deze leningen is dat ten minste 70% aan Franse bedrijven moet worden besteed. Kan de Minister verkennen of zij ook op dit soort manieren het mes aan twee kanten kan laten snijden?

Hoe zit het met het klimaatfonds van 40 miljoen dat de Minister aankondigt, alsook met het SDG-fonds en de innovatiefaciliteit? Kan de Minister toezeggen dat Nederlandse bedrijven kunnen intekenen op middelen uit dit fonds?

Voorzitter. Tot slot heb ik nog een vraag over de samenhang met Europees beleid. Ik heb het al vaker gezegd: de VVD heeft moeite met Europees ontwikkelingsgeld wanneer niet duidelijk is wat de toegevoegde waarde is en wat ermee gebeurt. Het is goed dat de Minister met een brief daarover komt, maar onze zorgen blijven bestaan. Alleen al in het Europees Ontwikkelingsfonds zit voor deze periode ongeveer 30,5 miljard euro. Ik heb het dan nog niet over andere OS-potjes van de Europese Unie. Zolang dit zo is, laten we er dan voor zorgen dat wat via de EU wordt besteed ook bijdraagt aan de Nederlandse agenda, zodat wij er wat aan hebben, want wij dragen een hoop af. Als ik de betrokkenen uit de sector zo hoor, klinkt het alsof andere landen daar net iets harder voor vechten. Het klinkt ook alsof in Nederland het juiste vehikel ontbreekt, terwijl andere landen dat wel hebben. Is de Minister bereid om opnieuw te kijken naar de voor en nadelen van een eerder initiatief, een soort eigen NL-Aid, dat krachten bundelt en effectiever kan optreden in zowel de EU als ontwikkelingslanden? Is de Minister daarnaast bereid om zich in Europees hard te maken voor meer pillar assessments voor Nederlandse organisaties? Die zouden nodig zijn zodat wij net als de landen die het nu harder spelen, wat meer gebruik kunnen maken van of toegang hebben tot Europese fondsen. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er zijn vragen voor u van de heer Bouali, mevrouw Van den Hul en mevrouw Ouwehand. Eerst de heer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Ik wil aan mijn VVD-collega vragen iets specifieker in te gaan op more for more and less for less en de koppeling migratie en ontwikkelingssamenwerking. De Minister stelt dat ze een beleidsinzet migratie heeft, maar die ligt in eerste aanleg bij Staatssecretaris Harbers. Wat mij betreft hebben we het hier voornamelijk over de ontwikkelingssamenwerkingsportefeuille en de handelsportefeuille, daar gaat dit debat over. De migratiediscussie houden we dan bij Staatssecretaris Harbers. Er is een breed instrumentarium beschikbaar, dat hebben we in het regeerakkoord afgesproken, om eventuele migratieafspraken te maken. Dat zit niet alleen in de OS-hoek.

Mevrouw Becker (VVD):

Dank u wel voor de vraag. Er staat ook in de nota een migratieparagraaf. In het regeerakkoord is het «more for more and less for less»-principe afgesproken. Dit betekent dat we de verschillende instrumenten gaan inzetten die we tot onze beschikking hebben om ervoor te kunnen zorgen dat we afspraken met landen maken die ook worden nagekomen. Het OS-instrumentarium is een van de voorbeelden die daarbij worden genoemd. Ik heb nu een debat met de Minister die over dit OS-instrumentarium gaat en ik vraag haar hoe zij dat in haar beleid gaat invullen. Als een land niet wil meewerken aan migratieafspraken of als een land zegt: leuk dat er een onderdaan van mijn land is uitgeprocedeerd, maar ik wil hem toch niet terugnemen, zal er wat de VVD betreft gekeken gaan worden naar de hulprelatie die we met dat land hebben. Ik vind dat heel gezond, maar het moet wel concreet worden uitgewerkt. Vandaar mijn vraag aan de Minister welke indicatoren ze daarvoor gebruikt.

De heer Bouali (D66):

Ik snap die vraag heel goed, maar ik herhaal dat Staatssecretaris Harbers daar volgens mij op moet inzetten bij de migratieagenda in brede zin. Ik ben blij dat mijn collega van de VVD de migratieparagraaf noemt. Daar staan heel veel onderwerpen in waarbij ontwikkelingssamenwerking ingezet kan worden. Ik noem bijvoorbeeld uitbuiting, mishandeling en seksueel geweld tegen irreguliere migranten en programma's om migratieroutes te beveiligen. Ik denk dat dat soort thema's veel belangrijker zijn en dat we die dus ook binnen de portefeuille van ontwikkelingssamenwerking moeten houden. Dan hoeft u nu niet heel specifiek op een onderwerp in te gaan dat misschien meer op het terrein van Staatssecretaris Harbers ligt.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik begrijp de vraag niet zo goed, want we hebben een integrale migratieagenda. Daar heeft Minister Kaag ook aan meegewerkt. Wij hebben de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie waar alle ministeries met elkaar aan werken. Volgens mij zou het dus heel raar zijn als ik Staatssecretaris Harbers alleen maar aansprak op zijn verantwoordelijkheid en Minister Kaag alleen maar op ontwikkelingssamenwerking. Volgens mij is het doel van het kabinet juist om geïntegreerd te werken. Misschien bent u het niet met mij eens dat we het more for more, less for less-principe zouden moeten hanteren, maar dat hebben wij wel afgesproken. Daarom vraag ik de Minister hoe zij daar uitvoering aan geeft.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik had het net in mijn inbreng over wat in jargon «shrinking space» heet, krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Ik vroeg mij af of collega Becker de zorg die ik net heb uitgesproken over die krimpende ruimte voor maatschappelijke organisaties deelt.

Mevrouw Becker (VVD):

Ja, ik herken die ontwikkeling. Toevallig heb ik een aantal maanden de eer gehad om af en toe een debat te kunnen voeren in de buitenlandcommissie. Daar hebben we ook een gesprek gehad met ngo's uit Egypte die daar het werk onmogelijk werd gemaakt. Dat baart mij grote zorgen. Hetzelfde geldt voor de persvrijheid van journalisten die in sommige landen erg onder druk staat. Ik vind dat Nederland in het hele buitenlandbeleid daarop moet inzetten via het Mensenrechtenfonds en de andere instrumenten die we hebben. Volgens mij heeft onze commissie maandag ook nog een bijzondere procedure over dit thema. Dan kunnen we er verder over praten met organisaties. Ik vind dit onderwerp ook belangrijk.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Goed dat te horen. Ik hoop mevrouw Becker maandag te mogen begroeten bij die bijzondere procedure. Is zij het ook met ons eens dat de uitvoering van de ambities uit de nota nauw samenhangen met een gezonde ruimte voor dat maatschappelijk middenveld, dus dat die twee eigenlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn?

Mevrouw Becker (VVD):

Ik weet niet of bij alle beleidsdoelen en alle instrumenten die deze Minister inzet, het maatschappelijk middenveld in een bepaald land altijd een rol kan spelen. Ik denk wel dat het gebeurt waar het kan. Ik denk ook dat alle ambassades dit als thema hanteren. Voor zover dat onvoldoende op het netvlies staat, wil ik mevrouw Van den Hul steunen als zij daar een vraag over stelt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik moet eerlijk zeggen dat ik het betoog van de VVD moeilijk te behappen vond. Het was «meer voor ons» en dan daarna heel zuinigjes «we zijn niet tegen hulp op zich» en dan «Nederland kan wel het een en ander doen, want we hebben zoveel expertise». Ik moet zeggen dat ik dat echt nogal schokkend vind. Maar laat ik kijken waar we overeenstemming over hebben. Volgens mij deelt de VVD met ons dat de positie van vrouwen wereldwijd moet worden versterkt. Moeten we dan ook niet kijken naar de betekenis van de internationale handelsagenda, die van de VVD nog offensiever mag, voor de positie van vrouwen en meisjes?

Mevrouw Becker (VVD):

Ik herken mij niet in de analyse die mevrouw Ouwehand hier loslaat op mijn betoog. Volgens mij is mijn betoog geweest dat het mes aan twee kanten snijdt. Mevrouw Ouwehand en mevrouw Diks deden net voorkomen dat er een tegenstelling is: wij worden steeds rijker en daardoor wordt de rest steeds armer. Ik geloof er heel erg in dat we welvaart, banen en economische voorspoed nodig hebben om überhaupt andere landen te kunnen helpen uit de benarde situatie waarin zij zitten. Natuurlijk, daarbij moeten we aandacht hebben voor mensenrechten en duurzaamheid wereldwijd. Gelukkig gebeurt dat ook.

We hebben met mevrouw Ouwehand verschillende debatten gehad over handelsakkoorden. In ieder modern handelsakkoord staan inmiddels een paragraaf over duurzaamheid en een paragraaf over mensenrechten. We hebben verder de IMVO-convenanten met uitgebreide afspraken over het rechtdoen aan dit soort aspecten. Ik begrijp eigenlijk niet dat mevrouw Ouwehand vraagt of de positie van vrouwen niet belang is. Ja, die is van groot belang. Mevrouw Ouwehand suggereert dat het Nederlandse bedrijfsleven de positie van vrouwen wereldwijd ondermijnt. Dat deel ik niet met haar.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik dacht: ik ga niet beginnen over klimaat en het verlies aan biodiversiteit, want daar vinden de VVD en de Partij voor de Dieren elkaar nooit op. Ik dacht: laat ik het houden op vrouwen. Als de fractie van de VVD zo reageert op mijn vraag, kan ik wel zeggen: ja, er zijn mensenrechtenparagrafen en IMVO-ambities, maar de Monitor Brede Welvaart laat zien dat de manier waarop Nederland leeft, consumeert en handel drijft, ongelooflijk veel kapotmaakt in de wereld. We moeten het dus van de VVD hebben en half op onze knietjes liggen dat we ook een heel klein beetje bijdragen aan het herstel van de schade die we veroorzaken. Dat is het punt. De VVD gaat daar volledig aan voorbij.

Terug naar de positie van vrouwen; laten we het klein houden. De analyse is dat die internationale handelsketens – palmolie, kolen – het bestaansrecht van vrouwen en meisjes onderuit schoffelen. Is de VVD tenminste bereid om in het belang van vrouwen en meisjes kritisch te kijken naar de invloed van onze handelsketens op hun vermogen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en zich ook een beetje te ontwikkelen? Is dat haalbaar als het klimaat en de ecosystemen de VVD niet interesseren? De vrouwen en de meisjes dan, alsjeblieft!

Mevrouw Becker (VVD):

Ik werp verre van mij dat het klimaat en alle andere elementen me niet zouden interesseren en dat ik misschien wel opkom voor vrouwen, maar dat de rest me gestolen kan worden. Dat werp ik echt verre van mij en laat ik me ook niet zo aanpraten. Ik heb net een heel betoog gehouden over het belang dat Nederland kan hebben in de wereld. De VVD steunt de nota van de Minister. De VVD steunt de afspraken in het regeerakkoord om op allerlei manieren bij te dragen aan een betere positie, aan klimaat enzovoort. Ik werp dat dus verre van mij. Dat wil ik gezegd hebben.

Het grote verschil tussen de Partij voor de Dieren en de VVD is dat de Partij voor de Dieren zegt: wij willen eigenlijk geen handel en geen economische groei, wij willen plan B. Daar geloof niet in. Ik geloof er niet in dat je een betere wereld creëert als je zegt: wij gaan hier in ieder geval geen palmolie meer op onze markt toestaan. Dan los je helemaal niets op. Je kunt er beter voor zorgen dat je zaken blijft doen en de keten verduurzaamt, zodat er werkgelegenheid is in de sector daar, zodat vrouwen een baan hebben en meisjes naar school kunnen. Daar geloof ik in, dat is volgens mij realistisch beleid. Maar ja, ik denk niet dat ik er ooit uit ga komen met de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik doe het toch nog een keer. Nu we het over het einddoel misschien eens kunnen worden, kan de VVD dan tenminste aangeven op welke termijn zij vindt dat die eerlijke en duurzame wereldhandel voor elkaar moet zijn?

Mevrouw Becker (VVD):

Dat is hetzelfde als aan de VVD vragen wanneer de VVD wereldvrede wil. Ik bedoel, ik vind het een heel bizarre vraag. Natuurlijk willen we eerlijke en duurzame handel. Die willen we nu. Je kunt dit soort idealen wel de wereld in slingeren, maar het gaat er vooral om hoe je ze gaat bereiken, met welke instrumenten. Volgens mij lopen we als Nederland voorop door met IMVO-convenanten met het bedrijfsleven onder leiding van de SER afspraken te maken over hoe we het concreet gaan doen. Duitsland kijkt er met verbazing naar dat wij daar in Nederland al zo ver mee zijn. Dan kun je dat helemaal van tafel vegen en zeggen eigenlijk gewoon te willen stoppen met handelsakkoorden en ons bedrijfsleven minder in staat te willen stellen om geld te verdienen in het buitenland, maar ik denk niet dat dat de oplossing is. Ik denk ook niet dat het de oplossing is om de economie in Nederland de nek om te draaien. Zo zegt GroenLinks best 18 miljard belastingverzwaring te willen om allerlei doelen zoals de klimaatdoelen te bereiken. Maar het Nederlandse bedrijfsleven is wel de banenmotor. Daarvan moeten we het uiteindelijk met zijn allen hebben. Ik zou GroenLinks dus willen oproepen om nog eens heel serieus naar het standpunt te kijken dat alles de schuld van het bedrijfsleven is. Het bedrijfsleven is onderdeel van de oplossing en niet van het probleem.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Over dat laatste zijn we het toevallig met elkaar eens, dus we moeten misschien vaker koffiedrinken. Dan kunnen we het hier nog eens over hebben.

Ik heb hier twee dingen over te zeggen. U verwijt mij bijna dat ik idealen heb, dat GroenLinks idealen heeft. Wat ik zo ellendig vind aan uw reactie is dat wij misschien in Nederland makkelijk kunnen nadenken over idealen, maar dat de beschadiging van de leefomgeving, van de natuur, van de directe leefomgeving van ongelooflijk veel mensen in de wereld de realiteit is. Dat ik dus aan verandering wil werken vindt u misschien idealistisch, maar ik vind dat eerlijk gezegd heel realistisch. Ik kan er woedend van worden – ik houd mij in, want we gaan zo eten – dat u op deze manier aangeeft: ik vind het wel van belang, maar ik zeg niet wanneer en ik zeg ook niet hoe ik het ga veranderen. Dat u dat vergelijkt met wereldvrede vind ik echt een gotspe. Ik ga er nu niet op die manier tijd aan besteden. U zegt dat het bedrijfsleven in Nederland de banenmotor is. Met name het mkb is de banenmotor; dat weet echt iedereen die hier zit. Maar dit kabinet is natuurlijk erg dapper bezig met het ongelooflijk bevoordelen van multinationals die hun geld vervolgens ergens anders in de wereld neerslingeren om daar nog meer schade aan te richten.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik heb geen vraag gehoord.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Nee.

De voorzitter:

Dan denk ik dat we nu klaar zijn met de inbreng van mevrouw Becker en de discussie daarover. We kunnen gaan luisteren naar mevrouw Ouwehand namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. U vermoedt het al, mijn inbreng zal van een heel andere orde zijn dan die van de VVD. In de voorbereiding op dit debat dacht ik nog redelijk mild: misschien is het een denkfout dat we het moeten hebben van de handel, maar ik zie het niet als een denkfout. Ik kan het helaas met de beste wil van de wereld niet zo duiden. We weten heel erg goed hoeveel schade onze handelspolitiek en onze economie aanrichten in de rest van de wereld, in kwetsbare gebieden. Alle goede inzet en ambities die uit het hart van deze Minister komen – ik geloof dat oprecht – ten spijt, kunnen we niet goedmaken wat we aanrichten. Dat kan met geen enkel Deltaproject Water of wat dan ook. Wat ons bedrijfsleven te bieden heeft, kan waardevol zijn, maar dat gaat pas echt iets doen als we bereid zijn om de schade die we aanrichten, stop te zetten. Dat is de eerste vraag aan de Minister.

Complimenten voor het erkennen van de grondoorzaken van migratie. Fijn. Daar heeft de Partij voor de Dieren lang voor gepleit. We zagen ook een open houding ten aanzien van de analyse die de Partij voor de Dieren al een poosje heeft en die nu dankzij bijvoorbeeld Kate Raworth veel aandacht krijgt. We hebben namelijk maar één aarde. Je zult je economie, je handel, alles wat je doet, moeten richten op de draagkracht die de aarde nu eenmaal heeft. Die kunnen we niet overschrijden. Het andere criterium wordt gevormd door de sociale rechten waar we eigenlijk allemaal voor zouden moeten staan. Maar ja, dan de uitwerking.

De uitwerking gaat helaas voorbij aan de desastreuze effecten van de Nederlandse handelspolitiek op de wereld, op de klimaatverandering. Dan heb ik het nog niet eens gehad over alle gevolgen voor vrouwen, meisjes, kleine boeren en noem maar op. Mijn vraag is: waarom niet? Waarom wordt er wel over klimaat gesproken, maar wordt er over de SDG's niet gerapporteerd?

We hoorden de inbreng van VNO-NCW bij het rondetafelgesprek: Nederland heeft een offensievere handelspolitiek nodig. Ik vind dat gewoon beschamend. Kan de Minister aangeven of zij in relatie tot de Monitor Brede Welvaart, waarin nauwgezet in kaart is gebracht wat wij allemaal aan schade aanrichten, eerst kiest, vanuit haar verantwoordelijkheid en haar positie als Minister die over ontwikkelingssamenwerking gaat, voor het stoppen van de schade en daarna voor het nagaan welke manieren van handel constructief zijn en hoe we kunnen bijdragen?

Het is niet voor niets dat deze week weer het bericht in de krant stond dat Nederlandse supermarkten bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Mensen in kwetsbare gebieden produceren goedkoop voedsel voor ons. Blijkbaar zijn er partijen die het oké vinden om te zeggen dat ze dan in elkaar geval banen hebben, maar wij hebben die palmolie niet nodig! We hoeven die mensen niet van hun land weg te jagen. We hoeven dat bos niet te kappen. We kunnen mensen daar gewoon helpen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en hun eigen economie op te bouwen. Die fundamentele gedachtegang wil ik zo graag veranderd zien, ook bij de collega's die maar blijven roepen dat handel altijd iedereen gaat helpen.

Vervolgens nog een korte opmerking over de investering in onderwijs. Ik heb daarover al een vraag gesteld tijdens het betoog van de woordvoerder van D66. Is de Minister bereid om tegemoet te komen aan de oproep van Save the Children om dat bedrag te verhogen? Is de Minister bereid om in het kader van de Nederlandse investeringen in voedselzekerheid elders niet alleen te horen wat Wageningen ons op dat punt te bieden heeft, maar vooral in gesprek te gaan met de VN-mensenrechtenrapporteur voor het recht op voedsel? Die heeft een heel goede analyse van wat de wereld echt zal helpen. Natuurlijk kan Wageningen bijdragen met de kennis die zij heeft, maar wij moeten niet het Wageningenmodel – inzetten op waardeketens en technologie – als leidraad hanteren. Gebruik Wageningen waar die kan helpen, maar kies voor de lijn van de mensenrechtenrapporteur om echt een eind te maken aan de ondervoeding en de honger in de wereld.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Ouwehand. U hebt 4 minuten en 21 seconden gesproken. Ik geef het woord aan de heer Alkaya, die spreekt namens de fractie van de SP.

De heer Alkaya (SP):

Voorzitter. Aanstonds zal mijn partijgenoot Sadet Karabulut het woord voeren over ontwikkelingssamenwerking. Ik zal vooral focussen op de onderdelen handel en investeringen. Volgens mij kunnen wij het op die onderdelen met de Minister over twee dingen heel snel eens worden. Ten eerste: het is zorgelijk dat bijna overal op de wereld in alle landen de ongelijkheid is toegenomen. Dit heeft de Minister ook in haar eigen nota opgenomen. Ten tweede: handel leidt niet automatisch tot een beter Nederland en een betere wereld. De ondertitel van de nota is: «Goed voor Nederland, goed voor de wereld». Hiervoor is beleid nodig om de baten en de lasten goed te verdelen en de uitwassen aan te pakken.

De logische conclusie zou zijn dat het beleid rondom handel en investeringen in de afgelopen jaren niet goed is geweest voor Nederland en de wereld en dat het anders zou moeten. Maar op heel belangrijke punten verandert het beleid totaal niet. De nadruk ligt nog steeds op de goede dingen die Nederlandse bedrijven in de wereld kunnen doen en het geld dat wij hiermee kunnen verdienen. Multinationals als Shell kunnen echter nooit zoveel goede dingen doen dat zij de schade die zij in de wereld hebben aangericht ooit zouden kunnen goedmaken. Wat dat betreft sluit ik mij volledig aan bij hetgeen mevrouw Ouwehand heeft gezegd. Daarom blijft het belangrijk dat wij bedrijven blijven aanspreken op hun plichten en niet alleen op hun merites. Bijvoorbeeld hun plicht om arbeidsrechten te respecteren, mensen een leefbaar loon te betalen en het milieu te respecteren. Als wij dat niet doen, zal de ongelijkheid nooit afnemen. De internationale OESO-richtlijnen zien hierop toe. Het vorige kabinet wilde dat 90% van de Nederlandse multinationals zich hieraan zou committeren. Volgens het meest recente onderzoek voldeed echter nog maar 30% hieraan. Welke doelstelling heeft het huidige kabinet en hoe gaat het die bereiken? Ik lees hierover niets in de nota. Het lijkt erop dat het kabinet hetzelfde wil doen, maar een ander resultaat verwacht.

Dan wil ik nog iets zeggen over de handelsbevordering, specifiek over de zogeheten International Strategic Board. Deze club is in januari gestart en krijgt grote invloed op bijvoorbeeld de handelsmissies. Op de vraag van de SP wie de leden van deze club zijn, heeft de Minister een vaag antwoord gestuurd over een verouderd platform en de oude leden die ooit in de Dutch Trade and Investment Board hebben gezeten. De Minister zou later terugkomen op de samenstelling van de International Strategic Board, die nu al een halfjaar aan de slag is. Waarom die geheimzinnigheid? Waarom kan de Minister niet nu al aangeven wie er in die club zitten? Waarom kan zij bijvoorbeeld niet zeggen of ook Shell daarin zit en of Shell dus straks gaat bepalen waar onze handelsmissies heengaan? Is de Minister bereid om het benoemingsproces transparant te maken, zodat bijvoorbeeld ook kleine bedrijven en maatschappelijke organisaties kunnen meepraten over handelsmissies? Nederland zal immers niet beter worden van nog een old boys network van multinationals, en de wereld zeker niet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat was ruim 2,5 minuut. Wii gaan verder met de inbreng van mevrouw Karabulut, die eveneens namens de SP spreekt.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik zou bijna zeggen: amen. De Europese Unie, Nederland, wij allemaal verwachten wonderen van deze Minister: de grondoorzaak van migratie aanpakken en de opvang in de regio zo goed maken dat de EU daar mensen naartoe kan terugsturen. Voor nog geen 0,7% van het bnp moeten mensenrechtenschendingen, werkloosheid, armoede, ongelijkheid en klimaatverandering tegengegaan worden. Iedereen weet dat de Minister veel kan, maar dat zij dit allemaal niet kan. Is de Minister het met mij eens dat ons wat dit betreft enige bescheidenheid past?

Ik vraag mij af hoe deze plannen samenhangen met de plannen voor de buitenland- en defensiepolitiek. Je kunt wel conflicten en oorlog willen voorkomen, maar wanneer wij bijdragen aan een illegale aanval in Irak en aan permanente oorlog in het Midden-Oosten, waardoor heel veel kinderen – steeds meer kinderen – in oorlog leven en steeds minder toegang hebben tot onderwijs en voedsel, zijn wij dan effectief bezig? Als er steeds meer wordt besteed aan wapens, ten koste misschien van ontwikkelingssamenwerking, zijn wij dan wel effectief bezig? Is de Minister bereid om die zaken in een samenhangend verband duidelijk te maken?

Ik mis in de nota ook de samenhang met de Europese plannen. Wii worden er deze dagen mee doodgegooid dat er in Europa plannen klaar liggen voor een budget van 10,5 miljard voor een European Peace Facility en een budget van 35 miljard voor Europese grens- en migratiecontrole. Het overgrote deel gaat naar grensbewaking. Vluchtelingen dreigen opgesloten te worden in de regio en de enige partij die hier fors van profiteert is de wapenindustrie. Op welke wijze hangen deze plannen van de Minister samen met Europese plannen? Is het misschien een idee om veel meer van dit geld te gebruiken voor het bestrijden van de grondoorzaken, zodat mensen een toekomst kunnen krijgen?

Mevrouw Becker (VVD):

Ik heb een feitelijke vraag. Ik hoorde net ook al in het betoog van mevrouw Diks dat deze Minister geld zou gaan betalen voor grensbewaking. Ik heb dat niet in de nota gelezen. Waar staat dat?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik denk dat mevrouw Becker niet goed geluisterd heeft. Ik weet niet of dit erin staat, maar het is niet wat ik heb genoemd. Het gaat over Europese plannen en de samenhang van de plannen van de Minister met die Europese plannen. Ik heb de suggestie meegegeven – misschien is dat ook een goed idee voor de VVD – om Europees geld wat minder te besteden aan militarisering van bijvoorbeeld het migratievraagstuk en wat meer te investeren in het bestrijden van de grondoorzaken. Een beetje samenhang in de plannen. Geen vervolgvraag?

De voorzitter:

Nee. Gaat u verder, mevrouw Karabulut. Of toch wel? Mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

Dank voor het antwoord. Misschien zei mevrouw Karabulut dit dan net niet letterlijk, maar de suggestie werd gewekt, ook in het betoog van mevrouw Diks. Ik was hier zelf even naar op zoek, maar dan hebben we bij dezen rechtgezet dat er vanuit de middelen van deze Minister in ieder geval geen geld naar grensbewaking gaat. Er gaat vanuit deze middelen wel geld naar grondoorzaken van migratie en naar opvang in de regio, maar niet naar grensbewaking. Dat was gewoon even een feitelijke verduidelijking. Dank u wel.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vind het een goede suggestie. Als dat van u mag, voorzitter, zou ik de vraag of dit inderdaad kan worden uitgesloten willen doorgeleiden naar de Minister. Ik vind dat een goede vraag.

Wat mij betreft zouden we dus al die miljarden voor plannen van Macron, Merkel, van al die leiders in crisis en van weet ik veel wie, moeten besteden aan ontwikkeling en perspectief; bijvoorbeeld aan perspectief voor verwoeste steden in het Midden-Oosten waar, ook door onze bijdrage aan permanente oorlog, 50 miljoen mensen verblijven zonder hulp, zonder toegang tot hulp, zonder huizen, zonder onderwijs en soms ook zonder voedsel. Graag een reactie.

Ontwikkelingssamenwerkingsgeld kan dan ook gebruikt worden waarvoor het bedoeld is, namelijk bestrijding van armoede en ongelijkheid in de armste landen van de wereld en niet voor het spekken bedrijven. Daar maak ik mij zorgen over, zoals anderen hier ook al hebben aangekaart. Ik begrijp dat je bedrijven nodig hebt, maar bedrijven die opereren in de armste landen zouden ook gebonden moeten zijn aan de duurzaamheidsdoelen, of de SDG's, zoals ze worden genoemd. Ze zouden deze opgelegd moeten krijgen, zodat zij zich daar ook aan houden. Ik ben bang, en zie niet hoe ik dat moet controleren, dat bedrijven waarvan we weten dat ze soms arme landen leegroven en belasting ontduiken bijdragen aan ongelijkheidsbestrijding, maar daar zelf beter van worden dan de bevolking die we uiteindelijk perspectief willen bieden. Ik zou graag een reactie op dat punt willen van de Minister. Hoe denkt de Minister de ongelijkheid concreet aan te pakken en zo te investeren in dat perspectief?

Voorzitter. Wie ongelijkheid en onveiligheid wil bestrijden, begint bij kinderen. «With guns you can kill terrorists; with education you can kill terrorism.» Zo simpel is het. Mooi dus dat onderwijs weer prioriteit krijgt. Ik ga ervan uit dat dit niet alleen voor vluchtelingenkinderen geldt. Graag een reactie. 263 miljoen kinderen gaan niet naar school. Hoe gaat de Minister de allerarmste kinderen bereiken? Maakt zij het meten en rapporteren over verschil in gender, geografische locatie, leeftijd en inkomensklasse deel van haar beleid? Alleen dan kunnen we weten of het beleid succesvol de ongelijkheid bestrijdt.

Tot slot, voorzitter. Hongerige kinderen kunnen niet leren. Tot 2025 is er 70 miljard extra nodig om ondervoeding de wereld uit te helpen. Elke dollar die wordt gestoken in het bestrijden van ondervoeding levert 16 dollar op, zodat mensen mee kunnen in de ontwikkeling van het land. Zo simpel is het soms: zonder voedsel geen ontwikkeling. Nu bezuinigt Nederland juist op ondervoeding. Dat moet toch anders.

Laat ik besluiten met het thema mensen, want uiteindelijk gaat dit om mensen; mensen die hun lot willen verbeteren, mensen die een betere en veilige toekomst willen voor hun kinderen. Ik vraag mij af op welke manier mensen in de arme landen waar we het over hebben, waar conflict en oorlog is, maar ook Nederlanders, zelf betrokken worden bij dit beleid en bij deze politiek. Ik denk namelijk dat we dat te vaak vergeten. Is de Minister bereid om mensenrechten en democratisering, waar de hele wereld mee aan het worstelen is, tot speerpunt te maken van alles wat zij doet?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Karabulut. Ik zie dat er nog een vraag is van de heer Voordewind. Voordat ik hem de gelegenheid geef, merk ik alvast op dat u samen met uw collega acht minuten heeft gebruikt van de totale spreektijd voor de SP. De heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog even een vraag aan mevrouw Karabulut. Zij zegt dat we meer geld zouden moeten besteden aan het naar school leiden van kinderen. Dat in tegenstelling tot het geld dat we zouden moeten besteden aan opvang in de regio of humanitaire hulp. Maar ziet mevrouw Karabulut niet dat dat een grote overlap heeft? Op dit moment gaat 50% van de kinderen in Jordanië en Libanon niet naar school. Het gaat om miljoenen kinderen die via de opvang in de regio juist naar school worden geleid. Er worden miljoenen extra uitgetrokken om kinderarbeid te bestrijden. Vanwaar brengt mevrouw Karabulut die grote scheiding aan tussen armoedebestrijding, onderwijs – waarvoor juist extra gelden worden uitgetrokken – en de opvang van vluchtelingen in de regio?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik weet niet wat de coalitie vandaag heeft. Ik heb juist gezegd dat ik het goedvind dat er weer aandacht is voor onderwijs. Ik heb benadrukt, onderstreept en gevraagd of dat ervoor zorgt dat het ook ten goede komt aan de allerarmste kinderen, die niet per se altijd vluchteling zijn. In zijn algemeenheid zou ik ervoor willen pleiten en willen benadrukken dat we minder moeten investeren in oorlog en wapens en meer moeten investeren in ontwikkeling en perspectief voor mensen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

In de nota zegt de Minister ook dat er weer geld moet gaan naar het basisonderwijs en niet alleen naar het beroepsonderwijs. Dat was nog een staartje van het vorige kabinet. Er staat nu dus zelfs basisonderwijs in de nota. De Minister heeft ook aangegeven dat, als het gaat om de meest kwetsbare kinderen, namelijk die in vluchtelingensituaties, er juist geld vrijgemaakt moet worden voor onderwijs en voor de wat oudere kinderen voor toeleiding tot werk. Ik voel dat u iets aangeeft, maar ik kan dat niet terugbrengen tot de nota zelf.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik denk dat ik in zijn algemeenheid over deze nota gewoon iets bescheidener ben dan de heer Voordewind. We gaan ook over een aantal missies en oorlogen spreken. Ik wil de heer Voordewind oproepen om na te denken over de gevolgen daarvan voor kinderen en ons eigen aandeel daarin.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Karabulut.

U heeft gemerkt dat de gebruikelijke woordvoerster van de PVV, mevrouw Van Weerdenburg, er niet is. Zij is ziek. Ze heeft mij gevraagd haar inbreng in haar plaats uit te spreken. Dat ga ik dadelijk doen, maar dan niet als voorzitter van de commissie, maar als woordvoerder van de PVV-fractie. Om dat allemaal mogelijk te maken, vraag ik de heer Voordewind of hij de voorzittershamer even van mij wil overnemen.

Voorzitter: Voordewind

De voorzitter:

Dat wil ik graag doen. Ik geef het woord aan het lid De Roon namens de PVV.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Daar is hij dan eindelijk, die langverwachte nieuwe beleidsnota van de Minister, met als titel: Investeren in perspectief. Als je die nota leest, ontbreekt het dit kabinet niet aan ambitie. Maar mijn fractie twijfelt wel erg aan de realiteitszin die uit deze nota blijkt. De nota schetst een beleid dat is gericht op de bestrijding van de grondoorzaken van armoede, migratie, terreur en klimaatverandering. Toe maar. Met het door de Nederlandse belastingbetalers opgebrachte geld wil dit kabinet er dus voor zorgen dat in Afrika de armoede verdwijnt, de welvaart naar een westers niveau stijgt en het er voortaan wat minder heet zal zijn. Volgens dit kabinet zijn dat de redenen waarom mensen massaal van daar naar Europa migreren. In dat kader noemt het kabinet dan ook nog het aanpakken van de grondoorzaak van terreur. De PVV is razendbenieuwd naar de maatregelen die het kabinet gaat nemen voor het aanpakken van de enige echte en grootste grondoorzaak van terreur in deze tijd: de islam.

In naam van de islamitische ideologie wordt er dood en verderf gezaaid, niet alleen in Afrika en het Midden-Oosten maar ook in Europa. Dat wordt mede gefaciliteerd door veerdiensten van ngo's in de Middellandse Zee. Wij vragen de Minister om uitgebreid op dit punt in te gaan en uiteen te zetten hoe zij ervoor wil gaan zorgen dat de heilige oorlog die vanuit de islam wordt gevoerd tegen de rest van de wereld zal stoppen en hoe zij de import van jihadistische terroristen naar Europa gaat voorkomen. Ook horen wij graag waarom de Minister denkt dat het scheppen van een melkertbaan of een stageplek voor jongeren in Afrika en het aanpassen van het klimaat er daadwerkelijk voor zal zorgen dat zij niet meer naar Europa zullen willen reizen. Het gras in Europa is nou eenmaal groener dan daar. Dat ligt niet zozeer aan het klimaat maar aan onze westerse welvaart en onze verzorgingsstaat, die een enorme aantrekkingskracht hebben op migranten uit ontwikkelingslanden. De belofte van gratis geld zorgt er namelijk voor dat ze van heinde en verre hiernaartoe komen. Is de Minister dat met de PVV eens?

Voorzitter. Het gaat om migranten die half Afrika door reizen, contacten leggen met mensensmokkelaars, duizenden dollars regelen voor de overtocht naar Europa en aangekomen in Europa feilloos de weg kunnen vinden naar de bijstandspotten en de gratis asieladvocaten. Denkt de Minister nou werkelijk dat zulke mensen niet in staat zijn om in eigen land of in een van de buurlanden werk of een andere manier van bestaan te creëren voor zichzelf? Ik vraag de Minister om hier serieus op in te gaan, want dit is de essentie van ons meningsverschil. Dit kabinet probeert ons wijs te maken dat ze naar Europa reizen omdat ze niet kúnnen blijven. Maar dat kunnen ze natuurlijk wel. Ze wíllen het alleen niet. In Nederland krijg je namelijk gratis geld en een gratis huis, en je mag je gezin ook nog importeren; alles op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. Daar kan geen enkele in Afrika gecreëerde baan tegenop. Is de Minister dat met de PVV eens?

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké, dus islamieten mogen er niet in. Zwarte mensen mogen er niet in. Wie mag nog wel naar Nederland komen en misschien eruit van de PVV?

De heer De Roon (PVV):

Mensen die op de juiste wijze een verblijfstitel aanvragen en die ook hebben verkregen. Dat zijn degenen die erin mogen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké, dus dan maakt hun achtergrond niet uit. Dan gaat het dus niet meer om de islam, niet meer om de huidskleur en ook niet meer om het continent. Is dat het? Ik probeer een beetje een beeld te krijgen. Als het wel zo is dat u zwarte mensen en mensen met een islamitische achtergrond wil weren, zeg dat dan gewoon open en eerlijk. Als dat niet het geval is, zou ik u willen oproepen om de zaak niet zo te simplificeren. Er sterven mensen op zee, die door conflict of pure armoede of omdat zij hun ouders zijn verloren, proberen te zoeken naar een beter leven. Dat is al moeilijk genoeg. Dan moet u hier niet met uw af en toe racistische taal de situatie nog verergeren. Help dan mee om oplossingen te zoeken. Ik word hier gewoon niet goed van.

De heer De Roon (PVV):

Ik werp die opmerkingen en die kwalificaties van mevrouw Karabulut verre van mij. Ze legt mij woorden in de mond die ik niet heb uitgesproken. Het is allemaal onzin wat zij betoogt over het standpunt van de PVV dat ik hier heb uitgedragen. Dat is glashelder. Als u dat wilt kwalificeren als racistisch, dan laat ik dat voor uw rekening, uw verantwoordelijkheid en uw standpunt. Ik neem dat niet over. Ik herken dat niet. Het is namelijk niet zo.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben bereid de heer De Roon te geloven. Als dat het geval is, dan zou ik nu een serieus antwoord willen over de ideeën van de PVV over de enorme ongelijkheid in de wereld en hoe we conflict en armoede oplossen in plaats van te doen alsof bevolkingsgroepen fout zijn, alsof Afrika nu eenmaal lui is, alsof wij het allemaal goed doen en de wereld op slot moet.

De heer De Roon (PVV):

Het oplossen van de problemen waar mevrouw Karabulut op wijst, is niet de taak van de Nederlandse belastingbetaler. Dat is wat ons betreft ook niet de taak van de overheid. Als mevrouw Karabulut in een ander land een probleem ziet dat opgelost zou moeten worden, dan is zij daar wellicht om te prijzen en dan ben ik ook benieuwd hoeveel geld zij daar uit haar eigen portemonnee voor wil vrijmaken. Maar wat de PVV betreft is dat een vrije keuze. Misschien betaal ik er zelf ook wel aan mee. Ik ga u niet vertellen of dat zo is. Maar als dat zo is, dan krijgt u dat niet te horen. Het is namelijk een privézaak. Wij vinden dat het geen zaak voor de overheid en geen zaak voor de belastingbetaler is. Iedereen kan en moet daarin zijn eigen vrije keuze maken. Maar het verbeteren van de levenssituatie in andere landen is natuurlijk vooral de verantwoordelijkheid van de mensen daar zelf. Dat is een moeilijk en pijnlijk proces, net zoals ook onze samenleving in de afgelopen eeuwen door een moeilijk en pijnlijk proces heen is gegaan. Dat moeten zij daar ook doen. Ze moeten het zelf oplossen. Als u daarbij wilt helpen, en misschien ook nog wel andere mensen in deze zaal: prachtig. Maar het is niet de taak van de overheid om geld te pakken uit de portemonnee van de Nederlandse belastingbetaler, die hier in dit land met zijn eigen problemen te maken heeft, soms ook met armoede te maken heeft, en te zeggen: dat gaan we gooien in een bodemloze put, de rest van de wereld, en daar gaan we dan helpen de zaken op te lossen. Dat vinden wij geen goede zaak.

Mevrouw Becker (VVD):

Dit is een bekend verhaal van de PVV: ieder voor zich. Wij hebben onze eigen zorgen en de rest van de wereld zoekt het maar uit. Nederland als eiland. We doen de grenzen dicht en gaan ons achter de dijken met elkaar bemoeien en dán wordt alles beter. Laten we eens meegaan in die «ieder voor zich»-redenatie van de PVV en helemaal vanuit ons eigenbelang redeneren. Is het dan in het belang van de veiligheid en de welvaart van de Nederlander dat we conflicten, armoede, uit de hand lopend klimaat en vluchtelingenstromen op z'n beloop laten en ons er niet mee bemoeien? Denkt de heer De Roon niet dat het risico dan heel groot is dat het uiteindelijk ook de veiligheid van de gewone Nederlander raakt?

De heer De Roon (PVV):

Er gebeurt van alles in de wereld wat de veiligheid van de gewone Nederlander kan bedreigen. Het is de taak van de overheid om daartegen op te treden. Daarvoor hebben we grenzen en een krijgsmacht. Als de gevaren ons bereiken, zal er tegen moeten worden opgetreden. Het is vooral ook de verantwoordelijk van mensen in die landen om er zelf voor te zorgen dat er een veilige situatie ontstaat in hun wereld. U kunt dat niet allemaal op de Nederlandse belastingbetaler gaan afschuiven.

Mevrouw Becker (VVD):

Van een continent als Afrika wordt gezegd dat de bevolking zou kunnen stijgen naar 4 miljard. De heer De Roon heeft nu een kans om wat te doen aan iets waarvan hij en zijn partij altijd zeggen dat het kabinet er te weinig aan doet: het terugdringen van de migratiestromen. Dit kan door de grondoorzaken ervan aan te pakken en door migratieafspraken te maken met landen en daar op een verstandige, rationele manier mee om te gaan. Daardoor kan worden voorkomen dat de enige oplossing is dat die 4 miljard mensen naar ons willen komen. Daar werk ik niet aan mee, zegt hij dan. Wat is dat dan voor verhaal naar zijn achterban en tegenover de zorgen die hij juist altijd bij dit thema heeft?

De heer De Roon (PVV):

Ik dacht dat ik juist in mijn betoog duidelijk had gemaakt dat wij niet geloven dat die grondoorzaken worden weggenomen door de bedragen die deze Minister ertegenaan wil gooien. Wij geloven helemaal niet dat datgene wat de Minister wil doen, de mensen in Afrika zal weerhouden om naar Europa te komen. Zij krijgen dan namelijk niet zo'n geweldig leven. Ze moeten het zelf voor elkaar krijgen. Ze moeten zelf orde op zaken stellen in hun eigen huis. Ze kunnen daar misschien soms bij geholpen worden, maar dan moet wel eerst duidelijk zijn dat zij dat serieus doen en dat ze niet elkaar de hersens inslaan, bestelen of door corrupt handelen geld afhandig maken. Als dat allemaal zichtbaar wordt, komen er vanzelf ondernemingen die zeggen: in dat land is de situatie stabiel en daar kunnen wij investeren. Op die manier wordt de situatie in zo'n land vooruit geholpen. Ze moeten eerst zorgen dat ze ophouden met vechten, elkaar bestelen en het uitleven van ander ongewenst gedrag, wat juist de onveiligheid en ongelijkheid bevordert.

De voorzitter:

We zullen de vragen en antwoorden korter moeten maken als we nog een dinerpauze willen hebben. Mevrouw Ouwehand, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, kort. De PVV spreekt over de belastingbetaler. Laat ik vooropstellen dat er veel te doen is in het verkleinen van de inkomensverschillen. De belastingbetaler die weinig in z'n portemonnee heeft tegenover de belastingbetaler die kan leven als een prins op Aarde.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ervan uitgaand dat we dat hetzelfde zien, wil ik weten of de PVV erkent dat Nederland rijk wordt van het leegroven en verder in problemen brengen van andere gebieden. Dit blijkt namelijk uit de Monitor Brede Welvaart die we laatst hebben gekregen.

De heer De Roon (PVV):

Die monitor lijkt mij een vrij onzinnig verhaal, want de ondernemingen die daar investeren, zaken doen en zich bepaalde zaken laten aanleveren, doen dat in dat andere land. Dat andere land is verantwoordelijk voor wat daar gebeurt. Als zij dat niet willen, moeten ze er daartegen optreden. U moet niet van de Nederlandse overheid vragen om daarin op te treden. Het is iets wat in dat andere land speelt. Zij moeten hun huis op orde brengen. Zij kunnen dan ook opkomen voor die zaken waarvan u zegt dat u ze belangrijk vindt. U zult waarschijnlijk zeggen dat u denkt dat die mensen daar dat ook belangrijk vinden. Dan moeten ze daarnaar handelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Oké, dus de PVV heeft als lijn: wij worden rijk van het vergroten van de ellende van anderen en aan de paar initiatieven om die ellende iets te verlichten, gaan we de rijkdom die we daarmee vergaard hebben, niet opgeven. Dat is eigenlijk de lijn van de PVV. Ik vind het ongelofelijk hardvochtig.

De heer De Roon (PVV):

Aan het optreden van Nederlandse ondernemingen die in het buitenland investeren en zaken van daar hiernaartoe importeren, gaf mevrouw Ouwehand zojuist kwalificaties als leegroven, schade toebrengen enzovoorts, enzovoorts. Ik ben het daar niet mee eens. Zij doen daar zaken. Je kunt daar een ethisch oordeel over hebben. Als u als consument hier in Nederland daar een ethisch oordeel over hebt en niks te maken wilt hebben met producten die op een bepaalde manier tot stand zijn gebracht, dan kiest u op die manier, namelijk door die producten gewoon niet aan te schaffen. De burgers hier kunnen daar dus over stemmen via hun portemonnee.

De heer Alkaya (SP):

Als de regering hier besluit om ergens landen binnen te vallen, dan staat volgens mij ook de PVV vaak terecht te zeggen: we hebben daar niets te zoeken; we kunnen de situatie daar alleen maar erger maken in plaats van verbeteren. Wat is dan het verschil met een Nederlands bedrijf zoals Shell, dat schade aanricht in Nigeria, daar ervoor zorgt dat activisten worden opgehangen, daar het milieu vervuilt en daar dus ongelijkheid creëert? Waarom spreken wij de regering hier wel aan op de misstanden die zij in het buitenland begaat maar krijgen de Nederlandse bedrijven wel een vrijbrief van de PVV? Wat is het verschil?

De heer De Roon (PVV):

Het verschil is dat de Nederlandse overheid door deze Kamer wordt gecontroleerd. Dat doen wij namens onze kiezers. Wij kunnen dan dus daarover zeggen wat wij vinden. Gaat het om een privaat bedrijf dat een investering doet in een ander land of importeert vanuit een ander land, dan is dat de zaak van het private bedrijf en mogelijk van de afnemers van die producten in Nederland, want die kunnen met hun portemonnee kiezen door te zeggen: dat product is niet netjes tot stand gekomen in dit land, dus daar wil ik niks mee te maken hebben en ik koop dat product niet. De burgers kunnen kiezen met hun portemonnee.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Alkaya (SP):

Dus kunnen wij dan de afnemers hier, bijvoorbeeld een moederbedrijf of het hoofdkantoor van datzelfde bedrijf, er wel op aanspreken? Want volgens mij gaan wij als wetgever toch ook over de bedrijven in ons land.

De heer De Roon (PVV):

Als wetgever misschien wel, maar wat de PVV betreft is dat niet nodig. Wij willen niet dat de overheid zich op die manier met bedrijven bemoeit. Alleen bij situaties die zich hier in Nederland voordoen en waarvan wij vinden dat ze onfatsoenlijk zijn en niet zo behoren te gaan, zou de PVV de vinger opsteken en zeggen: dat moet stoppen.

De heer Bouali (D66):

Je krijgt er natuurlijk gewoon rillingen van als je dit soort verhalen aanhoort. Ik denk dat iedereen hier dat ook een beetje heeft, maar dat zal de heer De Roon waarschijnlijk niet storen. Hij houdt ook een verhaal dat we ons belastinggeld liever niet uitgeven aan ontwikkelingssamenwerking. Een groot deel van Nederland denkt daar echt heel anders over, dus dat doen we gewoon wel. We steken wél die helpende hand uit en we helpen wél mee aan de aanpak van grondoorzaken. Maar wat ziet u dan als oplossing? Moeten we overal rondom de grens maar militairen sturen? Moeten we hekken om Nederland zetten? Een aantal van u zeiden al dat het een beetje hardvochtig is. Er sterven mensen in de Middellandse Zee en u zit hier als een kouwe kikker voor u uit te kijken en te zeggen: nou, het zal allemaal wel; ze zoeken het maar uit.

De heer De Roon (PVV):

We komen nu terecht in de dierenvergelijkingen. Ik ga daar toch maar niet aan meedoen. Maar ik constateer wel dat ik beticht word van zaken die niet aan de orde zijn. Ik zal zo dadelijk ingaan op uw vraag «wat dan wel», want dat is ook het vervolg van mijn betoog. Dat is zelfs het volgende paragraafje waar ik nu aan toe ben. Als u dat goedvindt, ga ik dat maar uitspreken.

De heer Bouali (D66):

Volgens mij beticht ik u helemaal nergens van in die zin, maar ik had wel gewoon een paar concrete vragen. Ik gaf u in ieder geval aan dat een groot deel van de Nederlandse bevolking, en ook de partijen hier in de Tweede Kamer, wel voorstander zijn van ontwikkelingssamenwerking. Daar kunt u dus op ingaan. En ik vroeg inderdaad wat dan de oplossing is. Ik ben benieuwd naar uw verdere betoog. Mijn kwalificatie dat ik er rillingen van krijg, geldt niet alleen voor mij, denk ik. Die hou ik wel gestand.

De voorzitter:

De heer De Roon gaat verder met zijn betoog.

De heer De Roon (PVV):

Nou, ik wil nu toch nog even reageren, want mij wordt verweten dat ik iets niet heb beantwoord. Ja, het klopt dat er een meerderheid is in deze Kamer om geld uit te geven aan ontwikkelingshulp. Dat is al erg genoeg. Maar goed, dat is uw eigen keuze. Dat is de democratie in ons land: als daar een meerderheid voor is, dan gebeurt dat. Maar de PVV zegt: dat zou niet moeten gebeuren. Wij vinden dat het veel beter is om dat geld aan het welzijn van de Nederlandse burgers te besteden in plaats van het in een gat zonder bodem te storten, waar het geen effect heeft en waardoor wij het geld wel kwijt zijn. Het moge duidelijk zijn. Voor de PVV is het onacceptabel dat Nederlands belastinggeld wordt aangewend om Afrikanen de financiële middelen te geven om zich naar Europa te laten smokkelen zodat zij hier een betrekkelijk zorgeloos bestaan in de bijstand kunnen hebben op kosten van de Nederlandse belastingbetaler. De migratie stoppen – want dat is wat de regering wil – kan alleen door de poorten naar Europa te sluiten en stevig dicht te houden voor die tsunami van gelukzoekers. In ieder geval moeten we de Nederlandse grenzen direct hermetisch sluiten.

Beelden zeggen meer dan woorden. De foto's die zijn gekozen ter illustratie van de beleidsnota zijn dan ook veelzeggend. Het zijn namelijk niet meer, zoals wij ze vroeger wel zagen, foto's van waterputten of van Afrikaanse vrouwen die sjouwen met zakken graan of rijst. Zoals u op pagina 55 van de nota kunt zien, dragen Afrikaanse vrouwen tegenwoordig zonnepanelen. Want dat is het nieuwe verdienmodel van links in de derde wereld: klimaatactie. Dat de Nederlandse burger al krom moet liggen om de klimaatambities van dit kabinet voor Nederland te betalen is blijkbaar niet genoeg, want nu mag de Nederlandse burger ook nog de rekening voor klimaatactie in Afrika gaan betalen. Ontwikkelingslanden hoeven zich namelijk niet te houden aan het klimaatakkoord van Parijs. Afgesproken is dat de rijke landen hen vanaf 2020 met een bedrag van 100 miljard dollar per jaar gaan helpen met klimaatgerelateerde investeringen. Ruim 140 landen, inclusief grote mogendheden als India en China, worden aangemerkt als ontwikkelingsland en de rekening voor Parijs moet dus in feite worden opgebracht door slechts 50 rijke landen, waartoe ook Nederland wordt gerekend.

De intensivering van de internationale klimaatactie zal volgens de plannen van dit kabinet oplopen tot 80 miljoen euro extra per jaar, waarvan 40 miljoen voor een nieuw klimaatfonds voor investeringen in ontwikkelingslanden. Zoals de PVV eerder al constateerde: een Nederlandse burger moet van Rutte III dus niet alleen krom liggen voor windmolenparken in de Noordzee, maar ook voor die in Afrika. Wij vinden dat te gek voor woorden.

Dan nog een paar opmerkingen over het handelsbeleid. Het is voor een handelsnatie als Nederland van vitaal belang dat zij zo veel mogelijk afzetmarkten bedient. De EU wil echter de andere kant op. Als lidstaat worden wij steeds meer gedwongen om ons af te zonderen van de rest van de wereld. Ik bedoel daar het volgende mee. Er zijn talloze landen die maar al te graag met productieve en innovatieve Nederlanders zaken willen doen. De PVV wil af van die Europese Unie en alleen met een zogeheten nexit kan Nederland zich weer laten gelden als soevereine natiestaat. Dat zou automatisch betekenen dat wij weer onze eigen handelsverdragen mogen sluiten. We kiezen voor bilaterale akkoorden, waarbij we slechts met twee partijen om tafel zitten. Zo kunnen we veel sneller schakelen, hoeven we nooit in te leveren op de standaarden die wij in Nederland belangrijk vinden en staan de Nederlandse industrie en het Nederlandse bedrijfsleven centraal.

Minister Kaag gaf recentelijk tijdens het debat over de handelsmaatregelen van de VS nog toe dat de Amerikanen de dialoog over een eventueel bilateraal akkoord wel degelijk zoeken en dat zij – Onze Minister – weigert dat gesprek aan te gaan. Zij verwijst de Amerikanen resoluut door naar de ongekozen eurocraat die namens de 27 EU-lidstaten een multilateraal monsterakkoord wil forceren. Een akkoord dat de Amerikanen overigens helemaal niet willen. Wat de PVV betreft is dat een gemiste kans om daadwerkelijk te kunnen opkomen voor onze eigen industrie.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Ik zie nog twee woordmeldingen, een van de heer Bouali.

De heer Bouali (D66):

Ik zat natuurlijk vol spanning te wachten op een antwoord en dat kwam dan misschien ook, maar daar wil ik nog wel op inzoomen. Poorten sluiten? Welke poorten moeten we sluiten? Waar hebben wij poorten in de Europese Unie die we kunnen sluiten? Hermetisch sluiten was de tweede optie die u gaf. Hoe moet ik dat voor me zien? Ik vroeg u al in een eerder stadium: wat gaan we dan doen? Gaan we het leger naar de Europese grenzen sturen of gaan we hekken aanschaffen? U komt dus met deze twee oplossingen: de poorten sluiten en alles hermetisch afsluiten.

De heer De Roon (PVV):

Het is van groot belang, zolang we nog in de Europese Unie zitten, dat de Zuidgrens goed wordt bewaakt en dat verhinderd wordt dat bootjes met gelukzoekers de Europese kusten bereiken. Want als ze eenmaal binnen zijn, moet je er iets mee. Wij willen dat helemaal niet. Zij moeten dus worden teruggehaald, zoals nu bijvoorbeeld ook gebeurt door de marine van Libië. Maar ze moeten in ieder geval niet op veerbootjes van ngo's naar Europa worden gebracht. Dat is één. Wij willen uit de Europese Unie – dat heeft u vast al eerder gehoord – maar zolang het niet zover is, zal dit de aangewezen route zijn. Als we uit de Europese Unie zijn, zijn we weer een soevereine natie en kunnen we onze grenzen instellen zoals we dat zelf willen. Dat betekent dat we weer zullen overgaan tot grensbewaking. Hoe dat eruit moet zien, daar kunnen we nu nog niet op vooruitlopen, want dat zal mede afhangen van wat er feitelijk aan onze grenzen blijkt te gebeuren. Als er nog hele hordes vanuit de Europese Unie onze grenzen dreigen over te komen, dan moet je strengere maatregelen nemen dan wanneer dat niet het geval lijkt te zijn. Maar dat is nog koffiedik kijken; daar kunnen we niet op vooruitlopen.

De heer Bouali (D66):

Ik kan er weinig mee, nadat de eerste rillingen zijn weggeëbd van de interventie van de PVV. Ik kan hier weinig mee. Dit is eigenlijk ook weer een beetje gebrabbel. Ik laat het daarbij, voorzitter. Dat lijkt me het verstandigst van de kant van D66.

De heer Amhaouch (CDA):

Meneer De Roon geeft aan dat Nederland uit de Europese Unie moet. Dat staat ook in hun programma, dat tienpuntenplan dat je heel snel door kunt lezen. Maar het gaat ook om een stukje realiteitszin. Natuurlijk brengt u alles op de PVV-methode. U komt op voor de gewone arbeider, zoals heel veel mensen hier aan tafel opkomen voor de mensen die dagelijks brood op de plank moeten hebben. Bij Tata Steel werken duizenden mensen die 's morgens vroeg op moeten staan en die heel zwaar werk moeten doen om een boterham te verdienen. Als je dan ziet dat Tata Steel getroffen wordt door de Amerikaanse maatregelen, dan durft u hier te zeggen: wij, als landje van 17 miljoen mensen, gaan bilateraal afspraken maken met een land van meer dan 300 miljoen mensen? Meent u echt dat u uw eigen achterban of een andere achterban, de mensen die hard werken in Nederland, daarmee een dienst bewijst? Ik zou graag een alternatief en een stukje realiteitszin willen zien voor hoe die mensen aan een baan komen in plaats van te zeggen: we stappen overal uit, we sluiten de grenzen en we drijven alleen bilateraal handel.

De heer De Roon (PVV):

Wij hebben de gevolgen van een nexit, Nederland uit de EU, laten onderzoeken door een gerenommeerd onderzoeksbureau. Daarover is een rapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat dit op termijn alleen maar voordeliger zal zijn voor Nederland. Als de heer Amhaouch begint over de Amerikaanse handelsmaatregelen die tegen de Europese Unie worden getroffen, dan moet ik constateren dat wij nu volledig afhankelijk zijn van hoe de Europese Unie daarmee omgaat. Dat willen we niet. We willen als soevereine natie zelf met zo'n situatie kunnen omgaan en daarover zelf met de Verenigde Staten kunnen onderhandelen. De Verenigde Staten hebben ook aangegeven – de Minister heeft dat onlangs zelf bevestigd – maar wat graag een bilateraal handelsakkoord te willen sluiten. Wij denken dat dat akkoord er veel beter uit kan zien dan wat de grootste deler van de EU-belangen bij zo'n handelsakkoord zou kunnen zijn. Dus ik denk inderdaad dat het zo'n vaart niet zal lopen. En als we het over Tata Steel hebben, heel concreet: de VS kan eigenlijk niet zonder de staalproducten die in Europa worden geproduceerd. Ze worden misschien duurder, maar ik denk dat het zo'n vaart niet zal lopen met de export van staalproducten uit Europa naar de VS.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik wil toch even op dat laatste, specifiek op Tata Steel, ingaan. Wat vindt u ervan? De Verenigde Staten nemen maatregelen op staal en aluminium, met name op staal wat de Amerikanen zelf niet maken. We hebben het over fair play met een bondgenoot. 25% meer heffing raakt Tata Steel enorm en het raakt de mensen die er werken. U zegt tegen die tienduizenden mensen die bij Tata Steel werken: ga rustig slapen, maak u niet zo druk, want het loopt niet zo'n vaart. Dat is wat u zegt?

De heer De Roon (PVV):

Het betoog dat de heer Amhaouch hier nu afsteekt, pleit eigenlijk gewoon voor het uit de Europese Unie stappen, want de Europese Unie behartigt onze belangen niet goed. Als we samen met de VS een handelsakkoord kunnen sluiten, zonder al die andere landen van de Europese Unie, dan krijgen we een beter akkoord dan er nu ligt. Dan kun je ook veel beter over zaken als een verhoging van bepaalde tarieven spreken. De bottomline is natuurlijk toch dat de president van de Verenigde Staten opkomt voor zijn land. Het is niet zijn taak om onze mensen aan werkgelegenheid te helpen. Het is de taak van de president van de Verenigde staten om op te komen voor de bevolking van zijn land. Dat doet hij op de manier die hij denkt dat goed is. Daar kun je over discussiëren en dat moeten ze vooral in de Verenigde Staten zelf doen. Maar hij is daartoe bevoegd. Onze taak, als Nederlandse politici, is ervoor te strijden dat onze Nederlandse burgers zo weinig mogelijk schade ondervinden van dat soort acties. De PVV is van mening dat we dat het beste kunnen doen door als onafhankelijke, soevereine natie met de VS te onderhandelen over een situatie als deze.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Roon. U heeft zeven minuten gesproken in de eerste termijn. Ik kijk even naar de Minister om te horen hoelang zij nodig denkt te hebben.

Voorzitter: De Roon

De voorzitter:

Ik zou, weer als voorzitter sprekend, willen voorstellen om nu over te gaan tot een dinerpauze. Dan heeft de Minister de tijd om alles te overwegen en haar beantwoording voor te bereiden. Ook de ondersteunde staf, die namens de Tweede Kamer hier werkzaam is, heeft dan de gelegenheid om even uit te rusten en te eten. Ik zie dat u dat goedvindt. Dan doen we dat.

De vergadering wordt van 18.29 uur tot 19.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Voordat ik de Minister het woord geef, merk ik op dat we tot 21:00 uur tijd hebben voor de eerste termijn van de Minister en een eventuele tweede termijn als u dat wilt. Misschien kunt u dat in het achterhoofd houden als u interrupties plaatst. We gaan nu eerst luisteren naar de beantwoording door de Minister.

Minister Kaag:

Dank u, voorzitter. Voordat ik mijn inbreng inbreng wil ik alle Kamerleden bedanken voor hun inbreng. Deze nota is geschreven met input van velen: het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld in Nederland, experts, collega's op het ministerie en mensen op de posten, die uiteindelijk heel veel van dit werk ervaren, maar ook weer zullen gaan uitdragen. Er zijn jongerenbijeenkomsten georganiseerd, kennisuitwisselingen, we hebben internetconsultaties gehad en Facebooksessies. We hebben op een transparante brede manier zoveel mogelijk de beste ideeën willen opzoeken en willen achterhalen wat er leeft. Dit is een brede aanpak, ook om een goede weging te kunnen maken. Voor u ligt een nota waar wij trots op zijn, waar ik trots op ben. Ik denk dat er goed beleid achter zit, een langetermijnvisie die lang na mij gevolgd blijft worden. Wie er dan ook mag komen, diegene zal steeds weer terugkomen op de duurzame ontwikkelingsdoelen die internationaal zijn afgesproken, die mensenrechten centraal zetten, die streefwaarden en indicatoren hebben op een manier zoals dat hoort. Het is een visie op internationale samenwerking en op preventie in de brede zin van het woord, wat ook tegenwoordig internationaal het debat is.

De consultaties waren ook belangrijk om juist de boodschap te kunnen geven dat dit een plan van aanpak gaat worden, in de uitwerking van deze nota, dat we het liefst met z'n allen onder onze verantwoordelijkheid nemen, mét het Nederlands maatschappelijk middenveld, mét andere vertegenwoordigers en mét landen waarmee we samenwerken. Het is ook een reflectie van de brede internationale beleidsagenda voor het buitenland: de gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsstrategie, de defensiestrategie, de migratienota van collega Harbers en natuurlijk, de koppeling gezocht hebbend voor wat betreft de relevantie, de resultaten die op een strategisch niveau moeten worden geboekt door de inzet en focus van internationale samenwerking, ook wel ontwikkelingssamenwerking genoemd, en het handelsperspectief.

Dit gezegd hebbend wil ik een aantal thema's van de nota eerst even benoemen. Ik heb met plezier geluisterd naar de vele bijdragen, opmerkingen en kanttekeningen. Ik heb gemerkt dat sommigen van u een nota heel anders kunnen lezen dan hoe het is opgeschreven en duidelijk uiteen is gezet. Dat hoort erbij en dat is gezond, zoals u zei, meneer de voorzitter. Ik wil de kapstokken aangeven voor wat betreft helderheid zodat ik zo snel mogelijk op de vragen kan ingaan en de leden van repliek kan dienen als andere opmerkingen worden geplaatst. De kapstokken zijn natuurlijk de hoofdthema's voorkomen van conflict en verminderen van armoede. Daaronder komen de focusregio's, onderwijs en werk – de terugkeer van het belang van onderwijs in het Nederlands beleid samen met een sterkere koppeling naar werk – opvang in de regio, migratie en samenwerking, humanitaire hulp, het gaat niet per se samen, maar het bestaat, en verder de omgang met de thema's water, voedsel, SRGR, veiligheid en rechtsorde en het belangrijke thema gendergelijkheid en vrouwenrechten, de fameuze twee rode bladzijden in het boek.

Een derde punt betreft de inzet voor duurzame inclusieve groei wereldwijd, klimaatactie, het mobiliseren van de private sector voor ontwikkeling van SDG's, internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenverduurzaming en uiteraard het brede speelveld van het multilateraal handelssysteem en de handelspolitiek. Last but not least is er de proactieve handelsagenda, gericht op het verdienvermogen van Nederland, maar ook op de capaciteit om verdienvermogen van anderen te creëren, juist in landen waar om een handelsagenda wordt gevraagd, gebaseerd op een uitfasering van beperkte internationale samenwerkingsmiddelen door middel van ODA. We kijken daaronder en dan zal ik terugkomen op markttoegang, internationalisering, vooral met name het mkb en de start-ups, zoals ook in de nota uitvoerig is benoemd, maatwerk en economische diplomatie, het instrumentarium en natuurlijk een aantal vragen die gesteld zijn over publiek-private samenwerking in de handelsbevordering.

Er is een boodschap. Het is al door een aantal van u benoemd: dit kabinet investeert weer in het buitenlandbeleid. Ik heb zojuist al benoemd waar de koppeling ligt. Er is veel extra geld, die ook de dip weer dicht. Er zijn middelen om weer te intensiveren. Er is een plus van bijna een half miljard euro per jaar. Het is een belangrijke stap tijdens deze regeerperiode richting de internationale afspraak om 0,7% van het bruto nationaal inkomen te besteden aan ontwikkelingsinzet, met het streven naar 2030, conform de internationale afspraken. Dat was voorheen niet zo, maar het is weer terug. Het is een trendbreuk met de afgelopen jaren, zoals ook al door de heer Voordewind is gesteld. Het is een noodzaak, omdat we ook handen en voeten moeten geven aan de bredere visie voor het buitenlands beleid. Daarnaast moeten we inspelen, reageren en anticiperen op internationale ontwikkelingen. Daarom is het een preventieagenda.

Als ik terugkijk naar het regeerakkoord, zijn er enkele elementen waar ik specifiek op terugkom, zoals het landenbeleid, de verhoging van financiering voor vluchtelingenopvang, de ondersteuning voor gastgemeenschappen en het op te richten klimaatfonds. We spelen in op internationale trends en ik ben blij dat velen van u het eens zijn met de gegeven analyse, trends en breuklijnen. Soms is er onder u een verschil van inzicht hoe we dat het beste kunnen doen en waar het kabinet het accent wil leggen. U zal niet verbaasd zijn dat ik denk dat wij de juiste accenten hebben gelegd én wel met alle bescheidenheid, die ons allen in Nederland past, want uiteindelijk is onze bijdrage altijd een bijdrage binnen een veel breder geheel.

Dit kabinet heeft niet de illusie, zoals sommigen van u stelden, een of twee, dat het alles kan ondernemen, zeker niet met een beperkte ODA. ODA is zoals u weet altijd beperkt, het is katalytisch. ODA is niet een een-op-een antwoord op de grote uitdagingen, maar een bijdrage aan een oplossing en een uitvoering van een oplossing. In tweede instantie worden tegen veel geopolitieke, buitenlandse of veiligheidsbedreigingen op andere terreinen andere middelen ingezet. Militair door grensbewaking, Frontex bijvoorbeeld, en veel andere instrumenten zijn ervoor beschikbaar. Deze agenda is er een van preventie en alternatief creëren. Daarom is de titel heel bewust gekozen: Investeren in Perspectief, voor de wereld, voor Nederland. Wij koppelen daar een aantal narratieven aan, want daar gaat het ons ook om. Dit is geen negatief verhaal. Dit is een verhaal van verandering en transformatie. Ik nodig eenieder uit die zegt dat het niet werkt, om met een beter antwoord te komen en een alternatief wat meetbaar is en wat dezelfde resultaten heeft geboekt in de afgelopen decennia met ontwikkelingssamenwerking op het gebied van voedselzekerheid, moederlijke sterfte, neonatale sterfte, kinderen die naar school gaan, en, en, en. Het is een enorme waslijst. Die resultaten zijn er. Is er ruimte voor verbetering? Ja. Daar werken we aan aan de hand van deze beleidsnota.

Een aantal van u heeft de vier hoofddoelen van de nota al benoemd. Ze zijn bekend, goed uitgewerkt, deels samenhangend waar dat kan, deels eigenstandig. Voor dit laatste verwijs ik naar het element «Nederlands verdienvermogen» onder Handel. Soms gaat dat samen in de nexus, in de groeimarkten waar de SDG's een belangrijke rol kunnen spelen, of in ontwikkelingslanden, in fragiele staten, waar juist een vraag is naar investeringen. Het hangt echter af van de regio en het land. Wij blijven kijken door de lens van het voorkomen van conflict en instabiliteit, het verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid, met inzet van tal van actoren en partnerschappen, het bevorderen van duurzame inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd en, ik noemde het al even, het verdienvermogen van Nederland. De SDG's zijn niet alleen onze leidraad, ze zijn de internationale leidraad. Ze zijn ook de leidraad voor de meeste landen waarin wij werken. Waarom de SDG's? Ze zijn logisch, internationaal afgesproken, meetbaar en vergelijkbaar. Als elk land nog steeds met de eigen kleine doelstellinkjes komt met andere indicatoren, hebben we internationaal niet een verhaal waarin we ons gemeenschappelijk tegelijkertijd afrekenbaar kunnen maken. Dat is enorm belangrijk, voor regeringen, ngo's, nationaal en internationaal, en iedereen, want de meetbaarheidsfactor en de doelstellingen zijn helder. Er is jaren over gesproken en het is goed om dit raamwerk te gebruiken, met onze eigen agenda. De mensenrechten blijven daarin heel goed verankerd. Dat is niet alleen zo omdat de SDG's zelf een aantal mensenrechten benoemen en niet alleen als je kijkt naar gendergelijkheid, maar op alle thema's. Het is heel duidelijk dat je niet kunt spreken van duurzame inclusieve groei als je niet op een actieve manier kijkt naar het meenemen van mensenrechten, niet alleen door ze te benoemen, maar ook door ze te ondersteunen.

Ik zal terugkomen op de rol die wij verwachten en willen geven aan het maatschappelijk middenveld, maar ook de rol die het al heeft en die beschermd moet worden. Ik ben het geheel eens met de zorgen die zijn uitgesproken over het deficit dat zich opbouwt wat betreft de rol en de stem van het maatschappelijk middenveld. Of het nu gaat om partners die Nederlandse ngo's hebben of om partners die wij zelf ondersteunen door tal van initiatieven; dit is uiterst zorgwekkend. Het is een indicatie van de verdringing van een discussie en een debat over mensenrechten. We hoeven tegenwoordig ook binnen Europa niet ver te kijken. Dit is een globaal fenomeen. Laten we daar helder in zijn.

Ik wil nog een aantal thema's benoemen voor ik terugkom op de vragen. Perspectief voor jongeren is ontzettend belangrijk. We spreken, als we kijken naar bevolkingsgroei en het aantal Afrikaanse jongeren op het continent...

De voorzitter:

Minister, ik moet u even onderbreken. Er is een vraag van mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Op het vorige punt: de Minister sneed een belangrijk punt aan, namelijk de mensenrechten en democratie, of democratisering. Die staan overal onder druk, op verschillende niveaus: op het niveau van regeringen, mensenrechtenactivisten en bevolkingsgroepen. Mijn vraag aan de Minister zou zijn op welke manier zij van plan is om het plan dat voorligt in het hele ontwikkelingsbeleid te verwerken, te volgen en op alle vlakken te verbeteren. We weten namelijk dat dit op heel veel terreinen speelt.

Minister Kaag:

Ik kom daar graag zo op terug. Mevrouw Karabulut heeft ook een aantal vragen gesteld over de mensenrechten. Ik wil graag even heel kort mijn globale introductie afmaken. Ik kom dan zo meteen al terug op het thema mensenrechten, omdat dat centraal is.

Als we kijken naar jongeren op het Afrikaanse continent: zoals velen van u weten verdubbelt het aantal jongeren. De bevolkingsgroei is dusdanig dat we spreken over een verdubbeling van het aantal Afrikaanse jongeren in de komende dertig jaar. Alleen al in de Arabische regio, of liever gezegd het Midden-Oosten en Noord-Afrika, zijn bijvoorbeeld meer dan 24 miljoen banen nodig in de komende tien jaar, alleen al om het huidige werkeloosheidspercentage niet te laten stijgen. Daarom is het thema jeugd er een van perspectief, hoop creëren en investeren in onderwijs en banen, met het oog op het creëren van een betere toekomst in de landen van de jeugd zelf. Meneer Van Roon stelde dat het allemaal eigenlijk zonde van het geld is. Gaat dit allemaal werken? Wellicht niet. Zoals ik al eerder meldde, hebben we ook niet de illusie dat we alles een-op-een kunnen oplossen. We hebben wel de internationale verantwoordelijkheid om mee te denken en mee te werken aan oplossingen, want gedeelde welvaart betekent gedeelde veiligheid. Dat weten we uit tal van situaties.

We gaan ook inzetten op verbreding en intensivering van wat ik humanitaire diplomatie noem. Dat is ook een kant van het mensenrechtenverhaal. Principes van noodhulp staan al sinds jaar en dag onder druk. Dat zien we in tal van situaties. Ik wil daarom een actievere humanitaire diplomatie steunen en weer gaan benoemen op welke manier die plaatsvindt. Voornamelijk gebeurt dat waarschijnlijk met het internationale Rode Kruis, nu Nederland nog steeds in de Veiligheidsraad zit ook samen met mijn collega Blok, maar ook met de partners die wij steunen, om handhaving van het humanitaire recht weer zo veel mogelijk tot uiting te laten komen in principes en het imperatief van toegang. Dat betekent heel vaak dat niet het resultaat zal worden bereikt dat men wil. De stilte is echter even kwalijk als de afwezigheid of het niet doen van een poging.

We moeten ook veel meer actie ondernemen om te bestrijden dat strijdende partijen hulpverleners tegenwoordig straffeloos kunnen beschouwen als verlengstuk van een politieke of militaire strijd. De rol van onafhankelijke en onpartijdige hulpverlening staat daardoor onder druk. We gaan dus kijken naar andere manieren om die beter te steunen. Dat is ook een oproep van de vele ngo's, die humanitaire hulp verlenen, die bij mensen zijn en die enorme risico's nemen. We spreken in andere kaders vaak over de risico's van Nederlandse militairen. Dat is een heel terechte zorg. Als je kijkt naar de jaarlijkse percentages van humanitaire werkers die worden doorgeschoten, vermoord, geïntimideerd, et cetera, zie je echter een heel zorgwekkend patroon. Dit zijn wel de frontline defenders, om ze zo maar te noemen. Het zijn ook de mensen die het eerst onrecht aan de kaak kunnen stellen of kunnen aankaarten. Zij kunnen er ook voor zorgen dat wij opvang in de regio in heel moeilijke gebieden kunnen verzorgen, want zij hebben toegang tot een bredere gemeenschap. Het blijft dus belangrijk om steun te kunnen leveren.

Duurzame oplossingen vergen een geïntegreerde aanpak. Financieel willen we gaan kijken hoe we innovatie kunnen stimuleren en directe humanitaire noden kunnen blijven lenigen. Dat kan niet alleen middels de DRA, maar natuurlijk ook middels financiering van een aantal grotere humanitaire actoren, want het werkt en is belangrijk. We moeten op schaal kunnen reageren. Ik meldde onze rol in de VN Veiligheidsraad al. Zelfs als we eruit zijn vanwege de opvolging van andere landen met een Europese stem moeten we kritisch blijven kijken en aandacht blijven vragen voor kwetsbare groepen. We hebben dat in de VN-VR gedaan voor de yezidi's, maar natuurlijk ook voor de positie van vrouwen in conflictsituaties onder VN-VR-resolutie 1325. We moeten blijven opkomen voor hun rechten en de schuldigen strafrechtelijk laten vervolgen. Dit zijn slechts voorbeelden.

Een initiatief wat u helaas nog niet heeft benoemd, maar dat geeft mij de kans om dit afsluitend nog even te benoemen – graag! – is dat dit kabinet gaat werken aan de lancering van een speciaal initiatief voor psychosociale hulp op schaalniveau voor mensen en getroffenen in crisis- en conflictgebieden. Wij weten namelijk dat vooral kinderen, vrouwen en meisjes vaak niet twee maal, maar wel drie maal slachtoffer zijn. Vaak is er voedsel, eventueel huisvesting en ook medische zorg, maar voor het psychosociale trauma dat jonge mensen, kinderen, hebben moeten meemaken is geen steun, geen capaciteit en geen expertise. Wij maken de keuze om met partners – in dit geval weer met ngo's omdat die de meeste ervaring hebben, maar natuurlijk ook met de WHO, de Wereldgezondheidsorganisatie – te kijken hoe wij een initiatief kunnen lanceren voor systematische steun hiervoor. Dit is investeren in de mens, dit is belangrijk. Het zal er ook voor zorgen dat mensen niet noodgedwongen gaan denken aan een wanhopige poging om eventueel elders hulp te krijgen. Het is allemaal met elkaar verbonden. Wij zullen daar een voortrekkersrol in spelen. Ik kom daar na het reces met details op terug als informatie aan de Kamer. Ik hoop dat ik op haar steun kan rekenen. Dit moet boven alle politieke partijen uitstijgen, zoals een aantal van u ook zei. Het gaat om mensen in eerste en laatste instantie. En dat zijn we allemaal.

Bij de uitvoering van deze nota gaan we innovatie een heel erg belangrijke rol proberen te laten spelen, wereldwijd. Vernieuwing is namelijk altijd belangrijk. We willen een speciale manier van werken introduceren waarbij we altijd nagaan hoe we het best resultaat kunnen boeken, wat de beste partners zijn, wat de meest efficiënte en effectieve manier is, maar ook wat een innovatieve manier is. In andere AO's hebben we al gesproken over bijvoorbeeld financiering tegen honger, een «verzekering» tegen honger, die door de Wereldbank wordt gepionierd. Het is een middel om veel meer geld te kunnen krijgen, verkrijgen en organiseren voor de enorm grote humanitaire of voedselnoden ter wereld die er ten gevolge van de klimaatverandering nog aan zullen komen. Ik geef dit als voorbeeld omdat er veel manieren zijn om heel anders te werken en juist ook technologie in te zetten. Dit kan eventueel geld besparen. Het kan een veel effectievere manier van organisatie en coördinatie opleveren, waardoor we veel betere resultaten kunnen bereiken, gelet op het feit dat de uitdagingen enorm zijn.

Ik kom bij de specifieke vragen op digitalisering terug. Uiteraard ging een aantal van uw vragen over de implementatie van de nota. Dit is inderdaad een beleidsnota. Zij geeft uitvoering aan de gedachte van het regeerakkoord en geeft, zoals ik zei, een visie, een preventieagenda. Aan de specifieke uitwerking qua focusregio's en partnerschappen zijn we heel hard bezig. De ambtenaren en natuurlijk hun collega's op de ambassades zijn aan het kijken hoe we op thematisch niveau, maar ook op landen-/regioniveau of focusregioniveau de beste meerjarige uitwerking kunnen organiseren. Met wie doen we dat? Dan kom ik natuurlijk meteen terug op het lokale maatschappelijk middenveld. Het hangt af van de regeringsvertegenwoordigers, van het land, van de betrekkingen die we met dat land hebben, van kennisinstellingen en van het Nederlandse bedrijfsleven. Het hangt af van de thema's en de prioriteiten. Dan komt er een kritische massa waardoor je op een natuurlijke, bijna organische wijze, op een aantal landen komt. Je ziet het dan als een soort visual map. Je krijgt een soort grotere bol waar politiek, defensie, migratie, ontwikkelingssamenwerking en handel samenkomen. Dat wordt dan een grote kring van interventies en beleidsprioriteiten; de kritische massa van aandachtspunten voor Nederland in de samenwerking. Er zijn andere landen in de focusregio's waar we de grensoverschrijdende problemen willen oppakken: als het gaat om mensensmokkel – dat is uiteraard vaak per definitie grensoverschrijdend – als het gaat om opvang in de regio, vluchtelingen en ontheemden, en als het gaat om mogelijkheden voor vluchtelingen om weer terug te keren. Op die manier wordt ernaar gekeken bij de uitwerking. Indicatoren zullen heel belangrijk worden. Ik kom in de brief in het najaar terug op de specifieke indicatoren in de proactieve handelsagenda, omdat we met die uitwerking bezig zijn. Vele van de indicatoren zullen SDG-indicatoren zijn, omdat de SDG's specifiek genoemd worden en we natuurlijk niet andere indicatoren gaan verzinnen. Maar we gaan wel kijken welke streefwaarden we gaan toedelen aan de Nederlandse bijdrage om die SDG's te helpen bereiken in een focusregio of -land.

De voorzitter:

Minister. De heer Voordewind heeft een interruptie.

Minister Kaag:

Ik kom zo nog terug op de specifieke landenvraag van mevrouw Becker.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik wil met de interruptie de vraag van mevrouw Becker niet wegnemen, maar de Minister heeft het nu over landen en regio's en dat heeft alles te maken met hoofdstuk 6, de geografische focus. De Minister komt in het najaar met de uitwerking. Dan gaan we waarschijnlijk ook landen zien. Maar ik wil de Minister wel alvast twee zorgen meegeven. Ik zie op pagina 98 landen staan, zoals Sudan en Somalië, waarvan ik denk: wat moeten we daar? En je kan je ook afvragen of wij überhaupt nog gewenst zijn in Rwanda, want van daaruit hebben we ook hele kritische opmerkingen gehoord. Kan de Minister eens reflecteren op deze landen? De leider van Sudan hoort hier voor het hekje te staan. Voor Somalië kunnen we alleen met noodhulp aan de slag en niet met een langere termijnvisie. En Rwanda vindt onze hulp schijnbaar ongewenst. Misschien kan de Minister daar toch iets over zeggen?

Minister Kaag:

Ik gooi het even om. Ik wilde eigenlijk door naar mensenrechten en SDG's. Ik kom zo nog terug op de vraag van mevrouw Karabulut. Maar ik ga nu dus meteen door naar de verschuiving naar focusregio's. Ik denk dat ik daarbij meteen een aantal vragen kan meenemen. Zoals u in de nota heeft kunnen lezen, gaan we weg van het nauwe prisma van alleen maar partnerlanden. Zoals u weet uit de jaarverslagen, zei Nederland te werken in vijftien partnerlanden, maar uiteindelijk waren er activiteiten in 68 landen en op andere terreinen soms in 85 landen. Het is dus eigenlijk een beetje een vertekend label. De keuze voor de regio's wordt gemaakt op basis van het regeerakkoord en op basis van de analyse van grondoorzaken die vaak een aantal landen in een regio of subregio aan elkaar verbinden. Als we dit strategisch coherent en integraal willen oppakken, dan zullen we breder moeten denken dan alleen een land en doen alsof de belendende landen daar niets mee te maken hebben. Ik denk dat daar consensus over bestaat. Zeker als je kijkt naar de Sahel en de Hoorn. Veel van het beleid zal zich daarop toespitsen. Er valt ook veel samen in dit soort focusregio's: het zijn fragiele landen, ze hebben een zwak bestuur, de oorzaken van een conflict, vaak conflict op conflict, een sterke groei van de bevolking en de consequenties van klimaatverandering. Het is eigenlijk bijna helaas een modern klassiek verhaal. We gaan in de focusregio's toetsten waar de behoefte ligt en of dat aansluit bij de Nederlandse toegevoegde waarde. Dat kan kennis en expertise zijn en de bredere analyse als je kijkt naar de koppeling met de andere buitenlandse relevante nota's die zijn gepresenteerd: Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, Defensie, en natuurlijk de Migratienota. En we toetsen of de inzet die dan gekozen wordt, past binnen het bredere kabinetsbeleid dat ik zojuist noemde.

Wat betekent dat dan voor bijvoorbeeld een land als Somalië? Het blijft de Hoorn van Afrika. Er is een trigger als het gaat om irreguliere migratie, er is een vraag naar investeringen en mogelijkheden voor werkgelegenheid. Ik heb niet gezegd dat wij op grote schaal doorgaan in Somalië, zeg ik tegen de heer Voordewind. Ik geef alleen met een voorbeeld aan dat er nog steeds wat activiteiten kunnen zijn in Somalië, juist gebaseerd op die bredere analyse.

Rwanda is een mooi voorbeeld – ik ben blij dat dit werd genoemd – van een land waar wij de hulp geheel gaan afschalen, met het idee om tot een einddoel te komen. Als men mij vraagt naar een specifieke datum, kan ik zeggen dat die datum zal worden bereikt als alle lopende programma's zijn afgelopen. Ik kan nu niet zeggen dat wij volgend jaar ophouden, want dan stoppen wij een programma midway. Dan hebben wij geen resultaat, terwijl het geïnvesteerde geld uiteindelijk onvoldoende goed zou zijn geïnvesteerd omdat wij het programma niet hebben laten aflopen. Overigens wil de Rwandese regering van alle hulprelaties af per 2020. Ik denk dat één of twee kleine programma's misschien in 2020 of 20121 zullen aflopen, maar er worden geen nieuwe investeringen of programma's afgesproken. Laat ik daar helder over zijn.

Natuurlijk doen wij niet altijd aan ontwikkelingssamenwerking. Wij doen al lang niet meer aan directe budgetsupport of directe budgettaire investeringen. Wij werken vaak in landen waar wij helemaal geen of weinig contact hebben met de regering. Wij zijn daar juist bezig met een bescherming van de bevolking tegen de gevolgen van slecht bestuur van de eigen regering. Dat doen wij vanuit het perspectief van mensenrechten, internationale samenwerking en betere kansen voor de mensen daar. Het is dus niet altijd een een-op-eenrelatie tussen twee regeringen. Dat zou heel fijn zijn, maar juist als het gaat om grondoorzaken, is de eigen regering vaak ook onderdeel van het probleem.

Niet alle landen in de regio's zijn belangrijk in ons beleid. Wij kijken echt naar de doelstellingen in het regeerakkoord en de toegevoegde waarde van de Nederlandse inzet. Wat kunnen wij bereiken? Daarnaast kijken wij wat anderen in die landen doen. Als daar al heel veel mensen zitten en daar al veel goed werk wordt gedaan, dan wil dat niet zeggen dat Nederland zich daarbij moet scharen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit is mijn tweede interruptie. Het was een heel lang antwoord van de Minister, maar tegelijkertijd was het veelomvattend. Het is goed om enigszins een richting te horen, ook als het gaat om een land als Rwanda, dat zelf aangeeft dat het in 2020 wil stoppen met de ontwikkelingsrelatie. Ik hoor de Minister een beetje in die richting bewegen: geen nieuwe programma's meer, misschien nog wat kleine programma's in 2020, maar verder is er sprake van een heel duidelijke afbouw. Daar ben ik blij mee. Ik verwijs ook naar de nota, waarin landen als Marokko en Libië worden genoemd. Met Marokko hebben wij tot nu toe geen relatie op het vlak van ontwikkelingshulp; misschien kan de Minister daar iets over zeggen. Met Libië kunnen wij helemaal niets, behalve misschien wat noodhulp of ondersteuning van de migranten die teruggaan. Ik begrijp dat wij geen begrotingssteun verstrekken – dat doen wij al heel lang niet meer, want daar waren wij tegen – maar wij geven natuurlijk wel sectorale steun op het vlak van onderwijs, versterking van de rechtsstaat en dergelijke. Dat gaat wel in afstemming met de regering. Ik begrijp heel goed dat wij in Sudan noodhulp geven en misschien iets doen aan wederopbouw, maar als wij grotere programma's willen doen, zelfs sectoraal, dan zullen wij toch de instemming van de regering nodig hebben. Ik hoop dat de Minister zegt: wij gaan niet samenwerken met een Al Bashir.

Minister Kaag:

Nee. Dat is niet mijn intentie. Wel stel ik met teleurstelling vast dat veel andere landen dit opeens aan het veranderen zijn, maar dat is niet mijn intentie. Het voorbeeld van Libië is heel relevant. Wij financieren natuurlijk wel terugkeer via UNHCR en IOM. Daar blijven wij mee doorgaan. Bij programma's in Libië gaat het om de terugkeer van irreguliere migranten. Die willen wij juist uit de detentiecentra halen en zo snel mogelijk naar huis laten terugkeren. Nederland zet juist ook in op het politieke proces met de Libische regering. Als je daar wilt bouwen aan stabiliteit van het politiek proces, is het fijn dat er ook wat OS-middelen zijn die daaraan complementair zijn. Daarom kom ik iedere keer weer terug bij de analyse van de gemeenschappelijke instrumenten. OS zal niet worden geïnstrumentaliseerd, want een analyse grondoorzaken armoede moet ook alleen kunnen staan. Soms is er echter een reden – Libië is daarvan een heel goed voorbeeld – dat een aantal stromen samenkomen. Daarom wordt bijvoorbeeld Libië genoemd.

Er was ook een vraag gesteld door mevrouw Diks over Mozambique. Nee, OS wordt niet volledig stopgezet in een land als Mozambique. We gaan bijvoorbeeld door met de GFF, juist wat betreft de SRGR-agenda. Andere programma's worden afgeschaald. Ik kan u tal van voorbeelden noemen, maar het idee is dat ik een grote lijn kan neerzetten in plaats van elk programma. We werken aan de uitvoering. Anders wordt het denk ik een soort kerstboom die veel te veel versierd is.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

U heeft een opmerking gemaakt over de vraag die ik had gesteld. Ik vroeg wat dit bijvoorbeeld betekent voor Mozambique dan wel Ghana. Dat waren gewoon twee voorbeeldlanden. Vervolgens heb ik gevraagd of u bereid bent om een overzicht te maken van de programma's waar we nu mee ophouden of die we langzamerhand gaan afschalen in de landen waar we tot dusver wel een relatie mee hadden. U geeft zelf aan dat het eigenlijk een beetje een kerstboom is. Dat zien wij natuurlijk ook. Ik zou het fijn vinden als we daar een soort overzicht van kunnen krijgen.

Minister Kaag:

Nee, ik zei niet dat het een kerstboom is. Ik zei: als ik elk los stukje ga beantwoorden, dan wordt mijn beantwoording een kerstboom. De nota is een heel helder, strategisch en integraal stuk. Laat ik daar even helder in zijn. Ik betreur het dat u die heel anders leest en dat had ik niet verwacht. Maar goed, dat zal uw keuze zijn.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik bedoelde de opmerking eigenlijk wel min of meer serieus. Ik bedoelde niet aan te geven dat uw nota een kerstboom is. Die metafoor had ik ook nog kunnen gebruiken. Nee hoor, dat is heel flauw. U gaat iets anders doen in de ontwikkelingshulp, zal ik maar zeggen. De focus verschuift. De vraag is wat dat betekent voor de landen waar we tot dusver altijd een goede ontwikkelingsrelatie mee hadden. Daar zou ik graag een overzicht van willen krijgen.

Minister Kaag:

Ik wilde dat nog beantwoorden. Wat er eerst gaat gebeuren: form follows function. We hebben een nota en die bespreken we nu. We zetten in op de grote lijnen. Er wordt nu door alle posten gewerkt aan een meerjarenstrategie voor de focusregio's. Als je de criteria goed toepast, komt daar een aantal kritische landen en landenpunten uit. Dan zijn er natuurlijk nog landenoverstijgende thema's, zoals SRGR. We willen natuurlijk ook naar mensenrechten kijken. Dat is niet specifiek, maar universeel. We kijken dan ook weer naar landen. Daarna zal al heel snel de conclusie komen: als we in a, b, c, d en e werken en je past de criteria toe op nog lopende programma's, dan werkt dat niet meer voor f, g en h. Dan heb ik overzicht over de totale uitfasering. We kunnen dat denk ik redelijk snel delen. Op dit moment wil ik dat nog niet doen, juist vanwege die kerstboom.

Mevrouw Becker (VVD):

Een deel van de vragen die ik hierover aan de Minister gesteld heb is inmiddels door haar beantwoord, waarvoor dank. Is de Minister bereid om aan te geven wanneer zij een brief naar de Kamer kan sturen waarin we iets meer inzicht in krijgen in de landen waaraan primair gedacht wordt bij de focusregio's, in de landen waarvoor dit in principe geen inzet of minder inzet betekent en ook in de bestedingsruimte die dan maximaal gereserveerd is voor de landen die tot de focuslanden en focusregio's behoren?

Minister Kaag:

Zoals ik net meldde, kunnen wij daar inzicht in geven. Ik vroeg mij even af wat MLS ook weer was. Er werd mij een spiekbriefje gestuurd, maar ik dacht even dat het iets anders was. Dit doe ik na de uitwerking en de accordering van de meerjarige landenstrategieën. Dan kunnen we daar inzicht in geven. Ik wil me nog niet specifiek toeleggen op de budgettaire ruimte. Dat komt bij de begroting. Ik wil dat niet allemaal los gaan spitten. Het is één pakket.

Mevrouw Becker (VVD):

Kan de Minister aangeven wanneer we die brief kunnen verwachten? Mijn vraag was niet zozeer gericht op de budgettaire ruimte per land, maar wel op wat dan de bestedingsruimte is die maximaal gereserveerd is voor deze focuslanden en focusregio's. Ik vraag dat omdat in het regeerakkoord is opgenomen, en het ook de intentie van deze Minister is om meer focus op bepaalde regio's aan te brengen. Het zou voor de Kamer denk ik goed zijn om inzichtelijk te hebben wat dit dan betekent in middelen. Ik vraag dus eigenlijk gewoon om informatie en wanneer die komt.

Minister Kaag:

Dat is na het reces. Ik kan nog geen datum geven, dus het is gewoon na het reces. We gaan dan ook werken aan de begroting voor 2019. Dan zullen de middelen helder zijn. We gaan heel zorgvuldig werken aan de prioriteiten die in het regeerakkoord zijn gesteld. Ik ga nu nog niet zeggen welke ruimte per land er is, want dat moet blijken uit de analyse. De inhoud leidt dus ook de accordering van de middelen.

Mevrouw Becker (VVD):

Heel kort, voordat hier verwarring over ontstaat. Ik vraag niet om besteding per land, maar zou het fijn vinden inzicht te hebben in de bestedingsruimte die de Minister op de begroting voor die focuslanden en -regio's heeft. Ik zou me kunnen voorstellen dat je zegt: 70% of 60% of zoveel procent van de middelen besteden we in die regio's. Niet voor niets focussen we daarop. Dat heeft dan ook financiële implicaties.

Minister Kaag:

Zo werkt het niet, dat zou te eenvoudig zijn. In sommige landen, al is het een focusland of -regio, heb je eigenlijk maar beperkte middelen nodig. Dat hangt af van je kanaal. Als je bijvoorbeeld veel meer geld in de Wereldbank of zo'n instantie stopt, kun je met één euro tien euro «leveragen», zoals dat heet. Steun voor een groot programma zoals opvang in de regio kan veel meer geld vergen, want dat betekent veel mensen, financiering, onderwijs, werk en nieuwe programma's. Ik kan daar nu nog geen antwoord op geven en ga ook geen percentages noemen. Ik begrijp de richtsnoer. We willen het zelf ook weten, want dat is makkelijker voor de sturing. Het lijkt mij handig om na het reces eerst een technische briefing aan te bieden, mijnheer de voorzitter. Daarna kijken we verder. Ik ga niet onverhoeds te snel. We hebben zelf haast met de uitvoering, want we moeten de budgetten natuurlijk heel strak neerzetten en de landen willen nu graag aan de slag. Er is heel hard gewerkt aan de nota. Tijdens de recesperiode wordt er door de ambtenaren doorgewerkt, ook op de posten. Na het reces is er dus meer helderheid.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, had u ook een vraag of zag ik dat niet goed? Dan kan de Minister verder met de beantwoording van de vragen.

Minister Kaag:

De heer Bouali heeft een vraag gesteld over het instrumentarium dat we willen instellen. Dat is dus een mix, zoals ik net al meldde. We willen inzetten op economische ontwikkeling en de opvang van vluchtelingen en/of intern ontheemden als het gaat om Irak. De focus op stabiliteit en stabilisatie blijft – de heer Voordewind vroeg daarnaar – met een speciaal accent op terugkeer en re-integratie van intern ontheemden, ofschoon ik tijdens mijn bezoek aan Irak merkte dat het langzaam gaat. Veel van de intern ontheemden ervaren nog niet het gevoel van persoonlijke veiligheid dat nodig zou zijn. De middelen zijn er dus wel, maar het proces van wederopbouw kan langzaam gaan. De intern ontheemden kijken naar wat er aanwezig is aan lokale overheid, lokale bescherming en diensten, dus we moeten dat ook weer op vele niveaus gaan oppikken. Mijn bezoek aan de Koerdische autonome regio in Irak toonde ook weer aan dat het merendeel van de langjarige opvang altijd wordt verzorgd door de gastgemeenschappen of door lokale of nationale regeringen. Wat wij doen draagt bij, maar er wordt enorm veel gedragen door de gastgemeenschappen zelf. In de Koerdische autonome regio hoor je niet van het risico van spanningen zoals in Libanon en Jordanië. De intern ontheemden voelen zich er veilig en welkom. Ik denk dat we daar alleen maar waardering voor kunnen uitspreken. Ik was onder de indruk van de tot nu toe uitgevoerde programma's. De vernietiging van Mosul is namelijk ongeëvenaard in de regio. We kunnen alleen maar met alle respect naar de mensen kijken die de volgende dag weer terug moeten gaan, met alle trauma's, om hun leven op te bouwen. Gelukzoekers zijn het zeker niet. Het zijn waardige mensen die investeren in hun eigen land en daar trots op zijn. Ik hoop dat wij daar een bijdrage aan kunnen blijven leveren, ook conform het regeerakkoord.

Het postennet. Een aantal van u heeft gevraagd hoe de ambassades worden versterkt. De heer Bouali vroeg naar de MENA-regio, de heer Amhaouch naar de economische diplomatie, naar hoe we daaraan kunnen doen via ambassades en of er meer posten bij komen. Er zijn natuurlijk altijd verschillende manieren om doelen te bereiken. Versterking of verplaatsing van economische attachés in kritisch belangrijke of belangrijke landen is daar één van. Collega Blok is nu bezig met het finaliseren van een brief die zal aangeven welke plaatsingen uit de nieuwe middelen voor de begroting van Buitenlandse Zaken kunnen plaatsvinden. Wij kijken naar het aantal plaatsingen dat gemoeid zal zijn met specifiek de handelsbevordering of controle op de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking, of het door onszelf is of andere middelen. Maar er zijn natuurlijk veel andere manieren, zeker als het gaat om economische bevordering, om te kijken hoe dit het beste gedaan kan worden door consulaten-generaal, en dus niet alleen door ambassades, door de RVO, missies en door een aantal andere bestaande mogelijkheden.

Ik vrees dat ik lichtelijk van mening of van inzicht blijf verschillen met de heer Bouali en zijn enorme waardering voor het Holland House in Colombia. Ik ben het helemaal met hem eens dat dat een ongeëvenaard succes is. Gelet op de specifieke situatie in Colombia, de lokale ondernemers, de Nederlander die erachter zit en de eigen middelen die te berde worden gebracht, is het lastig om het model een-op-een te kopiëren en elders uit te zetten. Maar we blijven kijken in welk land dit eventueel geëvenaard kan worden. Wees gerust, maar ik ben dus iets terughoudender met de kopiemethode die we kunnen toepassen. Dit vanwege de unieke succesformule die in Colombia van toepassing is geweest.

De heer Bouali (D66):

Dank dat u wel blijft kijken naar wat er mogelijk is met het Holland House, maar daar wilde ik eigenlijk niet op interveniëren. U gaf aan welke instrumenten er ingezet worden, in ieder geval in de focuslanden. U sprak ook over de versterking van het postennetwerk. Heb ik goed begrepen dat u wat betreft de andere landen in de MENA-regio na het reces wilt bekijken of we op basis van de MJSP's en ander onderzoek het instrumentarium daar eventueel kunnen toepassen?

Minister Kaag:

Ja, natuurlijk zijn er andere landen. Mevrouw Becker, of misschien was het de heer Voordewind, noemde terecht Marokko. Dat is geen OS-land, het is een middeninkomstenland, het heeft ook een partnershiprelatie met de EU, dus het heeft toegang tot enorme middelen. Dan moet je kijken wat de toegevoegde waarde van Nederland is. Daarom zijn die criteria zo scherp. Maar als je kijkt naar de zogenaamde ring rondom Europa, het belang van stabiele landen in Noord-Afrika en mogelijke verwachtingen in de toekomst voor wat betreft migratieafspraken, dan is het ook belangrijk dat we met name investeren met economische middelen: banen creëren, perspectief, Orange Corners. Er zijn tal van beperkte mogelijkheden, maar die zijn zichtbaar wel heel effectief en die kunnen ook heel veel goede diplomatieke goodwill creëren voor Nederland. En dat is ook belangrijk.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik hoor de Minister spreken over de versterking van het postennetwerk. Wij zouden graag van de Minister horen hoe zij de verdeling ziet tussen aandacht voor mensenrechten, de krimpende ruimte waar ik het net over had, en handel.

Minister Kaag:

Het postennetwerk, krimpende ruimte en handel.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Mijn vraag was of de Minister, als het gaat over de versterking van het postennetwerk, kan aangeven hoeveel van die extra capaciteit beschikbaar is voor het thema mensenrechten, hoeveel voor de krimpende ruimte van het maatschappelijk middenveld en hoeveel voor handelsbelangen.

Minister Kaag:

Dat kan ik naar alle eerlijkheid nog niet zeggen, want ik ben zelf contribuant aan de gedachte van de postennetbrief. Maar die wordt gestuurd door de Minister van Buitenlandse Zaken. Aangezien mensenrechten centraal staan en altijd een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid zijn en horen te blijven, kijk ik daar zeker naar vanuit de Buitenlandse Handel/OS-agenda en ik zal scherp blijven volgen hoe we die het beste kunnen uitvoeren en hoe we daar geloofwaardig in kunnen blijven, vooral in landen waar dat het moeilijkst en het lastigst is. Ik kom net terug uit een bespreking in Bagdad met mensenrechtenactivisten. Dat was een directe positieve confrontatie met al het goede werk dat wordt verricht door de ambassade en door de financiering van activiteiten voor mensenrechtenactivisten, journalisten, vertegenwoordigers van de lhbti-gemeenschap en vrouwenvertegenwoordigers. Zij zeiden juist: alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, blijf investeren en ondersteun ons, want als jullie het niet doen als buitenlandse regering en als jullie het niet benoemen in de besprekingen met de regeringen – wat ik heb gedaan in Bagdad, maar ook in Erbil – dan blijft er heel weinig voor ons over. Dus ik denk dat het ontzettend belangrijk is.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik begrijp dat dit een interdisciplinair dossier is, dat gedeeltelijk niet op het terrein van de Minister ligt. Toch vraag ik de Minister om daar nog een keer expliciet over in gesprek te gaan met haar college van Buitenlandse Zaken, juist ook gezien de actualiteit, met een ruimte die steeds verder wordt ingeperkt. Wij geloven dat het op dit punt nodig is om niet alleen op handel, maar juist ook op mensenrechten te focussen en op het maatschappelijk middenveld capaciteit op te bouwen.

Minister Kaag:

Dat kan ik bevestigen. Wij zullen kijken naar intensivering van capaciteit. Soms doe je dat niet alleen via de harde mensenrechtenhoek, maar via inzet van OS-middelen en het steunen van lokale capaciteit, of bijvoorbeeld via het Nederlands maatschappelijk middenveld, dat goede contacten heeft met organisaties daar. Dat kunnen organisaties zijn die samenwerken met andere lokalen. Het kan ook via uitwisseling van gedachten met organisaties met een meer religieus getinte oriëntatie, of juist organisaties met een niet religieus getinte oriëntatie, want het mensenrechtenbeleid van Nederland is theïstisch, non-theïstisch en atheïstisch. Wij ondersteunen alle rechten, zowel het recht om atheïst te zijn als het recht om theïst te zijn. Dat kan men lezen in de mensenrechtennota – ik heb dat speciaal nog even opgezocht. Het recht om te geloven heeft evenveel bestaansrecht als het recht om niet te geloven. De levensbeschouwelijke identiteit moet gewaarborgd worden, maar in veel landen zijn het juist de religieuze minderheden of vertegenwoordigers van de lhbti-gemeenschap – daarom is dit zo expliciet genoemd in het regeerakkoord – waaraan wij bijzondere aandacht willen geven. Het kan juist ook in samenwerking met vertegenwoordigers van meer religieus georiënteerde organisaties, zeker als het gaat om kerndoelstellingen. Het gaat natuurlijk niet om missie- of zendingswerk, maar om concrete OS-doelstellingen en mensenrechtendoelstellingen.

Mevrouw Karabulut sprak over het brede scala van het mensenrechtenbeleid en de mensenrechtenagenda van het kabinet. Ik kan bevestigen dat er via de middelen en de prioriteiten die wij stellen scherp wordt gekeken naar mensenrechten. De positie van vrouwen is daar één van. Wij steunen religieuze minderheden, vertegenwoordigers van de lhbti-gemeenschap, maar natuurlijk ook organisaties die hun stem kunnen en willen verheffen. Ik ben het ermee eens dat wij er gevolg aan moeten geven als dat relevant is. President Al-Bashir is een helder voorbeeld, maar er kunnen veel andere voorbeelden gegeven worden. In een andere zone moet een andere weging worden gemaakt. In eerste instantie vindt dit gesprek plaats in de commissie Buitenlandse Zaken, met mijn collega Blok.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat begrijp ik. Wij willen hiermee bereiken dat mensen bediend worden en hun levens beter worden. Daarvoor hebben wij de Universele Rechten van de Mens. Het meest ideale plaatje dat wij voor ons zien, is de democratie. Heel veel problemen, de grondoorzaken, hebben te maken met het schenden van de mensenrechten. Waar ik mij grote zorgen om maak en wat ik ook mis in de nota, is het volgende. Misschien kan de Minister erover nadenken of zij dat kan concretiseren. Bij ieder onderwerp zouden wij de vraag moeten stellen op welke manier onze steun bijdraagt aan verbetering van de mensenrechten en de democratisering. Ik noem maar een onderwerp dat heel actueel is: de migratiedeals. Dat klinkt allemaal prachtig en van tevoren zegt iedereen dat er moet worden voldaan aan de mensenrechten, maar de praktijk, zoals ook de Minister weet, is veel weerbarstiger. De deal die wij hebben, functioneert van geen kanten. Dat is maar één onderwerp en één voorbeeld dat ik noem. Ik vraag de Minister of zij mogelijkheden ziet om die doelen te verankeren in haar beleid.

Minister Kaag:

Zoals u weet hebben de meeste SDG's een koppeling naar mensenrechten en sociaaleconomische rechten. Leidend blijft natuurlijk de universaliteit van alle mensenrechten. Wij zullen daar specifiek naar kijken. Alles wat je doet, gebeurt onder het «do no harm»-principe. Dat is echter vaak niet afdoende. Ik ben het met u eens dat grondoorzaken ook expliciet slecht bestuur, corruptie, repressie, et cetera zijn. Die veroorzaken conflicten en ook nog mensen die in veel gevallen vluchten, of sowieso hun heil elders zoeken. In dat geval doen ze dat als irreguliere of illegale migranten. De fundamentele kwestie is dus inderdaad de grondoorzaak. Grondoorzaken zijn voor mij conflict, wanbestuur, corruptie en repressie.

De aanpak door middel van de nexus tussen hulp en handel, waar relevant, is er juist om die grondoorzaken en de symptomen aan te pakken. Irreguliere migratie is vaak een symptoom. Het is ook een symptoom van het gebrek aan perspectief. We moeten natuurlijk ook ten dele aan symptoombestrijding doen als het gaat om versnelde terugkeer. Daarom is het geval van Libië zo relevant. Daar financieren we UNHCR en IOM om irreguliere migranten zo snel mogelijk naar huis te helpen. Is dat ideaal? Nee. Moeten we met een langetermijnperspectief werken en investeren in de landen van herkomst van die irreguliere migranten, waar relevant en waar we dat kunnen? Ja. Maar we kunnen niet alles. Dat ben ik ook niet van plan en dat ga ik ook niet beloven of toezeggen. Ik zou het graag willen, maar dat kan niet. Dat is niet aan Nederland. We moeten ons beperken en daar focus in aanbrengen.

Via de nota kijken we dus naar een aantal aspecten van mensenrechten. Dit is niet een gehele mensenrechtennota. Deze heeft u bijvoorbeeld eerder gehad van Minister Timmermans en ik geloof Minister Koenders. Mensenrechten op het hoogste politieke niveau moeten juist ook onderwerp van gesprek zijn met mijn collega Blok. Dat heeft u hoogstwaarschijnlijk al gehad. Ik moet deze nota natuurlijk ook in een frame van actie kunnen plaatsen.

De voorzitter:

Minister, ik moet u toch vragen om iets korter te zijn in de antwoorden. Ik denk dat er nog vrij veel besproken moet worden. Maar ik interrumpeer nu eigenlijk even omdat mevrouw Karabulut misschien nog een vervolgvraag wil stellen. Dat moet natuurlijk kunnen. Gaat uw gang.

Mevrouw Karabulut (SP):

Laat ik dan een tweede vraag die ik had en die hiermee te maken heeft, ook stellen. De Minister zegt: dat doen wij door conflictpreventie en door te werken aan die grondoorzaken. Maar hoe hangt deze nota dan samen met de buitenlandnota en de Defensienota? Wederom: we willen conflicten voorkomen, maar tegelijkertijd wordt binnenkort besloten over een aantal missies waarvan we weten dat die zullen bijdragen aan meer vluchtelingen. We willen voorkomen dat mensen op de vlucht slaan en/of migranten terugsturen. Ik noem maar een land als Marokko. We weten dat dit regime op dit moment de mensen die strijden voor sociale rechtvaardigheid, gewoon voor werk om daar te kunnen blijven wonen, tot twintig jaar gevangenisstraf worden veroordeeld. Hoe ziet die samenhang eruit en hoe kunnen wij dat straks gaan volgen? Nogmaals: kijkend naar de praktijk, de discussies en de vuile deals die al zijn gesloten, constateer ik dat de intenties goed zijn, maar dat het vaak ten koste gaat van de mensenrechten en/of bijdraagt aan oorlog en conflict. Uiteindelijk komt het dan neer op symptoombestrijding en dweilen met de kraan open.

Minister Kaag:

Ik begrijp uw vraag. Ik ga niet in op de gehele samenhang. Het is namelijk een koppeling. Het regeerakkoord heeft overeenstemming met de analyses. De gemeenschappelijke buitenlandse veiligheidsstrategie en de Defensienota zijn elementen. Wij werken aan het creëren van perspectief. Wij doen dat vanuit de optie om mensen daarin mee te nemen. Ik ben het met u eens dat we altijd naar landensituaties en het handelingsperspectief moeten kijken om te zien of we inderdaad niet onbedoeld mensenrechten schaden. Dat is een politieke vraag. Die weging moet altijd plaatsvinden, maar ik ben niet in staat te zeggen hoe alle vier de beleidsnota's met elkaar samenhangen. De grondanalyse is namelijk dezelfde. De analyse van grondoorzaken, prioriteiten en aanvliegroutes zijn hetzelfde. Die zijn niet geïnstrumentaliseerd.

Er is ook een eigen optiek voor ontwikkelingssamenwerking. Die hangt niet af van een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Er zijn redenen om aan armoedebestrijding te doen. Er is daarom een reden waarom er veel meer geïnvesteerd wordt. Er is sowieso een reden voor het creëren van perspectief. Al zou er geen enkele crisis in de wereld zijn, dan willen we nog steeds aan armoedebestrijding doen, dan willen we nog steeds de positie van meisjes en vrouwen verbeteren en dan willen we nog steeds aan die kanten van mensenrechten werken. De een-op-eenkoppeling bestaat dus niet.

De voorzitter:

Ik vraag de Minister om voort te gaan met haar betoog.

Minister Kaag:

Ik zal het korter doen. Ik heb natuurlijk van 16.00 uur tot 18.30 uur geluisterd naar heel lange vragen, voorzitter. Er zijn heel veel vragen gesteld. Ik ben misschien te uitvoerig in mijn beantwoording, maar dit is ook het moment waarop we deze heel mooie nota kunnen bespreken. Maar ik zal het korter doen.

Ik leg dan misschien de vragen die gesteld zijn door de heer Stoffer even terzijde, tot het laatste moment, met excuus voor zijn medewerker. Ik heb de antwoorden op de vragen van de SGP-vertegenwoordiger, maar ik ga even door op de andere vragen. Dan kom ik daar later nog even op terug.

Er is een aantal artikelen geschreven over religie, interessant genoeg. Er is gevraagd of religie wel integraal wordt meegenomen in het beleid. Ik heb ook gereageerd op één artikel dat de heer Voordewind heeft gepubliceerd. Vandaag is er weer iets gepubliceerd. Ik denk dat we helemaal niet met elkaar van mening verschillen. Zoals ik al zei zijn religie en religieuze organisaties belangrijk als het gaat om behaviour change. Vaak komen ze uit de gemeenschap zelf. Bij het creëren van gedragsverandering als het gaat om genitale besnijdenis van meisjes, hebben Amerikaanse organisaties in Senegal bijvoorbeeld enorm grote successen met de imams. In andere omstandigheden gaat het misschien om de kerken. Het gaat, zoals ik al eerder zei, om doel, actie en wie de beste partner is in dat geval.

Verder heb ik nog even nagedacht over de Bijbel. Ik sta hier natuurlijk op enorme achterstand bij de heer Voordewind, bijvoorbeeld. Ik denk dat de gelijkenis met De barmhartige Samaritaan heel relevant is. De centrale vraag in De barmhartige Samaritaan is: wie is mijn naaste? De priester, de leviet of de Samaritaan, die het slachtoffer wel hielp? De wetgeleerde in de gelijkenis concludeerde dat dit de man was die medelijden met het slachtoffer had getoond. Toen zei Jezus tegen hem: doet u het dan voortaan net zo. Dus het doet er niet toe wie het doet, het doet er niet toe wie hij is, het gaat erom dat het gebeurt. Uiteraard is er ruimte voor religieuze organisaties, zoals in de nota gesteld wordt, theïstisch, non-theïstisch of atheïstisch.

Dan de voortgang op de SDG's. Hoe gaat het brede kader eruitzien? Zoals ik al meldde, is de voortgang van de SDG's de verantwoordelijkheid van de landen zelf. Zij stellen indicatoren op landenniveau. Wij koppelen die met onze eigen indicatoren. Die zijn SDG, in veel gevallen, zoals wij eerder hebben besproken in het heel goede gesprek met de twee rapporteurs over de streefwaarden en de indicatoren. Wij zullen dat gesprek voortzetten om altijd maar te blijven verbeteren en zo veel mogelijk meetbaar te maken, maar daarbij ook te houden voor het kwalitatieve. Er komt een jaarlijkse Kamerbrief over de Nederlandse SDG-rapportage. De toets van de impact van de SDG's voeren wij uit door een aanvulling van het bestaande instrumentarium, het integrale afwegingskader, juist ook, zeg ik tegen mevrouw Van den Hul, om alle aspecten van gender meetbaar te maken. Bij alles wat wordt voorgesteld, moeten wij bekijken hoe dat een verbetering kan opleveren. Dan kan het gaan om handel, participatie, lokaal leiderschap of de positie van vrouwen en meisjes. Verder is het allemaal transparant aanwezig, in ieder geval voor wat het integrale afwegingskader betreft. Dit IHK is te vinden op de desbetreffende website.

Er is gesproken over coherentie. Mevrouw Diks stelde dat zij geen coherentie ziet in de nota. Ik zeg tegen haar: legt u de nota nog eens onder uw kussen, dan komt er vast een heel mooi verhaal uit. Ik denk dat de nota wel coherent is en dat de beleidscoherentie gezien en gemeten kan worden in de uitvoering. Er wordt altijd geklaagd dat organisaties, landen en de VN niet coherent zijn. Het is altijd lastig. Ik denk dat er geen perfectie bestaat. Wij moeten uit de parallelle structuren breken. Wij zullen er heel erg op moeten toezien dat alle andere ministeries ook via de SDG-toets meewerken, maar wij moeten natuurlijk ook kijken waar wij zelf coherent zijn. Dat is het punt waarover mevrouw Diks, de heer Alkaya en mevrouw Van den Hul over gesproken hebben. Als het gaat om belastingontduiking, het beleid wordt op dat punt aangepast. Staatssecretaris Snel heeft daarvoor een plan neergelegd. Gaan wij werken aan corruptie? Ja, dat doen wij al. Dat staat ook in de nota. Wij investeren in capaciteitsversterking. Capaciteitsversterking aan de grens is overigens ook heel belangrijk als het gaat om documentenfraude. Dat is niet grensbewaking, maar controle om te voorkomen dat mensen gesmokkeld worden. Dat gebeurt wel in het kader van migratiesamenwerking. Ik denk dus dat er meer beleidscoherentie inzit dat men vermoed. Ik zal echter meenemen dat hier continu aandacht voor moet zijn.

Resultaten boeken op het vlak van OS. Helaas is dat altijd een zaak van lange termijn, maar ze zijn er dan ook.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voor de helderheid: volgens mij heb ik niet gesproken over beleidscoherentie in de nota. Ik heb gesproken over de beleidsincoherentie, of de nog niet doorgevoerde coherentie tussen de vier nota's. Dan gaat het om de buitenlandvisie, de Migratienota, de onderhavige nota en de Defensienota. Ik heb er zelfs nog begrip voor, aangezien het kabinet nog niet zo heel lang zit, dat er nog gestalte moet worden gegeven aan de uitwerking van die nota's. In de onderhavige nota geeft de Minister aan dat zij een herzien actieplan beleidscoherentie wil. Ik zou het fijner vinden als zij tijd zou besteden aan de uitvoering, dus aan het invullen van de beleidscoherentie met de overige Ministers en Staatssecretarissen.

Minister Kaag:

Ik zal de suggestie meegeven aan de andere bewindspersonen. Ik denk dat dit in de uitvoering van de nota's aan de orde moet komen. In de nota's zijn de juiste relevante convergenties gelegd. Het is nu aan de departementen om aan de uitvoering te gaan werken. Op tal van thema's, bijvoorbeeld migratie, is een taskforce ingesteld waar de verschillende departementen in participeren. Ik werk bijvoorbeeld nauw samen met Staatssecretaris Harbers, bijvoorbeeld op het vlak van opvang in de regio, waar dat raakt aan zijn dossier voor wat betreft de irreguliere migratie. Er zijn dus tal van punten waar in de dagelijkse praktijk op alle niveaus door de departementen aan gewerkt wordt. Maar ik begrijp dat het goed is om daar het overzicht op te houden.

Meneer de voorzitter. Ik zal snel doorgaan met de intensiveringen op het gebied van onderwijs en werk. Ik was heel blij met de breed gedragen steun voor de terugkeer van het thema en de sector onderwijs. Dat is niet alleen voor opvang in de regio relevant, maar dat is een fundamenteel recht. Dat geeft protectie, juist voor kinderen. Er is een inhaalslag te behalen. In de nieuwe globale analyses komt naar voren dat veel landen juist weer terugkeren naar onderwijs. Dat is lang een beetje genegeerd. We dachten dat het wel bereikt was.

Wij gaan inderdaad met veel plezier weer bijdragen aan het Global Partnership for Education. U heeft in de hoorzitting die u daarover hield volgens mij veel goede commentaren gehoord over het belang en de effectiviteit daarvan. Het kan grootschalig werken. Het partnership zelf werkt juist, doordat het de eigen regeringen van landen in staat stelt voor onderwijs te gaan zorgen. Dat is juist wat we willen. We willen niet een soort humanitaire steun geven voor onderwijs, want dat is een basisbehoefte van de eigen bevolking. Dat moet betaald worden met belastinggelden, met eigen middelen, en er moet verantwoordelijkheid voor worden gedragen. Het Global Partnership doet dat uitstekend. Wij gaan natuurlijk kijken hoe dat nog beter kan, maar wij zijn er blij mee dat we daar weer een rol in spelen. Overigens zal in de marge van de algemene vergadering president Macron daar een hoog overleg over voeren, kennelijk om zijn championing van het Global Partnership te blijven sturen.

Mevrouw Kuik en de heer Voordewind vroegen naar de 60 miljoen aan extra middelen die binnen het ARC worden uitgegeven aan jongeren. Ik denk: tweede kwartaal. Ik hoor daar verder eigenlijk niet veel vragen over van anderen. De jeugdagenda, om het maar zo te noemen, oftewel creëren van werk en kansen bieden om een baan te vinden, juist door de juiste scholing, zowel beroepsscholing als overbruggingsscholing, is enorm belangrijk. We gaan kijken naar werk en inkomen voor vrouwen en jongeren in bestaande programma's, maar we gaan ook de intensiveringsmiddelen van 30 miljoen euro per jaar gebruiken.

De bedoeling is dat we juist met mkb-bedrijven en anderen gaan kijken naar leerplekken voor jongeren. Dus we proberen niet alleen hier en daar banen te creëren. Qua scholing gaan we kijken naar beroepsscholing, maar ook naar leerplekken binnen kleinere en grotere bedrijven, want dat schijnt het beste te werken. We willen ook gaan kijken hoe we zo veel mogelijk jongeren kunnen stimuleren om een eigen onderneminkje te starten, al is het uiteindelijk maar een één- of tweepersoonsbedrijfje. Als namelijk één persoon binnen een familie werkt, dan wordt het grotere gezin vaak ondersteund. Vanwege de verbetering van het familie-inkomen gaan daardoor ook juist weer kinderen naar school. Die hoeven we dan niet te financieren of te helpen via het Global Partnership for Education.

We moeten er via de GPE, het ARC en ook met andere middelen voor zorgen dat de aansluiting van het onderwijs op de marktvraag verbetert. We zijn ook in gesprek met de African Development Bank, ILO en de Wereldbank om ervoor te zorgen dat zij hun gelden juist steken in de verbetering van de aansluiting op werk en arbeidsmarkt, zodat er nog veel meer mensen een baan kunnen vinden.

We willen natuurlijk ook kijken naar het creëren van ondernemerschap en onderwijsplaatsen in arbeidsintensieve sectoren, met name de landbouw. Dat is ook heel erg belangrijk voor vrouwen, en natuurlijk ook voor mannen en jongeren. We komen dan ook weer terug op de investeringen in het agrarisch beroepsonderwijs, dat ook via het Orange Knowledge Programme van Nuffic wordt gerealiseerd.

Hoe kijken we naar ongelijkheid? We strijden. Zoals ik zei: als het gaat om het bestrijden van ongelijkheid, beginnen we bij kinderen. Mevrouw Karabulut is weg, maar het was haar vraag, geloof ik. Kinderen zijn onze beste kans om in ieder geval van de toekomstige samenleving iets beters te maken. Zij kunnen hun rechten zeker stellen. Het thema zal ook «leave no one behind» blijven.

Dan opvang in de regio, migratiesamenwerking en humanitaire hulp. Ik ben overigens bijna aan het einde, meneer de voorzitter, zeker als ik sneller ga praten. De grensbewaking heb ik al gemeld, denk ik. OS wordt niet ingezet voor grensbewaking. Dat was al eerder gemeld. Mevrouw Diks, het is niet eens ODA, dus we hoeven hier niet lang over te praten. Het wordt er niet voor ingezet. Zoals ik al meldde, wordt het ingezet voor het bestrijden van mensensmokkel, mensenhandel, verbetering van mensenrechten van migranten en vluchtelingen, en faciliteren van terugkeer. Dat zijn de zaken die als «migratiesamenwerking» worden benoemd. Libië heb ik al veelvuldig genoemd, maar er zijn ook andere landen als we kijken naar mensenhandel en mensensmokkel: Niger, Tunesië, Nigeria, Mali en Senegal.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik haak even aan bij de flauwe discussie over grensbewaking. Het wordt nu besteed aan het trainen van de immigratiediensten. Bij GroenLinks hebben we dat grensbewaking genoemd, net zoals we dat in Nederland bij de Marechaussee ook zo noemen.

Minister Kaag:

Mevrouw Diks, ik zeg u waar 25 miljoen euro aan wordt besteed. Het bestrijden van mensenhandel en mensensmokkel lijkt mij heel belangrijk, want het moet namelijk niet makkelijk gemaakt worden. Verder aan verbetering van bescherming van mensenrechten, vluchtelingen en migranten, het faciliteren van terugkeer en herintegratie van irreguliere migranten – ik noemde het Libië-programma – zodat mensen zo min mogelijk in detentiecentra geacht worden te blijven. Overigens heeft het kabinet altijd ingezet op een spoedige sluiting van alle detentiecentra. Dat dit niet gebeurt in Libië, is een andere zaak, maar de stelling is er wel. Dit kunt u lezen in een brief die in december 2017 is geschreven door Staatssecretaris Harbers en ook namens mij. Voor de goede orde herhaal ik dat het verder geen ODA is. Ik zal er als eerste voor vechten dat ODA-middelen die ook hard zijn bevochten in de onderhandelingen – een van de advocaten zogezegd zit hier bij ons, de heer Voordewind – goed worden besteed voor de uiteindelijk gestelde doelen. Mocht de definitie van ODA veranderen, dan hebben we het daarover. Vooralsnog is dat niet aan de orde.

Als het gaat om het more for more or less for less denk ik dat dat altijd een brede kabinetsbeschouwing is van landen. Ik durf wel te stellen dat in de meeste OS-landen de hele beperkte ODA-middelen niet de prikkel is waarop ze zullen reageren. Ze zullen niet meteen zeggen: o mijn god, er komt 10 miljoen minder ODA van Nederland aan, dan ga ik maar meteen a, b en c doen. Zo werkt het helaas niet. We geven in de meeste gevallen ODA niet aan regeringen. We willen niet bewust of onbewust, of onbedoeld liever gezegd, kwetsbare mensen die van onze steun of de kansen die we voor hen willen creëren, afhankelijk zijn, straffen. In het regeerakkoord staat ook dat dan kabinetsbreed wordt gekeken welk middel wordt ingezet om het gewenste resultaat te bereiken. Dat is iets waar we als kabinetsleden allen aan gehouden zijn. We zullen dat altijd in overleg met alle relevante bewindspersonen doen.

Mevrouw Becker (VVD):

Het is wel juist dat OS-middelen hierbij genoemd zijn als een van de middelen om ook die druk uit te oefenen. Ik heb eerder met de Minister deze discussie gehad over het post-Cotonouverdrag. Met de ACS-landen wordt onderhandeld over extra middelen. Het gaat dan niet over enkele miljoenen, maar over enorme EU-bedragen. Ook daarvoor is het relevant dat je richting zo'n land of een groep landen het pressiemiddel «voor wat, hoort wat» beschikbaar hebt: Als u niet meewerkt aan de afspraken, kan dat ook gevolgen hebben voor het hulpgeld. Mijn vraag was erop gericht van de Minister te horen, vanuit de verantwoordelijkheid voor haar portefeuille, wat de criteria zijn voor het kabinet om te kunnen bepalen of een land onvoldoende meewerkt zodat dat gevolgen heeft voor de OS-middelen.

Minister Kaag:

Die criteria ga ik niet alleen voor OS opstellen. We moeten eerst vaststellen wat er is geprobeerd door de verschillende bewindspersonen, welke middelen er zijn en wat het juiste middel zal zijn om de gewenste reactie te krijgen. Dat is ook de onderhandelingspositie binnen de EU op post-Cotonou, maar daartegenover staat arbeidsmigratie als prikkel. Het gaat niet alleen om terugkeer en overname van onderdanen, het gaat juist ook om arbeidsmigratie, studentenplekken, tijdelijke migratie en seizoensmigratie. Dit is allemaal benoemd in de migratienota van Staatssecretaris Harbers. Ik denk dat het maatwerk wordt en het is altijd een brede geïntegreerde Nederlands-Europese inzet. Ik ga nu niet hele specifieke criteria geven. We gaan samen als betrokken kabinetspersonen kijken naar de specifieke situatie, wat er aan de hand is en wat we er samen aan kunnen doen. Ik denk dat er dan een aantal prikkels moet worden gegeven en niet deze ene. Het is echt maatwerk, zo is het ook bedoeld en ik werk daar uiteraard aan mee.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

Kan de Minister toezeggen dat de component van de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie in de brief aan de Kamer over migratieafspraken met een land of een groep landen wordt meegenomen? De Minister zegt namelijk ook om tafel te zitten met haar collega's om daar integraal naar te kijken.

Minister Kaag:

Ik hoef niets toe te zeggen, want ik ben medeverantwoordelijk. Staatssecretaris Harbers zet de migratieagenda. Ik ga niet toezeggen hoe ik ga werken. Het lijkt mij aan het kabinet om zelf te bepalen hoe dit wordt uitgevoerd. Er is een migratietaskforce onder leiding van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel, Ontwikkelingssamenwerking en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Andere departementen sluiten daar eventueel bij aan. Ik denk dat dit een beetje ver gaat en vooruitloopt op een aantal grote politieke debatten, waaraan de premier bijvoorbeeld vanavond deelneemt. U kunt ervan uitgaan dat het kabinet als één zal optreden, als dat uw vraag is.

De voorzitter:

Ik constateer dat we nog een halfuur op de agenda hebben. Ik weet niet hoe lang de Minister nu nog bezig is, maar ik weet wel dat de resterende spreektijd voor de tweede termijn bij elkaar opgeteld voor u allen een kwartier is. Dan moet de Minister iets in de richting van een kwartier hebben om daarop te reageren. Ik wil het aantal interrupties nu echt beperken, maar zag dat de heer Voordewind al voordat ik dit ging zeggen, aangaf een interruptie te willen plegen. Daartoe geef ik hem nog de gelegenheid. Daarna vraag ik de Minister om haar betoog gewoon af te ronden. Eventuele vragen zullen de leden in tweede termijn moeten stellen.

De heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is een terechte opmerking. Ik zal het kort houden. Mevrouw Kuik en ik hebben in de vorige ronde, bij de begroting, een motie ingediend over de opschaling van ARC. Dat heeft de Minister nu ook gedaan met 60 miljoen. De vraag is nog wel hoe zij dat gaat uitvoeren, want het dictum luidde: «het fonds te blijven richten op maatschappelijke organisaties en ruimte aan maatschappelijke organisaties te geven om samen te werken met bedrijven en kennisinstellingen». Is dat nog steeds het uitgangspunt van deze Minister?

Minister Kaag:

Ja.

De voorzitter:

Dan kunt u verder met uw betoog.

Minister Kaag:

Het is een goed rappel. Uiteraard is dat logisch, zo kennen we elkaar. We blijven uiteraard kijken, zoals in de Istanbul Summit is bevestigd, naar mensen met beperkingen als het gaat om humanitaire actie. Dat is heel belangrijk. Ik deel dat geheel. We gaan ook de motie van de heer Voordewind over humanitaire hulp – the Dutch Relief Alliance – voortzetten. We zijn van plan om die verder uit te werken en te concretiseren.

De heer Voordewind heeft ook een vraag gesteld over samenwerking, wederopbouw en de veilige terugkeer van ontheemden naar de vlakte van Ninevé. Zoals ik eerder meldde, ben ik er geweest. Ik hoop dat ik dat in generieke termen heb gemeld. Dat is zeker belangrijk, maar we moeten er uiteraard in alle conflictgebieden voor zorgen dat alle kwetsbaren worden ondersteund, wie zij ook zijn. Maar het feit dat men behoort tot een religieuze of etnische minderheid kan inderdaad vaak betekenen dat men kwetsbaar is. Kwetsbaarheid is altijd het leidende motief.

Over de verschuiving in de thematische programma's heb ik al gezegd dat voedselzekerheid, water, SRGR, veiligheid en rechtsorde onderdeel blijven vormen van onze bredere analyse. Wij blijven dus ook investeren in al deze thema's. Dat zal u duidelijk blijken uit de nota. Op de uitwerking ervan komen we terug bij de meerjarenstrategie, ook bij de aansturing van de thema's. Er zijn vragen gesteld over SGRG. Daarover krijg ik natuurlijk ook heel veel brieven van organisaties uit het maatschappelijk middenveld. In het kader van hiv blijven we natuurlijk inzetten op «harm reduction». Ik moet iedereen, ook in de zaal en de mensen die kijken, vooral geruststellen: wordt er iets niet genoemd, dan wil dat niet zeggen dat het niet gebeurt. Dat is soms lastig, maar ik merk dat veel van onze partners zoeken naar hun specifieke «cue». Dat begrijp ik helemaal, maar dit is een brede beleidsnota, waarvan de uitwerking heel specifiek zal worden. Dit heet de «sin of commission or omission», maar in dit geval kan men er gerust op zijn we blijven terugkomen op wat goed werkt en belangrijk is onder de Nederlandse speerpunten. We hebben daar een rol in en geloofwaardigheid.

Landrechten van vrouwen, mevrouw Diks noemde dat. We hebben eerder dit jaar inderdaad al samengewerkt met vrouwenorganisaties in Senegal, Kenia, Malawi en Mozambique. We hebben daar veel lessen uit geleerd en die wil ik inzetten voor betere landrechten voor vrouwen. Zoals in de nota wordt benoemd: landrechten, toegang tot land, maar dan ook werk. We moeten investeren in kansen en zo ook in de zaden die mevrouw Van den Hul laatst benoemde. Dat wordt allemaal meegenomen.

De Partij voor de Dieren vroeg of we met de mensenrechtenrapporteur in gesprek willen blijven gaan over voedsel. We werken al met die rapporteur, zoals u weet, maar ook met Wageningen, want ze gaan dezelfde kant op in het terugdringen van honger en ondervoeding. De rechtenbenadering van de rapporteur moet wel in balans blijven met de mogelijkheden die Wageningen en andere kennisinstituten zien en willen verkennen. Ik heb alle waardering voor de rapporteurs, maar wij kijken ook altijd naar beleid, uitvoering en mogelijkheden.

Even kijken, ik dacht dat er nog een vraag was.

De voorzitter:

De Minister gaat verder met haar betoog. Er zal best nog een vraag zijn, maar die moet maar in tweede termijn gesteld worden. Ik vraag u om nu uw inbreng af te ronden.

Minister Kaag:

Oké, goed. Een aantal pertinente observaties en suggesties wat betreft water. In de nota zijn de doelstellingen voor 2020 genoemd: 8 miljoen mensen die toegang hebben tot verbeterde drinkwaterbronnen, 12 miljoen mensen met toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen en voorlichting over hygiënische leefomstandigheden en 20 miljoen mensen die voordeel hopen te ondervinden van een verbeterd stroomgebied. We gaan er dus veel aan doen. Er werden veel vragen over gesteld door de vertegenwoordiger van 50PLUS. De kwetsbare groepen zijn niet altijd alleen de armsten, het kunnen ook etnische groepen zijn. Een zorgvuldige analyse blijft daarom altijd belangrijk. Uiteraard worden maatschappelijke organisaties expliciet betrokken bij de uitvoering van het waterbeleid, juist omdat zij ter plekke zijn en veel draagvlak hebben. Ze weten bovendien precies waar de problemen zijn. We werken ook met UNICEF, we werken ook met het Water Work Programme en we zoeken samenwerking tussen de Nederlandse drinkwaterbedrijven en drinkwaterbedrijven in OS-landen. Mijn collega, Staatssecretaris Van Veldhoven, zal Nederland in juli vertegenwoordigen in New York. Zij zet in op een coalitie voor brede internationale watersamenwerking en op investeringen voor water. Ik zal de terugkoppeling geven die de vertegenwoordiger van 50PLUS heeft gevraagd.

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter, ik heb een punt van orde. We hebben met elkaar heel veel wezenlijke vragen gesteld. Mijn collega naast mij had de behoefte om nog heel even door te vragen. Het is een grote nota waar we met zijn allen aandacht aan moeten geven. Het risico bestaat dat we het nu gaan afraffelen of dat vragen en antwoorden niet aan de orde komen. Wat mij betreft kunnen we het debat met een halfuur verlengen. Ik weet niet hoe de collega's en de Minister hier tegenaan kijken? Misschien geeft ons dat net wat meer lucht om recht te doen aan het onderwerp.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat dit in overwegende mate steun heeft. Dat betekent dat we tot 21.30 uur kunnen doorgaan. Dat betekent nog niet dat er vanaf nu ongeremd interrupties kunnen plaatsvinden. Dat zult u echt in tweede termijn moeten doen. Als we dan in dat halfuur tijd over hebben, zal ik wat meer ruimte geven.

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter, ik beloof u dat ik zelf niet meer zal interrumperen, maar ik wil wel dat de Minister de gelegenheid heeft om op alle vragen antwoord te kunnen geven.

De voorzitter:

Dat is natuurlijk zeker de bedoeling. Het was niet mijn bedoeling dat de Minister dat niet doet. Ik vraag haar om daar gewoon mee door te gaan.

Minister Kaag:

Zeer veel dank. Ik waardeer de suggestie zeer, want ik voelde me lichtelijk ongemakkelijk erover. Nog een laatste punt over sanitatie. Ik zal een compleet overzicht geven op dit gebied, waar het gaat om water, waterbeheer, sanitatie en wat dit gaat betekenen in de uitvoering in de focusregio's en/of -landen. Ik kom hier later op terug. Het is eigenlijk een algemeen punt, waarnaar velen van u hebben gevraagd: wat is het, hoe gaat het eruit zien en waar? We komen er na het reces op terug.

Ik heb het idee dat ik de vragen over gendergelijkheid heb beantwoord. Ik kijk voor de goede orde nog even. Ik bevestig nog dat er inderdaad een genderanalyse komt voor alle OS-programma's. Ik wil het ook echt gaan meten. Ik wil bekijken of wij zelf, maar ook organisaties die we financieren, die zelf vaak vooroplopen, de OECD-gendermarker, die ik had moeten benoemen, consequent gaan gebruiken. Het is goed dat we onszelf eerlijk en scherp houden. Het is lastig, maar het is de enige manier om voortgang te boeken.

Meneer de voorzitter, dan wil ik graag doorgaan op een groot aantal vragen die gesteld zijn op het terrein van handel. De private sector is een belangrijk punt. Dat komt nog voor handel, maar is wel relevant. Het toont de nexus tussen hulp en handel aan. Er bestaat een investeringskloof 2.500 miljard dollar per jaar. Hoe we ook de SDG zullen bereiken, het bedrijfsleven, bedrijven en kennisinstellingen zijn ontzettend hard nodig, want ODA is maar klein, is beperkt en bedrijven willen zelf een rol spelen. Ik ben zelf ontzettend onder de indruk van het grootste deel van de Nederlandse bedrijven, die echt koplopers zijn. Altijd als we op bedrijvenmissies gaan, hebben ze het over de SDG's. Ze willen de juiste investeringen plegen en zetten juist in op sociaaleconomische thema's. Wat dat betreft is er een politieke groeimarkt. Er is een draagvlak voor internationale samenwerking dat anders is dan de traditionele wijze. Het is heel gezond en het zijn verdienkansen. Wij moeten wel investeren in de randvoorwaarden voor ondernemerschap in ontwikkelingssamenwerking. We willen echt de internationaliseringsstrategie uitwerken en Nederlandse kennis nog beter kunnen vermarkten. We doen heel veel aan projecten wereldwijd. Ik neem alle punten mee en we komen in de proactieve handelsagenda terug op wat dit kan betekenen voor het mkb. Ik moet zeggen dat ik er langzamerhand ook van overtuigd ben dat al onze instrumenten verwarrend kunnen werken. In de acht maanden dat ik dit soort dingen doe, heb ik ook niet iedere keer het overzicht helemaal scherp. «I hear you», om het zo maar te zeggen. We zullen continu blijven kijken naar consolidering, verheldering en toegankelijkheid. Laten we eerst eens goed inzicht krijgen in wat en waar, voor we zeggen of dat een gehele herziening wordt. Door communicatie, toegankelijkheid en betere ondersteuning vooral voor de kleinere bedrijven komen we erachter hoe de toegang nog kan worden verbeterd en natuurlijk waar er knelpunten blijven en waar herziening van de instrumenten nodig is om aanpassing te vinden bij uitvoering van het beleid. We kunnen natuurlijk niet per se met de oude instrumenten nieuw beleid uitvoeren. We moeten ook bevestigen dat veel instrumenten nog steeds goed werken en gewoon relevant zijn.

Ik kom eind 2018 op terug op het tegen het licht houden van het financieringsinstrumentarium. Het vergt meer tijd dan misschien voorheen ingeschat, maar er komt een doorzichtelijke analyse op basis waarvan we hopelijk een vervolggesprek met deze commissie kunnen voeren.

We ondersteunen natuurlijk de export van Nederlandse kennis en kunde naar OS-landen, maar ook naar groeimarkten. We willen natuurlijk vooral kijken naar innovatieve samenwerking. Nederlandse bedrijven kunnen bijvoorbeeld een beroep doen op het nieuwe fonds voor klimaat en ontwikkeling en ook de nieuwe SDG-partnerschapsfaciliteit, die bijvoorbeeld gaat over voedselzekerheid en ondernemerschap. Bedrijven, kennisinstellingen en ngo's kunnen samen een bod doen, maar ook alleen. Ze kunnen daar allemaal aanspraak op maken. We kijken natuurlijk naar heel veel andere kansen, juist door de lens om ook het mkb de markt op te helpen. Ik besef heel goed dat de heel grote bedrijven op specifieke momenten soms steun nodig hebben, maar het zijn de andere bedrijven die juist willen doorgroeien, die gebruik willen maken van het scala aan instrumenten dat daarvoor beschikbaar moet zijn.

Dan gaan we door naar een vraag die werd gesteld over gebonden hulpprogramma's en of we, gebaseerd op terugkoppeling van bedrijven, willen kijken naar bedrijven die voelen dat ze eigenlijk uit de markt werden geconcurreerd door een ander pakket, dat wordt aangeboden andere Europese landen. Mevrouw Becker had informatie dat ten minste 70% van deze leningen moet worden besteed aan Franse bedrijven. Dat was de stelling. Andere landen doen dit inderdaad soms ook, maar persoonlijk ben ik niet echt geporteerd van gebonden hulp. Ik vind dit ouderwets. Het hoort niet. Als bedrijven goed genoeg zijn, dan kunnen ze concurreren. We merken juist dat veel ontwikkelingslanden vrijwillig op Nederlandse bedrijven of kennisinstellingen afkomen, omdat op de relevante terreinen, bijvoorbeeld water en landbouw, Nederland ver vooroploopt. Het is dus niet gezegd dat gebonden hulp een betere kans biedt. Tegelijkertijd zijn er wel open en concurrerende instrumenten, ook het DGGF, waardoor financiering mogelijk is in lage- en middeninkomenslanden, DTB en exportkredietverzekeringen.

Ik denk dat de publiek-private aanpak op grotere wijze steeds relevanter wordt. Wij moeten totaaloplossingen kunnen aanbieden. Daarom is het bundelen van de regelingen en de verschillende activiteiten in Invest-NL belangrijk. Daarmee hebben we een portaal, een voordeur, met veel loketten voor heel veel geld, waar een groot aantal bedrijven zijn kans kan vinden. Daardoor ontstaat een veel concurrerender financieringsoplossing dan door terug te gaan naar iets wat eigenlijk niet meer van deze dag is: gebonden hulp. De toegang tot financiering voor ondernemers in Nederland moet worden gestroomlijnd met de oprichting van Invest-NL. Ik kan u verzekeren dat de joint venture tussen Invest-NL en FMO kennis, expertise en financieringsactiviteiten zal samenbrengen. Daar komt nog een brief over. Ook de rol van de RVO, de bestaande financieringsregelingen en Atradius, DSB en de exportverzekering, zullen allemaal samenkomen. Dit rijtje opgesomd hebbend, wordt alweer duidelijk dat het een hele serie is aan mogelijkheden en instrumenten die nog inzichtelijker gemaakt kunnen worden. Het blijft een probleem voor ondernemers in ontwikkelingssamenwerking om hun kansen te zien en partnerschappen op te bouwen.

Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenverduurzaming. We hebben het er al vaak in andere AO's over gehad. Ik denk dat het gesprek in deze commissie altijd helder was. Ik weet dat sommigen van u sowieso toe wil naar minder vrijblijvendheid en meer wetgeving. Het kabinet heeft in het regeerakkoord en de nota gesteld dat we zo veel mogelijk willen inzetten op een versnelling en verbreding van het aantal convenanten. We moeten ook kijken wat er werkt in de convenanten, en inzicht krijgen in wat niet werkt. Het is een heel mooi idee om samen met IDH en Solidaridad een conferentie te organiseren, meneer Bouali. Wij gaan ook kijken, meneer Voordewind, naar een internationale conferentie, gericht op het thema «uitbanning van kinderarbeid», samen met de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, Satyarthi. Nu wij een opvolger hebben van het fonds tegen kinderarbeid is dat een geloofwaardige rol.

De waardeketen blijft een punt van aandacht. Ik ben me als geen ander bewust van het feit dat we moeten versnellen. We hebben meer geld gegeven om het secretariaat te steunen om betere opvolging te geven aan de lopende convenanten, maar ook nog steeds uitbreiding te zoeken. Morgen wordt het voedselmiddelenconvenant getekend. We moeten volgend jaar wel kritisch kijken welke de resultaten zijn geboekt. Ik geloof dat mevrouw Diks het had over 3%. Er is ook 90% genoemd.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik refereerde aan het goudconvenant, waarover we in eerdere overleggen al een kleine discussie hadden. Is er sprake van een convenant als 0,2% van de sector aangesloten is? Dan zijn er een paar mensen met elkaar in gesprek, maar is dat een convenant dat uitnodigend is voor de rest van de sector?

Minister Kaag:

Ik beantwoord de vraag uit mijn hoofd. Ik meen mij te herinneren dat dit percentage wel het grootste deel van de Nederlandse markt bestreek en daardoor dus wel relevant was. Maar ik moet er met feiten op terugkomen. Ik denk dat het daarvan afhangt.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Nou, u heeft mij toen...

De voorzitter:

Mevrouw Diks, u heeft niet het woord. Ik ga u ook niet de gelegenheid geven om opnieuw te interrumperen. U heeft uw punt gemaakt, de Minister heeft erop geantwoord. Daar blijft het even bij. Minister, gaat u verder.

Minister Kaag:

Er is een vraag gesteld over de certification and beyond agenda. Ik ben me ervan bewust dat de heer Amhaouch terecht zorgen heeft over de werkbaarheid, toepasbaarheid en de arbeidsintensieve aard, of verwarring zelfs, van de verschillende keurmerken. Ik denk dat we het eens zijn over de rol van de keurmerken. De kosten voor het Nederlandse bedrijfsleven kunnen echter heel hoog zijn. Wij willen allemaal werken aan verduurzaming van de keten, maar we moeten kijken welke keurmerken of nieuwe technologieën we kunnen inzetten om inzichtelijk te maken dat iedereen spreekt over dezelfde waarden en dezelfde criteria, en dat het helder is voor de klant die duurzaam wil inkopen. Misschien moeten we voorbij de certificering, want dat mag geen doel op zich zijn. Het beleid dat erachter zit, is relevanter: hoe duurzaam is een product, hoe eerlijk is een product, hoe kinderarbeidvrij is een product? Om dat soort informatie gaat het denk ik. Als er suggesties tot verbetering zijn, hoor ik die graag van de Kamer, gebaseerd op uw ervaring of op contacten met het Nederlandse bedrijfsleven.

De heer Amhaouch vroeg mij om met landen als Ghana en Ivoorkust top-downakkoorden af te sluiten ten behoeve van het versterken van de lokale leefbaarheid en economische relevantie van bijvoorbeeld cacaoboeren. Ik weet ik niet of de top-downbenadering altijd werkt. Ik deel uw insteek van leefbaarheid en economische relevantie bij de cacaoproductie. We willen altijd kijken naar een dialoog met de producerende landen, want die moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Het gaat natuurlijk ook over afspraken met het bedrijfsleven. We werken er via de ambassade aan, maar ook als er een bewindspersoon op bezoek is en we stimuleren internationaal gezien ook de dialoog. Onlangs was er een overleg van de internationale cacao-organisatie en in april 2018 was er de wereldcacaoconferentie in Berlijn. Wij vragen ook naar prijsvorming en de sociale aspecten van cacao en ontbossing. Dit is ook belangrijk in andere fora zoals de EU. Ik weet niet of alles top-down is. Ik denk dat we een brede benadering nodig hebben. Hierbij blijft onze OS-steun voor IDH en Solidaridad even belangrijk. Dit wordt dan weer te velde verricht. Het helpt ook de landen om beter beleid te articuleren en uit te voeren.

Er is een vraag gesteld door mevrouw Diks. Excuses, ik ga een beetje op en neer nu. Uw vraag was of we het mvo overboord gooien door de SDG's als uitgangspunt te nemen. Ik denk het niet. Het blijft een basisvoorwaarde voor bedrijven om juist een bijdrage te kunnen leveren aan het behalen van de SDG's. Het is niet óf het een óf het ander. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een manier van handelen om de einddoelen te bereiken. We willen dat alle bedrijven zich inzetten op duurzaamheid. Ik heb net herbevestigd wat u al weet uit het regeerakkoord en de nota, dat het convenantenbeleid wordt geëvalueerd en dan zullen we bezien op basis van de analyse hoe lastig het is om zo'n proces op te starten. Ik wil dat die analyse transparant is. Het moet een kwalitatieve rapportage zijn op basis van data en feiten. Dat opstarten kost tijd. We moeten als kabinet ook de weging kunnen maken om te zeggen of het ver genoeg gaat en dat het traject het juiste is en dat de vrijwillige aard het beste blijft, of niet. Ik wil daar niet op vooruitlopen. Zoals u weet zijn we begonnen met een vergelijkende interne studie om te kijken naar de praktijk in andere landen, die ook nog heel erg vroeg zijn. De meeste wetgeving is nu pas op deelterreinen afgekondigd of aanvaard. Ik financier nu een onderzoek van de OESO over de relatie tussen gepaste zorgvuldigheid door bedrijven en de impact daarvan in productielanden. Dit is nodig om een beter inzicht te geven en niet geheel afhankelijk te zijn van de interim-resultaatrapportage van de convenanten.

De heer Bouali vroeg naar het toekomstbestendig groenegoederenakkoord en het nieuw leven inblazen bij de WTO. Ik zou haast tegen de heer Bouali willen zeggen: waar moeten we beginnen? Bij de WTO? Het multilateraal handelssysteem? Het voorkomen van handelsoorlogen? Of het groenegoederenakkoord? Wij blijven ons inzetten op de hervatting van de onderhandelingen. Dat is ontzettend belangrijk. We blijven in dit geval ook afhankelijk van de politieke wil van China en de Verenigde Staten. Wij blijven voorstander van het groenegoederenakkoord, maar het lijkt op dit moment niet sneller te kunnen gaan dan de realiteit. Zoals u weet begeleid ik maandag premier Rutte in zijn ontmoeting met president Trump. Een aantal grote handelskwesties zullen dan worden benoemd, ook juist de Nederlandse belangen. Het Nederlandse belang zien wij het best verankerd middels de EU. De EU is onderhandelaar, meneer De Roon, en zoals de Britten al merken met brexit, zullen wij een nog groter probleem hebben als de kosten van een nexit op die van brexit gaan lijken. Dit is de kabinetspositie over de waarde van de EU en onze inzet om juist de eenheid van de EU niet te laten uitspelen door in te gaan op een paar pogingen om bilateraal te doen wat überhaupt niet kan. We blijven de positie van de EU uitdragen en zoeken naar de dialoog. We kijken uit naar de vervolggesprekken die dat eventueel kunnen bereiken.

De heer Amhaouch heeft gevraagd hoe Nederland het percentage dat het aan export verdient, kan verhogen. Die vraag komt terug in de vragen van mevrouw Becker over de proactieve handelsagenda. Eigenlijk vraagt zij ook om een plan van uitpak en een uitwerking daarvan. Zoals u weet, komen wij daar zo snel mogelijk na het reces op terug met details.

Ik omarm de aanbevelingen uit het rapport-Buijink geheel. Ik vind die heel praktisch en denk dat we ze moeten operationaliseren. U heeft dat helder in de nota zien staan, al weet ik niet meer precies op welke pagina. Eerlijk gezegd zijn we heel erg geholpen door het rapport-Buijink, want er staat een aantal zeer specifieke aanbevelingen in. Het is aan ons om die te gaan uitvoeren, hetgeen in mijn ogen een vertaalslag vereist. We willen ons toeleggen op de groeimarkten. Ik ben het ermee eens dat we in het plan van aanpak, zoals mevrouw Beckers vraagt, een aantal doelstellingen specifiek moeten maken door middel van streefwaarden. Zelf moet ik er natuurlijk wel voor waken dat ik iets toezeg over tal van bedrijven in die sectoren, terwijl die misschien niet willen. We moeten geen dingen gaan verzinnen die misschien niet op de markt aansluiten. We gaan uit van het Nederlandse verdienvermogen in sectoren waarin groei zit en van de koppeling daarmee, zoals u heeft gezien in de 25 landen waar juist voor Nederland economische versterking mogelijk is. We kijken naar hoe we die kunnen inzetten. Ik zou ook willen suggereren dat er een technische briefing komt om het denken van de Kamer mee te nemen zodra we toe zijn aan de uitwerking van streefwaarden voor de specifieke doelstellingen, ook omdat de Kamer op grond van haar ervaring een aantal specifieke suggesties heeft waar wij zeer veel profijt van kunnen hebben.

Dan de economische diplomatie. Ik heb al gemeld dat we natuurlijk niet alleen in de 25 in de nota genoemde landen willen werken, dus de prioritaire landen, maar ook daarbuiten. We zullen geen kansen laten liggen. Dat ligt natuurlijk ook heel erg aan het bedrijfsleven zelf. We zijn gelukkig geen staatsgeleide economie, dus veel bedrijven zullen naar landen gaan waarvan wij misschien zelf niet hadden bedacht dat er een rol of een markt voor hen was. We moeten ons instrumentarium wel wat gerichter en effectiever laten samenwerken. Ik noemde al tal van business opportunity's: Promoting Dutch International Business, Trade & Innovate NL en het ISB. Overigens is de benoeming van de «board» van het ISB nog niet helemaal rond. Ik doe daar dus zeker niet geheimzinnig over, meneer Alkaya, maar ik heb nog niet alle namen op de posten. Zodra die bekend zijn, krijgt u ze in detail in een brief van mij met de doelstelling waaraan het ISB vanuit ons perspectief verder zal gaan werken. Als u andere informatie heeft, hoor ik dat graag, maar mij is nogmaals verzekerd dat een aantal benoemingen nog niet geaccordeerd is. Ik kan er verder dus ook geen uitspraken over doen.

Ik ben er bijna.

Meneer de voorzitter, ik heb nog een aantal antwoorden op vragen, maar misschien heb ik die al meegenomen. Zo hoor ik graag of ik nog in detail moet doorpraten over het International Study Board of dat de heer Alkaya...

De voorzitter:

Ik kan niet voor u beoordelen wat u al dan niet in detail moet doen.

Minister Kaag:

Nee, ik vraag via u aan de heer Alkaya of hij nog meer wil horen.

De voorzitter:

De heer Alkaya gaat daar ook niet over. U gaat zelf over wat u hier naar voren wilt brengen. Als de heer Alkaya daar niet tevreden over is, kan hij in tweede termijn aangeven wat hij verder wil horen.

De heer Alkaya (SP):

Voorzitter, dit is echt geen manier van voorzitten! U had deze opstelling ook vanaf het begin kunnen hebben. De Minister vraagt of ik vervolgvragen heb. U had ook het aantal interrupties in de gaten kunnen houden. Nu zijn we het Nederlandse beleid voor handel en ontwikkelingssamenwerking aan het afraffelen omdat de voorzitter op tijd naar huis wil. Dat kan toch niet?

De voorzitter:

Meneer Alkaya, uw opmerkingen zijn buiten de orde, want u heeft het woord niet. Ik vraag de Minister nu gewoon om haar beantwoording af te ronden zoals het haar goeddunkt.

Minister Kaag:

Ik moet wel zeggen, meneer de voorzitter, dat ik inderdaad beleefd via u vroeg of de heer Alkaya tevreden was met de informatie. Dat was mijn vraag. Ik weet heel goed dat ik daar zelf over kan oordelen, maar ik wilde dit beleefdheidshalve via u aan de heer Alkaya vragen, omdat ik weet dat dit een belangrijk onderwerp voor hem is en ik voel dat ik er snel doorheen moet gaan. Meneer Alkaya, ik ben te allen tijde bereid om hierop terug te komen, via de voorzitter.

De heer Bouali (D66):

Ik wil naar voren brengen dat we natuurlijk op het onderwerp handel nauwelijks interrupties kunnen plegen, dus het zou mij een lief ding waard zijn als we daartoe wel de ruimte creëerden. Het is namelijk een belangrijk onderdeel van de agenda. We hebben het in eerste aanleg wel over de OS-agenda gehad, maar niet over de handelsagenda.

De voorzitter:

Ik heb al geprobeerd aan u uit te leggen dat ruimte creëren alleen kan als we meer spreektijd hebben. We hebben de vergadering nu al met een halfuur verlengd. Die is nodig voor de tweede termijn, het indienen van moties en ik weet niet wat u nog meer naar voren wilt brengen, plus een beantwoording daarvan door de Minister. Daar heb je volgens mijn schatting ongeveer een halfuur voor nodig.

Ik zie dat mevrouw Van den Hul ook iets over de orde naar voren wil brengen. Gaat uw gang.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Zeker, voorzitter. Ik heb echt het gevoel dat we nu dingen aan het afraffelen zijn die te belangrijk zijn om doorheen te racen. Dat punt is nu al door verschillende collega's van zowel de oppositie als de coalitie gemaakt. Ik doe een ordevoorstel. Is het een idee om onze tweede termijn een andere keer te doen als wij inderdaad een tijdsbeperking hebben? Ik zou zeggen: of we gaan langer door, of we stellen de tweede termijn uit, een van die twee.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat lijkt me niet verstandig. Je gaat het dan over de zomer heen tillen. Er zijn misschien partijen die moties willen indienen die relevant kunnen zijn voor de begroting die de Minister moet opstellen. We kunnen niet oneindig doorgaan. Ik stel voor dat we vragen die nog niet in detail beantwoord zijn schriftelijk beantwoord krijgen.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik hecht waarde aan een beetje een gelijkmatige en evenredige verdeling van interrupties. Het kan niet zo zijn dat verschillende personen in deze vergadering drie tot vier keer over het OS-gedeelte interrumperen, terwijl we nu in het stuk over handel zitten en niet de kans krijgen om één interruptie te plegen. Dat is ongehoord en ik sta erop dat wij die ruimte krijgen. Anders blijven we hier gewoon wat langer zitten. Dat is tenminste mijn ordevoorstel.

De voorzitter:

Goed. Er liggen nu verschillende ordevoorstellen. De heer Alkaya wil daar ook nog iets over zeggen.

De heer Alkaya (SP):

Ja, ik heb een ordevoorstel. Als de voorzitter heel graag naar huis wil, kunnen we ook een vervangende voorzitter aanwijzen na 21.30 uur.

De voorzitter:

Het gaat niet om de voorzitter. Het gaat om wat we hebben afgesproken. Als er in de commissie behoefte aan is om langer door te gaan, accommodeert de voorzitter zich gewoon. Geen probleem. Ik moet dan wel horen hoelang u wilt doorgaan. U kunt ook kiezen voor het voorstel van de heer Voordewind om bepaalde dingen schriftelijk af te handelen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik voel met de woordvoerders over handel mee. Zij zijn speciaal voor dat onderwerp gekomen. Laten we dan in ieder geval een kwartier langer doorgaan. Dan hebben we tot 21.45 uur.

De voorzitter:

Minister, we hebben een kwartier extra voor beantwoording zoals u die goeddunkt. Gaat uw gang.

Minister Kaag:

Dank u wel. Ik moet even kijken. Een pauze is niet altijd goed voor de spreker. Ik wil terugkomen op de vraag van de heer Amhaouch. Hij vroeg hoe we het percentage dat Nederland aan export verdient kunnen vergroten. Ik heb dat net al benoemd. U wilt een streefcijfer. U noemde bijvoorbeeld een verhoging van 10% in het aantal exporterende bedrijven. Ik ben het geheel eens met uw analyse dat het van groot belang is dat we ons geld kunnen blijven verdienen in het buitenland. Een aantal van u deelt die analyse. Ambitie kun je alleen maar concretiseren door ambitieuze doelstellingen te benoemen en überhaupt internationaal nog meer de markt op te gaan. Dat gaat niet alleen om de groeimarkten, maar om een aantal landen. Het gaat ook nog steeds om Duitsland en een aantal OESO-landen. Het is niet alleen heel ver van huis, maar het is ook heel hard werken, omgaan met de gevolgen van de brexit en het Nederlandse bedrijfsleven daar enorm in blijven steunen.

We spelen in op de SDG's als verdienmodel. Ik blijf maar herbevestigen dat we heel erg willen kijken naar de manier waarop bedrijven in het mkb en start-ups de grens over kunnen gaan. Er is nog veel meer ondergeanalyseerd exportpotentieel onder de kleinere bedrijven. Dat wordt ook vaak aan de orde gebracht door mevrouw Becker. Ons innovatievermogen en onze productiviteit zijn daarin belangrijk.

Zoals ik zei, sta ik heel erg open voor een aantal suggesties. Wij komen daar in onze brief op terug. Op dit moment hebben we nog geen concrete voorstellen, behalve de inzet om dit juist te blijven doen en te zorgen voor de analyse en herziening of revisie van beleidsinstrumentarium voor financiering, zodat dat niet alleen inzichtelijker wordt, maar ook toegankelijker voor het midden- en kleinbedrijf, dat zich eigenlijk buiten spel gezet voelt. Dat gebeurt uiteraard vaak niet bewust, maar daar moeten we duidelijk aan werken. We nemen de signalen van het mkb heel serieus. We kunnen natuurlijk niet alles doen, maar we kunnen wel een enorme vertaalslag maken. Dat zal ik benoemen in de brief. Ik denk, zoals ik zei, dat een technische briefing daarvoor of een eerder gesprek met u over alleen dat thema heel nuttig zal zijn.

We willen de dienstverlening aan internationaal opererende bedrijven vergroten, maar het aantal loketten en organisaties blijft groot. Ik geloof dat hierover een aantal vragen terugkomt. We kijken naar krachtenbundeling. We kijken naar de oprichting van Invest-NL. Daar komt een brief over. Ook de oprichting van de Werkplaats blijft een belangrijke stap. De Werkplaats werkt bijvoorbeeld al aan SDG-doelen door het schoonmaken van de heilige rivier de Ganges. Er is een aantal initiatieven. Ik noem dat «flagship programmes», waarin je een aantal kennissectoren en bedrijven van Nederland kunt bundelen. Daar wordt eigenlijk mee gepionierd. Het wordt uitgeprobeerd en het wordt aangeboden. Dit kan een enorme kans zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven en kenniscentra in groeimarkten zoals India, Vietnam en Maleisië. We werken daarin natuurlijk nauw samen met VNO-NCW. De financiering zal in de toekomst echter vooral komen via Invest-NL. De toegankelijkheid van de financieringsregelingen wordt daarbij vergroot.

Ik meen dat ik de heer Bouali inzake Holland House en de pilot al heb beantwoord. Hij heeft een motie ingediend waarin wordt gevraagd te bekijken of het ook elders kan. Wij willen kijken naar het hele scala van mogelijkheden. Natuurlijk moet je een succesvol model niet veronachtzamen, maar wij moeten wel bekijken of het elders toepasbaar is, vanwege de vele specifieke karakteristieken van het succes. Ik ben de heer Bouali dankbaar voor zijn begrip op dat punt. Ik weet ook dat hij er misschien weer op zal terugkomen, maar dit is vooralsnog onze instelling.

Mevrouw Becker heeft naar voren gebracht dat Trade and Innovate NL nadrukkelijk met de regionale economische organisaties in Nederland gekoppeld moet worden, om de samenwerking in het buitenland te verbeteren. Wij hebben daarvoor een convenant ondertekend op 22 januari jongstleden, het convenant Trade en Innovate NL. Grote steden, regionale ontwikkelingsorganisaties – de heer Amhaouch is daar volgens mij intiem mee verbonden – en de provincies uit een eerder verleden zijn al aangesloten bij Trade and Innovate. Wij trekken deze lijn door. Wij willen steeds meer publieke partijen verbinden aan deze inzet, omdat dit internationaal het beste werkt, maar ook omdat dit nieuwe mogelijkheden biedt voor iedereen in Nederland die internationaal wil werken. Kenniscentra zijn altijd onderdeel van onze missies. Bij de grote missie naar China en India, geleid door premier Rutte, waren een groot aantal kenniscentra en regionale samenwerkingsverbanden vertegenwoordigd.

Gevraagd is of wij binnen twee jaar de oprichting van NL International Business, De Werkplaats, en Trade and Innovate NL willen evalueren. Ik weet niet of wij, als de structuur nu wordt opgebouwd, na twee jaar al echt kunnen spreken over een evaluatie. Wel denk ik dat het heel gezond is om te kijken naar de stand van zaken. Dat zeg ik toe. Wij zullen rapporteren over de voortgang die is geboekt. Wij zullen laten weten of er inderdaad al sprake is van verbeterde samenwerking en, zo nee, waarom niet, of dat überhaupt aan de structuur ligt, dan wel dat er sprake is van duplicatie, of er uiteindelijk een bijdrage geleverd wordt aan internationaal ondernemen en of het bedrijfsleven daadwerkelijk de juiste partijen weet te vinden. Ik ben het dus eens met de principiële vraag. Ik denk niet dat het een evaluatie moet zijn in de technische zin van het woord, maar wij moeten wel met een kritische blik kijken, ook in het kader van eerdere vragen om te bezien of er niet te veel instrumenten en loketten zijn. Als ik mevrouw Becker op dit punt goed begrijp, zitten wij op dezelfde lijn.

Er is ook een vraag gesteld over de 10 miljoen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld voor De Werkplaats en NL International Business. Is dit geld besteed aan fte's, of is het geld al naar concrete activiteiten gegaan? Het bedrag van 10 miljoen is bedoeld voor een periode van vijf jaar. Iedereen kan aanspraak maken op deze middelen, maar volgens mij heeft er nog geen aanbesteding plaatsgevonden. De uitwerking komt pas terug in de begroting 2019. Ik zeg toe dat ik wil nagaan of er vaart gemaakt wordt, dan wel dat er een gebrek aan vaart is. Dat is mij niet helder. Dat is bijna een jaar geleden al toegezegd. Het gaat om een groot bedrag, dus dit lijkt mij wel relevant.

Voorts is gevraagd of er geen dubbeling of duplicatie plaatsvindt van de activiteiten van NL International Business en de activiteiten van ambassades en consulaten. Ik deel die zorg. Wij zullen daar heel zorgvuldig naar moeten kijken. Mensen hebben altijd de neiging om allemaal op hetzelfde terrein te gaan zitten, omdat daar de groeimarkt is of omdat het daar aantrekkelijk is. NL IB moet kijken naar bundeling van private initiatieven en initiatieven van branche- en sectororganisaties en handelsbemiddelaars. Dat is de meerwaarde van NL IB. Wij moeten echter wel kritisch meekijken, want NL IB mag niet in de stoel gaan zitten van de consulaten-generaal. Die doen ontzettend goed werk. Die hebben juist in staatsgeleide economieën de toegang die nodig is en die door andere initiatieven veel minder gecreëerd kunnen worden. Anders zijn wij net zo ver van huis in het bereiken van de doelstellingen.

Meneer de voorzitter, ik moet even kijken of ik een vraag ben vergeten op het terrein van de handel. Anders ga ik door naar de laatste vragen over klimaatactie en klimaatfinanciering.

De voorzitter:

Meneer Amhaouch, een vergeten vraag.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter, ik wil even kort terugkomen op de economische diplomatie, die de Minister net kort benoemde. Ze zei dat ze geen kans voorbij zou laten gaan om de economische diplomatie in gang te zetten. In mijn eerste inbreng heb ik gevraagd om extra aandacht te schenken aan de ring rondom Europa. In hoeverre creëert de Minister nieuwe kansen? Wat gaat het nieuwe beleid worden in het kader van economische diplomatie? Als je ziet hoe actief de Fransen en de Duitsers zijn richting het continent Afrika: gaan we het beleid ook wijzigen en intensiveren?

De voorzitter:

Het mag best iets korter. De vraag is duidelijk, meneer Amhaouch.

Minister Kaag:

Ik weet niet of ik zei dat ik geen kansen zag om de economische diplomatie te versterken. Ik dacht dat ik dat juist wel benoemde. Misschien heb ik uw vraag verkeerd begrepen, meneer Amhaouch. Meneer de voorzitter?

De voorzitter:

Meneer Amhaouch mag nog een toelichting geven.

De heer Amhaouch (CDA):

De Minister zei: ik zal geen kans voorbij laten gaan. Ik draai het om: in hoeverre creëert u nieuwe kansen met het beleid, voornamelijk door op Afrika te intensiveren?

Minister Kaag:

Dat is een anglicisme, meneer de voorzitter. Never miss an opportunity betekent dat je het juist wel actief navolgt. Ik vertaal het naar goed Nederlands: ja, we gaan er actief op inzetten, we gaan doelstellingen formuleren, we gaan er echt achteraan. We gaan er helemaal op zitten. Het was gewoon Engels in het Nederlands, of misschien was het te veel diplomatie.

Klimaatfinanciering. Een aantal vragen van de ChristenUnie.

De heer Alkaya (SP):

Voorzitter?

De voorzitter:

Een ordevoorstel mag ik hopen? Zo niet, dan krijgt u het woord niet. De Minister gaat gewoon verder.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, ik wil de heer Alkaya bijvallen. De heer Amhaouch mag een toelichting geven op zijn vraag. De heer Alkaya vraagt precies hetzelfde. Dan vind ik dat hij ook een van zijn vragen mag toelichten, op voordracht van de Minister zelfs. Laten we wel redelijk blijven.

De voorzitter:

De Minister vroeg of er nog een vraag vergeten was. De heer Amhaouch gaf aan dat dit het geval was. Daarom gaf ik hem de gelegenheid om te interrumperen. Niet omdat ik hem graag de gelegenheid geef om te reageren...

Meneer Alkaya, als u nog één keer door mij heen praat, moet ik u vragen om de zaal te verlaten. U krijgt het woord van de voorzitter. Zolang u dat niet heeft gekregen, voert u het woord niet. Dat moet u echt goed onthouden. Als u een punt van orde wilt maken, dan krijgt u daar altijd de gelegenheid voor. Heeft u een punt van orde? Gaat uw gang.

De heer Alkaya (SP):

Ik zou willen voorstellen om een andere voorzitter aan te wijzen. Vanuit anciënniteit zou ik de heer Voordewind tot voorzitter van de vergadering willen benoemen, want op deze manier kunnen we de inhoud niet behandelen. Dat is niet goed voor het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van Nederland, waarvan sommige partijen altijd zo de mond vol hebben.

De voorzitter:

Het aanwijzen van een voorzitter gebeurt niet staande de vergadering. Dat zal op een andere manier geregeld moeten worden. Dat gaat nu niet gebeuren. Ik geef de Minister de gelegenheid om door te gaan met de beantwoording van de vragen.

De heer Bouali (D66):

Dan maak ik nog een ordepunt. We hadden juist afgesproken om extra tijd in te ruimen voor de handelsagenda. Daarmee hebt u als voorzitter ingestemd. Ik zou willen voorstellen dat we onze collega van de SP die ruimte gunnen om zijn vraag te stellen.

De voorzitter:

Ik kijk naar de Minister hoeveel tijd zij nog denkt nodig te hebben om de vragen te beantwoorden, zonder dat er nog een opmerking is gemaakt door de heer Alkaya.

Minister Kaag:

Meneer de voorzitter, de manier waarop u de vraag stelt, vind ik erg onprettig. Ik ben hier om verantwoording af te leggen aan alle Kamerleden via deze commissie. Dat is voor mij ontzettend belangrijk. Ik heb alle tijd. Ik besef dat ik waarschijnlijk te lang heb gesproken, vanwege de passie en overtuiging om het beleid goed neer te zetten. Ik kom graag schriftelijk terug op alle vragen die ik niet correct beantwoord heb, om voldoening te geven aan iedereen die daar recht op heeft, maar ook in tweede termijn. Ik werk voor Nederland, zoals u allen. Ik ben bereid om op alle manieren antwoord te geven.

Nu ga ik nog even kort door over klimaatactie en klimaatfinanciering, maar zoals ik zei: mochten er vragen zijn die ik, in de ogen van de Kamerleden, niet goed of onvolledig heb beantwoord, dan ben ik bereid om daarop terug te komen. Mijn tijd is uw tijd.

De voorzitter:

Ik begrijp wat u zegt. Dat geldt ook voor mij. Als de commissie langer door wil gaan, ook na kwart voor tien, dan geef ik haar daar gewoon de gelegenheid voor. Ik zal daar nooit in de weg staan. Dan moet dat wel duidelijk zijn. We hebben nu afgesproken tot kwart voor tien. Als u zegt dat er nog meer vragen gesteld moeten kunnen worden, dan zal ik niet in de weg staan, maar de afspraak is kwart voor tien. Als er straks, om kwart voor tien, tijd tekort is, zult u moeten beslissen of u dan nog langer door wilt gaan. Dat is het punt waar we voor staan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een punt van orde. Ik wil de vergadering voorleggen om deze bijeenkomst met vijf minuten te verlengen zodat we de heer Alkaya in staat kunnen stellen om in die vijf minuten zijn vraag te stellen.

De heer Alkaya (SP):

Het gaat eigenlijk gewoon om beleefdheid om antwoord te geven op de vraag van de Minister. Ik heb eigenlijk maar twee punten gemaakt, waarvan er een de samenstelling van de International Strategic Board was. Het gaat mij vooral om het proces van benoeming, zodat in die samenstelling uiteindelijk niet een van de belangen in het economisch diplomatiebeleid prevaleert boven een andere belang. Ik zou dus meer toelichting op de wijze waarop dat proces van benoeming gaat. Ik heb hier een motie. Afhankelijk van de beantwoording kan ik besluiten of ik in tweede termijn die motie indien.

Minister Kaag:

Veel dank. Ik hecht aan dezelfde balans, denk ik. In dit soort comités heet die checks-and-balances. In tweede termijn kom ik heel kort terug op het proces, want het staat me niet meer helemaal helder bij. Ik kom er zo op terug om u de laatste feiten te geven.

Dan ga ik terug naar klimaatfinanciering en het Klimaatfonds. Er is een aantal vragen gesteld, onder andere door de heer Voordewind en mevrouw Becker, maar ik denk ook door mevrouw Diks en mevrouw Van den Hul. Er zijn veel commentaren geweest. Hoe gaat het geld daadwerkelijk naar de meest kwetsbaren en de lage-inkomenslanden? Wie gaat het fonds beheersen? Hoe worden de doelen geborgd? Hoe worden maatschappelijke organisaties ingezet, zodat kwetsbare gemeenschappen worden bereikt? Maken ook kleinere projecten een kans? Hoe worden natuurlijke ecosystemen als tropische bossen en wetlands beschermd via het fonds? Hoe wordt ingezet op klimaatadaptatie, natuurlijk ook met het oog op voedselzekerheid en water? Er wordt een minimumpercentage gesteld op de laagste-inkomenslanden, de LIC's. Er wordt altijd specifiek aandacht gevraagd, direct of indirect, voor de armsten, de base of the pyramid, en natuurlijk ook altijd vrouwen en meisjes.

De fondsbeheerder is nog niet geselecteerd. Het kunnen voldoen aan de doelen in de motie-Voordewind c.s. behoren tot de criteria bij de selectie van de fondsbeheerser. Ik wil ten behoeve van de heer Voordewind nog even herhalen dat de fondsbeheerser nog niet is geselecteerd en dat de in de motie gestelde doelstellingen horen bij de criteria van de selectie van de fondsbeheerser. Dat wordt zorgvuldig gevolgd. Maatschappelijke organisaties kunnen worden geconsulteerd bij de financiering van lokale projecten. Dat staat overigens ook open voor bedrijven. Kleinere projecten maken ook een kans, juist vanwege de modelvorming, het leerproces. Soms gaat het niet om de grootte, maar om het andere wat kan worden geprobeerd. Wij hopen dat het fonds een mix van kleinere en grote projecten zal financieren. Het beschermen van ecosystemen zal worden geanalyseerd binnen de milieu en sociale criteria van de fondsbeheerder. Alle criteria die u heeft benoemd worden meegenomen.

Het wordt ook een breed Klimaatfonds voor adaptatie en mitigatie, maar we willen 50% van de middelen inzetten op klimaatadaptatie. Het harde minimum daarvoor wordt 25%. Ten slotte zullen uit de OS-begroting meer additionele middelen beschikbaar komen dan het Klimaatfonds alleen. Dat is natuurlijk heel belangrijk. Een fonds kan niet alleen staan. Er komt in 2019 20 miljoen extra bij. Vanaf 2020 is dat 40 miljoen. Dat wil zeggen dat het Klimaatfonds niet direct is uitgeput. Maar er zijn natuurlijk heel veel andere klimaatdoelstellingen die ook worden meegenomen door de regering. Natuurlijk kan de Kamer zich tevredenstellen met de nieuwe wet die gisteren is aangenomen door het merendeel van de partijen in deze Kamer.

Hoe denken we het fair share bij elkaar te smokkelen? Het werkwoord «smokkelen» werd gebruikt door mevrouw Diks. Ik hoor nu dat ze «sprokkelen» had gebruikt. Ik ben blij, want ik wilde net zeggen dat we niet voor smokkelen zijn. Ze vroeg of ik het idee deel dat het geld niet alleen uit ontwikkelingssamenwerking moet komen, maar juist een bijdrage moet krijgen uit andere budgetten. De klimaatmiddelen zullen, zoals u net hoorde, stijgen voor 2019 en 2020. Er zijn ook andere middelen die ten goede komen aan klimaatadaptatie en -mitigatie. De additionele middelen zullen oplopen tot 80 miljoen. 40 miljoen daarvan is bestemd voor het nationaal klimaatfonds. In Nederland zal de klimaatfinanciering gestaag stijgen met zo'n 100 miljoen euro per jaar richting een redelijk aandeel – dat heet dan het fair share – in de 100 miljard per 2020. De private sector is keihard nodig om de Parijsdoelstellingen te halen. Nieuwe instrumenten zoals Invest-NL of het MKF kunnen aan het doel bijdragen. Er wordt iedere twee jaar gerapporteerd over de Nederland inzet op klimaatprojecten aan UNFCCC, de VN-organisatie voor klimaat.

Mevrouw Ouwehand vindt het fijn dat we de grondoorzaken van migratie erkennen, maar vindt dat de uitwerking eraan voorbij gaan, vooral de effecten van klimaatverandering, vrouwen, meisjes en kleine boeren. Ze vroeg waarom er geen recht wordt gedaan aan die nexus als er over klimaat wordt gesproken. Ik denk dat we juist inzetten op projecten die mitigatie aangaan, CO2-reductie, en adaptatie. Ik weet dat we er fundamenteel heel anders inzitten als we kijken naar productiepatronen en consumptiepatronen. Dat is misschien ook de essentie achter uw vraag.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We gaan het debat niet overdoen, maar ik had specifiek gevraagd waarom er over het SDG over klimaat niet zal worden gerapporteerd.

Minister Kaag:

Wij rapporteren elke twee jaar aan het UNFCCC. Wij rapporteren in het bredere kader over wat we doen met mitigatie en adaptatie. Mocht mevrouw Ouwehand een concrete suggestie willen doen, die werkbaar blijkt, hoor ik dat graag. Ik denk dat wij op dit moment met de klimaatprojecten en de rapportage richting UNFCCC voldoen aan de internationale afspraken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik kom hier in tweede termijn op terug.

Minister Kaag:

Dan heb ik een vraag van de heer Stoffer van de SGP voorbij aan het klimaat, maar wel belangrijk. Het gaat over de vervolgfinanciering voor de Human Cities Coalition. De BZ-financiering was slechts voor de opstartfase, het zogenaamde seed money. Daarna is er altijd de verwachting dat het initiatief op eigen benen staat. We willen eerst de resultaten van de opstartfase afwachten voordat we tot enige andere mogelijke financiering overgaan. Het is altijd belangrijk om te kijken naar de resultaten die geboekt zijn binnen de afspraken die gesteld zijn. Dat verwachten we van elke organisatie.

Ik ga nog even terug naar een punt van de heer Alkaya over OESO-richtlijnen en verantwoord ondernemen. Het vorige kabinet had de doelstelling dat 90% van de multinationals hieraan moeten voldoen. Met zorg stelde u dat in de realiteit slechts 30% hieraan voldoet. U vroeg naar de doelstelling van het kabinet. U kunt lezen dat we ons ambitieus blijven inzetten. De ambitie van het vorige kabinet blijft overeind. U krijgt nog voor het reces een Kamerbrief over hoe we hier invulling aan zullen geven, met duidelijke doelstellingen.

Dan zijn er twee vragen van de heer Stoffer die ik nog niet beantwoord heb. Wilt u dat ik dat nog doe, meneer de voorzitter? Ik doe dat graag.

De voorzitter:

De vragen zijn gesteld en u heeft de gelegenheid om ze te bespreken.

Minister Kaag:

Ja, dat is prima. Meneer Stoffer vroeg of ik het beaam dat het ODA-budget van 0,7% van het bni al op kortere termijn dan 2030 nodig is om de beleidsdoelstellingen te halen. Ja, uiteraard. U ziet dat ook terug in het D66-partijprogramma. Maar deze regering heeft in deze nota – dat is al een breuk met het verleden – heel duidelijk gesteld dat er weer gestreefd moet worden naar 0,7. In vorige kabinetten was dat niet het geval. Ik kom er nog even op terug: ODA is maar «een» input, het is zeker niet het enige instrument. Het is een van de vele middelen die nodig zijn. Ik ben het eens met het streven, maar we zijn duidelijk in wat de tekst in de nota zegt. De extra middelen die gegeven zijn in deze kabinetsperiode zijn goed en we blijven de zevende globale donor. Ik ben het eens met de stelling van de heer Stoffer.

Er zijn vragen van de heer Voordewind over het ontwikkelingsbudget. Er wordt veel geld besteed aan lege bedden in azc's. Nou, in 2017 is de coa-capaciteit zoals u weet flink afgeschaald, omdat er veel leegstand was. De kosten zijn niet betaald uit ODA-middelen. Wij volgen de rapportageregels van de OESO DAC bij het toerekenen van de kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers aan ODA. Ik blijf daar strikt over waken, maar ik stel ook dat er een studie loopt ten behoeve van Staatssecretaris Harbers en mijzelf om te kijken hoe in de toekomst de bredere discussie rond migratie en eerstejaarsopvang aangepakt moet worden en wat voor beleidsgevolgen dat eventueel heeft.

Dan is er nog een laatste punt. Ik ben vergeten wie de vraag heeft gesteld over de toekomst van het multilateraal handels- en investeringssysteem. Het is nu een beetje n'importe quoi, want ik kom nu weer terug bij handel, na het klimaat. Excuus daarvoor. Wij blijven investeren, ook in de gesprekken met president Trump en in de EU en daarbuiten, in een hervorming van de WTO, de verschillende lagen van de WTO. Wij willen kijken naar plurilateraal onderhandelen om voortgang te boeken op de huidige, courante thema's zoals digitale handel. We willen betere bilaterale afspraken over investeringen in en ondersteuning van ontwikkelingslanden en we willen natuurlijk ook weer kijken naar gender en alles wat we onderhandelen in handelsakkoorden.

Er zijn veel problemen. Zo zijn de WTO-regels absoluut niet voorbereid of toegesneden op de snelle groei van de staatsgeleide Chinese economie. Wij denken dat eigenlijk alles moet veranderen en wij steunen de Commissie in een non-paper dat ook op Nederlands aansporen is geproduceerd voor gesprekken met de VS, om te kijken hoe we samen met de VS de echte economische kwesties van deze tijd – de overcapaciteit door China, hervorming van de WTO – kunnen aanpakken. We moeten niet het kind met het badwater weggooien, maar we moeten natuurlijk wel een internationaal handelssysteem en internationale afspraken hebben die voldoen aan de eisen van deze tijd.

Dank u, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister. Dan kunnen we nu overgaan tot de termijn van de kant van de Kamer. Ik zal bij ieder van u even melden welke spreektijd u nog resteert. Ik rond dat ook altijd in uw voordeel af, kan ik u verzekeren. Als u een motie wilt indienen, moet u dat in deze tweede termijn doen. En als u veel moties wilt indienen, stel ik voor dat u daar ook onmiddellijk mee begint bij aanvang van uw termijn, want anders komt u alsnog in de problemen. Dan begin ik bij de heer Bouali. U heeft één minuut spreektijd.

De heer Bouali (D66):

Voorzitter. Even een kort vraagje: ik had zeven minuten gesproken. We hadden negen minuten in totaal. Dan heb ik nog twee minuten, toch?

De voorzitter:

Nou, ik heb u genoteerd op 6 minuten en 52 seconden. Ik kijk ook even wat de griffier heeft genoteerd. U heeft gelijk, u heeft dus nog twee minuten spreektijd. Gaat uw gang.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, voorzitter. Het is al laat inmiddels. Ik zal dan ook snel van wal steken. Veel dank aan de Minister voor een duidelijke uiteenzetting en nogmaals van mijn fractie veel waardering voor de nota. Goed dat we een trendbreuk hebben ingezet. We gaan weer naar de 0,7% op termijn en er worden flinke investeringen gedaan van 1,8 miljard op ontwikkelingssamenwerking op heel belangrijke thema's. Een van die belangrijke thema's is onderwijs en daarvoor heb ik een motie. Die lees ik nu voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat goed onderwijs de aanjager is van kansen en de motor van persoonlijke groei en ontplooiing;

constaterende dat onderwijs bijdraagt aan ontwikkeling, dat het een positieve invloed heeft op economische kansen, de kans op werk en inkomen vergroot, werkt tegen kinderarbeid en jonge mensen meer keuzevrijheid geeft;

overwegende dat het Global Partnership for Education (GPE) het enige wereldwijde fonds is dat zich inzet om ieder kind in ontwikkelingslanden toegang te verlenen tot onderwijs van goede kwaliteit;

overwegende dat het GPE onlangs ook aan Nederland een concrete oproep heeft gedaan om een bijdrage te leveren;

verzoekt de regering om in lijn met het pleidooi van het Global Partnership for Education een significante Nederlandse bijdrage te doen aan het GPE binnen het budget voor onderwijs op de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en de Kamer daarover te informeren bij de begroting 2019,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bouali, Kuik, Van den Hul, Voordewind, Ouwehand, Diks en Karabulut.

Zij krijgt nr. 2 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de beleidsnota Investeren in Perspectief is gekozen voor een aantal focusregio's en een aantal focuslanden, te weten Jordanië, Libanon en Irak;

constaterende dat deze drie focuslanden onderdeel uitmaken van de focusregio Midden-Oosten en Noord Afrika, die ook wel worden aangeduid als de ring rondom Europa;

overwegende dat er veel ontwikkelingsuitdagingen zijn in deze landen zoals verwoord in de vijfjaarlijkse rapportage het Arab Human Development Report;

verzoekt de regering de Kamer op korte termijn te informeren over de invulling van de concrete samenwerking met de focuslanden en aan te geven welke sectoren in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in brede zin ondersteuning en financiële middelen krijgen binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bouali, Kuik en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (34 952).

Dank u wel, meneer Bouali. Dan kom ik nu bij mevrouw Kuik van het CDA. Ik rond ook haar spreektijd even af naar boven en kom dan uit op twee minuten.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Dank aan de Minister. Ik dien de volgende twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de meest kwetsbaren in de samenleving in crisisgebieden en falende staten als eerste slachtoffer zijn;

constaterende dat mensen met een beperking zo veel mogelijk gelijke kansen moeten krijgen;

verzoekt de regering criteria op te stellen om de bredere aandacht in beleid voor mensen met een beperking vooraf te kunnen toetsen en achteraf te kunnen meten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik, Voordewind en Bouali. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vrouwen en meisjes tot een zeer kwetsbare groep behoren in crisis- en noodsituaties;

constaterende dat er grote problemen zijn bij vrouwelijke vluchtelingen, waaronder mishandeling, misbruik, exploitatie, kinderarbeid bij meisjes, kindhuwelijken van meisjes, seksueel geweld en prostitutie om te overleven;

verzoekt de regering een geïntegreerde aanpak te hanteren, gericht op het vergroten van de weerbaarheid van vrouwen en meisjes en de preventie van seksuele uitbuiting in welke vorm dan ook;

verzoekt de regering tevens daarvoor doelgericht in te zetten ter bestrijding van prostitutie in vluchtelingenkampen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik, Bouali, Voordewind en Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (34 952).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Amhaouch, die nog een minuut spreektijd heeft voor zijn verhaal.

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat nieuwe handelsverdragen leiden tot groeimogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven;

overwegende dat Nederland in de door Europa afgesloten handelsverdragen ruimte moet opeisen om te profiteren van deze nieuwe handelsbetrekkingen;

verzoekt de regering daarom de economische functie van het postennetwerk uit te breiden in de landen waarmee recentelijk en komende jaren handelsverdragen worden gesloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch en Bouali. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de beleidsnota wordt gesteld dat in de cacaosector het verschil gemaakt kan worden;

constaterende dat 60% van de mondiale cacaoproductie plaatsvindt in Ghana en Ivoorkust;

verzoekt de regering om in overleg te treden, met of zonder de EU, met de cacaoproducerende landen teneinde bindende afspraken te maken waarin de juiste voorwaarden worden gesteld voor deelnemers aan de cacaoproductieketen om lokale leefbaarheid, productiviteit en economische relevantie te versterken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Amhaouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (34 952).

Dank u zeer, mijnheer Amhaouch. Het woord is nu aan mevrouw Van den Hul, die nog anderhalve minuut spreektijd heeft.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat ambassades een belangrijke rol kunnen spelen bij het versterken van de positie van lokale maatschappelijke middenvelden;

constaterende dat er extra middelen vrijkomen ter versterking van het diplomatieke postennetwerk;

verzoekt de regering, de extra middelen voor de diplomatieke posten ook in te zetten voor extra capaciteit gericht op het samenwerken met en versterken van mensenrechten en het lokaal maatschappelijk middenveld, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het maatschappelijk middenveld essentieel is om duurzame ontwikkelingen aan te jagen;

constaterende dat activisten binnen dat maatschappelijk middenveld wereldwijd steeds vaker, en soms letterlijk, onder vuur liggen;

van mening dat het vroegtijdig monitoren van deze zorgwekkende ontwikkeling bijdraagt aan het voorkomen van verdere onderdrukking;

verzoekt de regering zich binnen de Europese Unie in te spannen voor een EU Early Warning System Shrinking Space voor het maatschappelijk middenveld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Bouali. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een sterk maatschappelijk middenveld bijdraagt aan eerlijke handel;

van mening dat om die reden de intensivering van handel logischerwijs gepaard gaat met het versterken van het maatschappelijk middenveld;

verzoekt de regering bij handelsverdragen expliciet op te nemen hoe de betrokken lokaal maatschappelijke middenvelden worden versterkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34 952).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik dank de Minister voor haar beantwoording in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Het woord is aan mevrouw Diks, twee minuten.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. In eerste termijn zijn er nog twee vragen blijven liggen. Is de Minister bereid om het betrekken van vrouwen tot een resultaatsverplichting te maken voor alle ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's waarvan in rapportages verantwoording moet worden afgelegd? We missen nog aandacht voor de degradatie van ecosystemen in de SDG's 14 en 15 en ik had gezegd dat organisaties aan ons hadden gevraagd om een mondiale ecologische investerings- en beheersagenda te maken. Ik vroeg de Minister wat zij van dat idee vond. Daar ben ik dus nog benieuwd naar. Die vraag zou ook schriftelijk beantwoord kunnen worden, bedenk ik me nu.

Dan ga ik nu als een dolle door de moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in lijn met de motie Diks c.s. (Kamerstuk 34 775-XVII, nr. 22) inzet op het vergroenen van de Sahelregio;

overwegende dat de aantasting van ecosystemen en biodiversiteit leidt tot water- en voedselschaarste en het wegvallen van inkomen uit landbouw en visserij en dat samenwerking op landschapsschaal tussen overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven een belangrijk deel van de oplossing is;

constaterende dat de SDG's 14 en 15, het beschermen van ecosystemen, biodiversiteit en oceanen, in de beleidsnota niet worden genoemd en uitgewerkt;

verzoekt de regering bij de Nederlandse inzet voor het herstellen van gedegradeerde landbouwgronden in de Sahelregio waar mogelijk kansen te benutten voor het verstevigen van ecosystemen en het bevorderen van biodiversiteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (34 952).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat participatie van vrouwen bij projecten in het kader van ontwikkelingssamenwerking een sleutel is gebleken voor het bereiken van duurzame successen;

constaterende dat Nederland binnen haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid een ambitieuze agenda heeft voor het verbeteren van vrouwenrechten, maar dat vrouwen nog niet standaard ook zo veel mogelijk worden betrokken bij reguliere OS-projecten;

verzoekt de regering bij de verantwoording over projecten in het kader van ontwikkelingssamenwerking te toetsen op de mate waarin vrouwen zijn betrokken bij de uitvoering van het project,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (34 952).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik ben benieuwd hoeveel seconden ik nog over had.

De voorzitter:

Nog 24. We gaan nu luisteren naar de heer Voordewind die twee minuten spreektijd heeft.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Dat moet lukken. Ik dank de Minister voor haar uitgebreide, maar terecht lange, beantwoording. Het gaat over zo'n brede nota en het gaat tenslotte over zo'n beetje de hele wereld, zowel qua hulp als qua handel. We hebben als Kamer volgens mij veel geduld daarvoor gehad en er extra tijd voor uitgetrokken.

Als de Minister begint met citeren uit de Bijbel, Lucas 10, vers 25, dan moet het goed komen met de religie in ontwikkelingssamenwerking. Daar dank ik haar voor. Als steuntje in de rug heb ik een kleine motie over de rol van religie. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat religieuze overtuigingen en motivaties zowel onderdeel van het probleem als van de oplossing kunnen zijn;

van mening dat de aandacht voor religie doorvertaald moet worden naar beleid en hiervoor kennis en capaciteit nodig is op het ministerie en op de ambassades;

verzoekt de regering:

  • de Kamer te informeren over het belang van religie voor het buitenlandbeleid en op welke manier kennis en capaciteit wordt aangewend om religie te integreren in het nieuwe beleid;

  • de ambassades in hun meerjarige landenstrategieën religie te laten meenemen in de context, analyse en uitwerking van de plannen;

  • daartoe gebruik te maken van expertise, netwerken en ervaringen van de kennisinstituten en religieuze organisaties in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (34 952).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, de Minister heeft het een en ander gezegd over het belang van de strijd tegen kinderarbeid. Daarvoor nog een aanmoediging in mijn volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een gebiedsgerichte aanpak met kinderarbeidvrije zones, kinderarbeidvrije productieketens en onderwijs zeer positieve resultaten heeft opgeleverd, zoals onder meer blijkt uit de evaluatie van het «Out of Work and Into School»-programma;

verzoekt de regering de intensiveringen in de bestrijding van kinderarbeid in te zetten bij voorkeur via een alliantie van maatschappelijke organisaties en deze te richten op de succesvolle gecombineerde gebiedsgerichte aanpak via kinderarbeidvrije zones, eerlijke productieketens en onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Bouali. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (34 952).

U hebt nog tien seconden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ga het heel kort houden. Ik heb nog een motie over de wederopbouw in Noord-Irak.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet een nauwere samenwerkingsrelatie met Irak aangaat, vanwege de strijd tegen extremisme, de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden en de moeilijke economische situatie aldaar;

verzoekt de regering in samenwerking met de aanwezige hulporganisaties te werken aan wederopbouw en terugkeer van ontheemden naar Noord-Irak en hier middelen vanuit het budget voor opvang in de regio voor vrij te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (34 952).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

En dan dank ik u voor die extra tien seconden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Voordewind. Mevrouw Becker heeft nog vier minuten.

Mevrouw Becker (VVD):

Desondanks zal ik proberen daar binnen te blijven, voorzitter. Dank aan de Minister voor al haar antwoorden. Ik heb nog op een aantal punten een wens die ik met een motie kracht zou willen bijzetten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het internationaal opererend bedrijfsleven en met name het mkb problemen ondervindt in de bruikbaarheid, flexibiliteit en concurrentiekracht van het bedrijfsleveninstrumentarium;

overwegende dat veel bedrijven merken dat in andere landen een meer bruikbaar overheidsinstrumentarium ter beschikking staat, met als gevolg dat Nederlandse bedrijven soms opdrachten mislopen;

verzoekt de regering in de aangekondigde review een beter gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven en met name het mkb voor ogen te houden en te onderzoeken welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor Nederland van toepassing zouden kunnen zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Becker, Amhaouch en Bouali. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in zowel het regeerakkoord als in de beleidsnota Investeren in Perspectief is gekozen voor focus, en wel in de vorm van een aantal focuslanden en focusregio's;

constaterende dat het kabinet naast de drie focuslanden uit het regeerakkoord niet heeft gespecificeerd uit welke landen de zogeheten focusregio's bestaan;

overwegende dat helderheid over de inzet wenselijk is;

verzoekt de regering per focusregio inzichtelijk te maken op welke landen Nederland zich zal richten;

verzoekt de regering tevens inzichtelijk te maken welke bestedingsruimte is gereserveerd voor landen die niet tot de focuslanden en -regio's behoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland veel geld afdraagt voor EU-fondsen in het kader van ontwikkelingshulp en daarnaast ook eigenstandig aan ontwikkelingshulp doet;

overwegende dat de complementariteit en effectiviteit hiervan niet voldoende duidelijk is;

overwegende dat Nederland de beschikbare EU-middelen momenteel niet optimaal benut doordat de sector er moeilijk aanspraak op kan maken, en belastinggeld effectiever zou kunnen inzetten zoals landen als Frankrijk en Duitsland het doen;

verzoekt de regering een strategie en desgewenst een juridische entiteit te ontwikkelen of open te stellen om EU middelen voor het landelijk OS-beleid te kunnen benutten, en de Kamer hierover binnen een half jaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (34 592).

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. Dan had ik nog een motie achter de hand over de toegang tot nieuw te ontwikkelen fondsen zoals het Klimaatfonds, het Innovatiefonds en de SDG-faciliteit voor het innovatieve Nederlandse bedrijfsleven. Ik hoorde de Minister zeggen dat deze faciliteiten daarvoor ook open worden gesteld en dat bedrijven daar toegang toe zullen krijgen. Ik zie dat graag nader uitgewerkt. Ik zie die toezegging als voldoende voor nu en zal daar geen motie over indienen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Becker. Dan gaan we naar mevrouw Ouwehand; twee minuten.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister en verontschuldigingen dat het zo'n chaotisch debat is. Ze zei: misschien heb ik te lang gesproken. Dat denk ik niet. Ik denk dat we er zelf een beetje een puinhoop van hebben gemaakt. De Minister zei dat het een preventieagenda is en dat spreekt mij zeer aan. Ik denk dat wij moeten toegeven dat je klimaatactie niet alleen maar kan richten op adaptatie en mitigatie, maar dat je ook moet voorkomen. Ik heb daar een voorstel voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering de Monitor Brede Welvaart te betrekken bij de uitwerking van de beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (34 952).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) van de Verenigde Naties onderschrijft;

constaterende dat in de beleidsnota van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking SDG's 14 en 15, te weten bescherming van zeeën en oceanen en herstel van ecosystemen en behoud biodiversiteit ontbreken;

verzoekt de regering in te zetten op alle duurzame ontwikkelingsdoelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (34 952).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We zijn dus kritisch op het effect van dat beleid. Tot slot dien ik mijn laatste motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat internationale handelsketens de positie van vrouwen vaak niet verbeteren maar juist verslechteren;

verzoekt de regering bij de komende evaluatie van het handelsbeleid de effecten van ons handelssysteem op vrouwen in kaart te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (34 952).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik hoop dat het duidelijk is in deze korte, staccato weergave. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan gaan we luisteren naar de heer Alkaya, die nog één minuut spreektijd heeft. Meneer Alkaya.

De heer Alkaya (SP):

De volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de International Strategic Board invloed krijgt op onder andere handelsmissies en economische diplomatie;

van mening dat de belangen van grote bedrijven in dit adviesorgaan niet overwegend vertegenwoordigd moeten zijn;

verzoekt de regering een transparant proces in te richten voor de selectie en benoeming van leden van de International Strategic Board,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (34 952).

De heer Alkaya (SP):

Ik heb geen andere motie. Ook ik betreur de manier waarop dit debat is gegaan en dat wij zo'n belangrijke nota van de Minister niet op een juiste manier hebben kunnen behandelen. Het parlement heeft zich niet van zijn beste kant laten zien en ik voel me daar mede verantwoordelijk voor. Ik kan u verzekeren dat wij veel betere voorzitters in huis hebben. Dit is niet wat ik normaal gesproken meemaak. Ik betreur dat echt. Ook mijn excuses richting de Minister. U bent ook betere debatten van ons gewend.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik wil opmerken dat ik de laatste opmerking van de heer Alkaya over uw voorzitterschap eerlijk gezegd ongepast vind in deze vergadering. Ik vind dat we dit in de procedurevergadering met elkaar moeten bespreken en dat we dit soort dingen niet in het openbaar moeten doen.

De voorzitter:

Kunnen we het hierbij laten? Ik denk het wel, voor dit moment. Ik constateer dat de door de commissie afgesproken tijd tot 21.45 uur is verstreken. Ik constateer dat de Minister nog moet reageren op de ingediende moties. Misschien heeft zij even tijd nodig om daarnaar te kunnen kijken. Ik stel voor dat we onze zitting nu verlengen tot 22.15 uur. Is dat goed? Dat is het geval.

De vergadering wordt van 21.47 uur tot 21.59 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef nu de Minister de gelegenheid om in tweede termijn te reageren op de gestelde vragen, en ik vraag haar ook om haar oordeel over de ingediende moties te geven.

Minister Kaag:

Meneer de voorzitter, als u mij toestemming geeft om eerst de moties af te handelen, want die liggen nu voor mij, dan kom ik zo nog heel kort terug op de vragen.

De voorzitter:

Dat is goed.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 2 van de heer Bouali en mede-indieners – omwille van de tijd noem ik niet iedere keer alle namen, met permissie – is ondersteuning van beleid. Ik verwelkom dat zeer en wil deze motie graag overnemen, met dank.

De voorzitter:

Het overnemen van een motie kan niet, maar mag ik uw woorden zo interpreteren dat u zegt geen bezwaar te hebben tegen deze motie en dat u die motie ondersteunt?

Minister Kaag:

Ik steun deze motie. Dank u.

De motie op stuk nr. 3 van de heer Bouali, mevrouw Kuik en de heer Voordewind. Ik steun deze motie.

De motie op stuk nr. 4 laat ik oordeel Kamer, met de opmerking dat het belangrijk is om de inclusiviteit van beleid te toetsen, met name in ontwikkelingslanden, zeker als het gaat om inclusiviteit voor mensen met een beperking. We kijken al in alle richtlijnen, ook op humanitair gebied, naar standaarden en de zogenaamde guidelines en de implementatie van die guidelines. Ik laat deze motie graag oordeel Kamer, maar kijk er zelf zeer positief naar.

De voorzitter:

Motie op stuk nr. 4: oordeel Kamer.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 5 van mevrouw Kuik, de heer Bouali, de heer Voordewind en mevrouw Becker lees ik als oproep om gericht aandacht te besteden. Ik zie die motie als ondersteuning van mijn beleid. Een geïntegreerde aanpak ís belangrijk en natuurlijk ook het versterken van de bescherming van kwetsbare groepen en het verbeteren van het perspectief voor vluchtelingen, zodat zij ook een veilig bestaan kunnen opbouwen met voldoende inkomenszekerheid. Het gaat natuurlijk ook om preventie, maar ik zie dat niet zozeer in aparte programma's. Prostitutiebestrijding is heel specifiek en prostitutie onder kinderen en vrouwen in een kwetsbare positie is een gevolg van armoede en gebrek aan bescherming. Ik denk dat het lastig zou zijn om binnen de huidige programma's en kaders waar we op inzetten, aan actieve prostitutiebestrijding te doen, maar ik laat deze motie graag oordeel Kamer. Veel van wat we doen aan programma-ondersteuning is er de facto ook op gericht, dit te voorkomen en/of aan te pakken. Maar het is geen specifiek programma.

De voorzitter:

Motie op stuk nr. 5: oordeel Kamer.

Minister Kaag:

Ik kijk naar de motie op stuk nr. 6. Handelsverdragen die leiden tot groeimogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven. Er wordt gevraagd om de economische functie van het postennetwerk uit te breiden. Zoals nu verwoord, moet ik deze motie ontraden. Ik kan dat niet vastleggen, omdat het geen recht doet aan de verschillende overwegingen die meespelen in de allocatie van middelen voor het postennet, waarvoor natuurlijk in eerste instantie collega Blok verantwoordelijk is. De postennetbrief van collega Blok zal echter uitgebreid aandacht geven aan hoe de extra middelen aan het versterken van posten ingevuld zullen worden en daarmee ook aan een economische versterking. Als het een specifieke oproep of opdracht is om nu al te kijken naar landen waarmee recentelijk en in komende jaren handelsverdragen werden of worden afgesloten, loopt dat vooruit, denk ik, op de brief van collega Blok. Ik zal dit verzoek meenemen, zodat het zo veel mogelijk kan worden gewogen in de opstelling van de brief, want wij delen als kabinet de verwachting dat het postennetwerk ook een functie zal moeten hebben voor de economische versterking. Maar om het aan landen en verdragen te binden, loopt vooruit op de intentie van de postennetwerkbrief.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 6 wordt ontraden.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 7 van de heer Amhaouch wil ik graag steunen, met de aantekening dat er lokaal via ambassades overleg wordt gevoerd. Ik heb eerder uitgelegd wat we internationaal al doen. Ik ondersteun deze motie. Op alle niveaus zullen wij beleidsoverleg aangaan om te zorgen dat de overheden zich aanpassen en uitvoering geven aan het juiste beleid op dit terrein.

Ik kom op de motie op stuk nr. 8.

De voorzitter:

Voor de duidelijkheid moet ik steeds even bevestigen dat u formeel het oordeel over de motie overlaat aan de Kamer.

Minister Kaag:

Ik steun deze motie. Ik kom op de motie op stuk nr. 8. Ik begin maar met het steunen. Ik steun deze motie. Mijn collega Blok zal de Kamer hier echter verder over informeren. De investering in het postennetwerk en de capaciteit wat betreft het versterken van mensenrechten komen weer terug. De uitbreiding daarvan is belangrijk. Ik wil terugkomen op de eerdere motie. Ik denk dat de brief die collega Blok zal schrijven ook zal gaan voldoen aan de economische intentie en de verwachtingen.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik heb een vraag om het stemadvies van de Minister te kunnen begrijpen. De motie van de heer Amhaouch is zojuist ontraden, omdat de Minister aangaf dat het postennetwerk integraal moet worden bekeken en dit daarop vooruitloopt. De Minister zei net dat ze de motie van mevrouw Van den Hul steunt, maar die lijkt me dan toch ook ontraden, omdat daar dezelfde redenatie zou opgaan. Of mis ik iets?

Minister Kaag:

Nee en ja. Ik kom op eerst op het nee. Dit gaat over de capaciteit op mensenrechten. Die gaat eigenlijk via OS-middelen. Ik kan daar capaciteit voor ter beschikking stellen. Daar ga ik over. Het tweede gaat over de postennetwerkbrief. Met betrekking tot de binding moeten we kijken naar landen waarmee Nederland handelsverdragen heeft gesloten of gaat sluiten. Daar al posten aan verbinden is te verbindend voor de postennetwerkbrief. Mag ik mezelf dan corrigeren en de volgende suggestie meegeven? Ik ben mevrouw Becker dankbaar voor de vraag, want ik was zelf ook aan het nadenken. Als de motie van de heer Amhaouch aangepast kan worden, zodat ze minder bindend is, dat de suggestie erin voorkomt dat in de postennetwerkbrief van collega Blok met name gekeken kan worden naar landen waarmee Nederland verdragen heeft gesloten, gaat sluiten of die economische relevant zijn, dan lijkt me dat iets waar collega Blok waarschijnlijk makkelijk mee kan leven. Ik wil alleen geen motie volledig steunen die niet in mijn terrein ligt.

De heer Amhaouch (CDA):

De motie roept juist op om de Minister voor Handel, die ook een eigen beleid heeft, heel kritisch te laten kijken naar versterking van economische functies, los van hoe we het gaan invullen. We hebben het er niet over of dat met Buitenlandse Zaken of Buitenlandse Handel gebeurt. Het gaat wel over de versterking van het beleid op het gebied van buitenlandse handel en we praten hier met de Minister voor Buitenlandse Handel en niet met de Minister van Buitenlandse Zaken. Ik houd deze motie nog even zo aan en ik zal erover nadenken. Het kan niet zo zijn dat wij handel willen stimuleren en met Buitenlandse Zaken, waarvan hier niemand aanwezig is, moeten praten.

De voorzitter:

Nu hoor ik u zeggen dat u de motie nog even aanhoudt. Betekent dat dat ze in stemming moet komen? Of denkt u er nog over na?

De heer Amhaouch (CDA):

Ik dien haar in. Ik laat haar staan.

De voorzitter:

U denkt er nog over na of u misschien de motie gaat aanpassen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben nu ook een beetje verward. We weten dat er een postennetwerkbrief aankomt in het najaar. Daar krijgen we een integrale brief van zowel de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking als de Minister van Buitenlandse Zaken. Daar krijgen we een geheel voorstel voor het hele pakket. Is het dan toch niet verstandig om te wachten tot we de integrale brief krijgen van beide Ministers, zodat de Kamer een algehele afweging kan maken voor beide moties? Nu raak ik namelijk een beetje versnipperd bij beide moties.

Minister Kaag:

Ik begrijp de heer Amhaouch geheel. Ik ben natuurlijk verantwoordelijk als Minister voor Buitenlandse Handel, maar ik ga niet over de benoeming van posten. Ik wil niet namens de Minister van Buitenlandse Zaken spreken. Mensenrechten zijn een integraal onderdeel van het buitenlands beleid. Daarvan weet ik op voorhand dat het wordt gedragen door ambassadeurs en anderen. Dat is niet eens een kwestie van additionele capaciteit. Dat is een kwestie van focus. Ik zou me graag willen aansluiten bij de suggestie dat het beter is om de moties aan te houden en erover te besluiten op basis van de postennetwerkbrief, waarover ook kabinetsbreed nog overleg wordt gevoerd. Dan neem ik de punten uiteraard mee. In het kader van onze collectieve vermoeidheid zeg ik dat ik denk dat we allemaal op dezelfde lijn zitten. Het is de verwoording die mij zorgen baarde, want de intentie deel ik volledig. Daar zult u mij ook geheel aan uw zijde vinden. Daar hebben de heer Amhaouch en ik het al vaak over gehad. We zitten er absoluut niet verschillend in. Mocht ik de motie verkeerd hebben gelezen, dan is dat mijn verkeerde lectuur. Dat is mijn verantwoordelijkheid. Mijn verontschuldigingen daarvoor. We zitten op dezelfde lijn. Procedureel zou ik het wel prettiger vinden dat collega Blok eerst een postennetbrief kan opstellen en alle elementen kan meenemen. Die moet ook nog door het kabinet worden besproken en herzien. Een aantal andere commissies heeft namelijk ook wensen. Ik wil mijn collega niet opzadelen met moties die ik eigenlijk niet namens hem kan aannemen op deze manier, als ik het technisch bekijk.

Als u beide moties kunnen aanhouden, zijn we consistent en coherent en hoeven we geen langer debat te voeren. Op mensenrechten en op de versterking van de proactieve handelsagenda komen we ook terug in de handelsbrief die dit reces zal komen. Dan hebben we hopelijk de coherentie en de consistentie die we zoeken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan heb ik een punt van orde, want de Minister geeft een advies om de moties aan te houden, maar als zo'n advies niet wordt opgevolgd, wil ik voor mijn fractie weten wat het oordeel van de Minister over beide moties is.

De voorzitter:

Ik vraag de Minister om dat dan nog een keer te zeggen. Ik stel vast dat de moties niet worden aangehouden en ik vraag daarom de Minister om nogmaals uit te spreken wat haar oordeel onder deze omstandigheid is over de moties.

Minister Kaag:

Dan blijf ik bij mijn eerdere advies. Ik heb een actief compromis voorgesteld dat logischer lijkt, in respons op de Kamer. Het lijkt mij ook logisch dat wij dan op aanhouden uitkomen. Mijn advies blijft dan ook hetzelfde.

De voorzitter:

Dan de motie-Van den Hul/Bouali op stuk nr. 9.

Minister Kaag:

Ik deel de zorg die is uitgedrukt door deze commissie en met name door mevrouw Van den Hul over de politieke ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Ik ben gaarne bereid om het systeem met andere lidstaten te onderzoeken. Maar ook dit betreft denk ik mijn collega van Buitenlandse Zaken. Het is een bredere kwestie. Wij moeten ook bezien hoe wij organisaties als CIVICUS nog beter kunnen ondersteunen. Die doen daar mijns inziens de beste rapportage over. Ik zou dus willen suggereren dat deze motie wordt aangehouden tot nader beraad en nadere informatie, waarmee ik graag naar de Kamer terugkom.

De voorzitter:

Ik kijk even naar mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Kan de Minister aangeven op welke termijn zij verwacht bij ons terug te kunnen komen?

Minister Kaag:

Ik denk na het reces. Niet volgende week in ieder geval.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Als dat is voor de begrotingsbehandeling – ik kijk nu ook even mijn mede-indiener aan – zal ik de motie graag willen aanhouden.

De voorzitter:

Kan de Minister toezeggen dat zij voor de begrotingsbehandeling hierop zal reageren?

Minister Kaag:

Ik kan terugkomen met een eerste inschatting.

De voorzitter:

Is dat voldoende, mevrouw Van den Hul?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Zeker, dan houd ik de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (34 952, nr. 9) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik wil toch wel het oordeel van de Minister weten, voor het geval mevrouw Van den Hul er straks anders over denkt en toch de motie in stemming brengt. Dat moeten we nu vaststellen. Ik heb de indruk dat u dan gaat zeggen dat u de motie ontraadt op dit moment.

Minister Kaag:

Is de kwestie niet of de Kamer de motie wil aanhouden?

De voorzitter:

Ik heb begrepen van mevrouw Van den Hul dat zij de motie aanhoudt. Dat kan dus betekenen dat mevrouw Van den Hul straks bij de stemmingen naar voren komt en zegt: ik wil de motie toch in stemming brengen. Voor dat geval moeten wij toch weten wat uw oordeel is.

Minister Kaag:

Ik heb natuurlijk een heel korte ervaring, maar ik ben gewend dat bij aanhouden er niet een retour is. Mijn suggestie, mijn mening, was de motie aan te houden. Nu moet ik alsnog een tweede mening, een terugvalpositie geven.

De voorzitter:

Dan doet u dat niet; u gaat er gewoon vanuit dat de motie wordt aangehouden. Dan gaan wij naar de motie-Van den Hul op stuk nr. 10.

Minister Kaag:

Ik moet deze motie ontraden. Handelsakkoorden hebben niet als doel om het maatschappelijk middenveld te versterken. Wij hechten wel aan consultatie met en betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij de opstelling en uitvoering van handelsakkoorden.

De motie-Diks op stuk nr. 11 wil ik graag overnemen.

De voorzitter:

Overnemen kan niet.

Minister Kaag:

Ik steun deze motie. Wij hebben kennelijk iets gemist bij ons ministerie.

Ik steun ook de motie van mevrouw Diks op stuk nr. 12.

Dan kom ik op de motie-Voordewind/Kuik op stuk nr. 13. Wij hebben het uitvoerig gehad over de relevantie van religie, van alle religies, bij probleemstelling en/of oplossing. Natuurlijk nemen wij religie ook altijd mee bij contextuele analyses: sociologisch en antropologisch. Dat blijft altijd belangrijk. Deze motie zie ik als ondersteuning van beleid. Wij werken natuurlijk ook al samen in programma's met religieuze leiders en organisaties. In de uitvoering van de nota zal het ook aan de orde komen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer over, gewoon omdat het lastig is om nu al de Kamer te informeren over het belang van religie voor het buitenlands beleid – dat betreft juist collega Blok – en op welke manier kennis en capaciteit worden aangewend om religie te integreren in het nieuwe beleid. Dit gaat verder dan een aantal stellingen in het regeerakkoord, maar in de uitwerking van de nota Buitenlandse Handel en OS wordt religie zeker meegenomen. Ik laat met deze kanttekening het oordeel over de motie aan de Kamer.

Het oordeel over de motie op stuk nr. 14 laat ik aan de Kamer. Een kanttekening: we zijn positief over de aanpak van kinderarbeidvrije zones. Partners worden gekozen vanwege efficiency en effectiviteit. De inhoud en kwaliteit van projectvoorstellen wordt beoordeeld om te kijken wie het beste een bijdrage aan de gestelde doelen kan leveren. Ik snap natuurlijk de intentie van de heer Voordewind en de suggestie dat het, zo mogelijk, wenselijk zou zijn dat een groep organisaties samenwerkt en die samenwerking versterkt, zoals in het bijzonder de Coalitie Stop Kinderarbeid. Criteria blijven echter even belangrijk voor de keuze en de weging. Als ik de motie zo mag lezen, laat ik het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

Ik steun de motie op stuk nr. 15, ook gebaseerd op alles wat eerder is bediscussieerd.

Ik steun de motie op stuk nr. 16 van mevrouw Becker, de heer Amhaouch en de heer Bouali, met de kanttekening dat ik hoop dat de review een interne bespiegeling betreft en geen extern onderzoek. De review wordt door onszelf uitgevoerd. Dat is geen extern gecontracteerd, grootschalig onderzoek. We zullen het natuurlijk wel planmatig en zakelijk uitvoeren.

Mevrouw Becker (VVD):

Het ging mij met name om de elementen die worden meegenomen in de review. Hoe de Minister die uitvoert laat ik aan haar, als de elementen die hier benoemd worden maar intern worden meegenomen.

Minister Kaag:

Onder andere, ja.

De voorzitter:

Dan kunnen we naar de motie op stuk nr. 17.

Minister Kaag:

In de motie op stuk nr. 17 begrijp ik de vraagstelling en de intentie van mevrouw Becker natuurlijk heel goed. We kijken vooral naar de situatie van landen en de inzet van Nederland in de benadering en beoordeling vanuit een regionale context. Oplossingen voor problemen hangen samen met de regio. Focusregio's staan centraal en in eerste instantie geen landen, en ook de thematische beleidsfocus. Ik kan u verzekeren dat niet alle landen in een regio even relevant zijn voor het Nederlandse beleid. We hebben dit uitvoerig besproken. We kijken natuurlijk naar de bredere instellingen. Ik wil de inzet in de focusregio's intensiveren, maar ik ga me nog niet vastleggen op een hard getal ten opzichte van de beperking. We gaan eerst de meerjarenstrategie uitwerken en kijken hoe die verder uitvoering kan vinden. Op deze basis ontraad ik deze motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 17 wordt ontraden.

Minister Kaag:

Ik steun de motie op stuk nr. 18 van mevrouw Becker.

De voorzitter:

Dan kunnen we kijken naar de motie op stuk nr. 19.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 19 steun ik.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 19 wordt ook gesteund. Ik zal het nog even voor u herhalen. De motie op stuk nr. 18 wordt gesteund door de Minister, zegt zij. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 19. Dan de motie op stuk nr. 20.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 20 zie ik als ondersteuning van beleid. We hebben ons al aan de SDG's gecommitteerd. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 20: oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 21.

Minister Kaag:

De motie op stuk nr. 21 was van mevrouw Ouwehand. We hebben aandacht voor het effect van handel op vrouwen. Dat is onderdeel van mijn beleid. Dat is ook in lijn met de recente decemberverklaringen van de WTO over gender en trade. Evaluatie van beleid gebeurt eigenlijk altijd door de IOB. Het is beter om gezamenlijk te rapporteren en data te consolideren. Ik deel de zorg en de ambitie, maar ik twijfel over de effectiviteit van een dergelijke evaluatie. Dat geldt zeker aangezien de handelsafspraken die we maken in een internationaal kader plaatsvinden. Ik zou de motie liever willen aanpassen zodat we in EU-verband kunnen kijken wat de effecten van handelsbeleid op vrouwen zijn. Dat gaat om een agenda en we kijken dan wat de negatieve effecten zijn. Ik moet Nederland in EU-verband beschouwen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik had het ook over de IOB-evaluatie. Als de Minister die niet ziet zitten en een andere vorm voor zich ziet, ben ik zeer bereid om haar daarin tegemoet te komen. Begrijp ik goed dat zij zegt dat zij dit in een IOB-evaluatie niet voor zich ziet?

Minister Kaag:

Nee. Ik zei dat evaluatie van het beleid altijd door de IOB gebeurt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Zou daarin ook ruimte kunnen komen voor dit element? Er zijn namelijk zorgen over de positie van vrouwen. Het is goed om dat onder de loep te nemen en te kijken of die zorgen terecht zijn.

Minister Kaag:

Weet u, ik moet even kijken wat de geplande evaluaties van de IOB zijn. Het handelsbeleid en de positie van vrouwen worden natuurlijk al meegenomen, omdat dat centraal is in het Nederlandse beleid, ook van het vorige kabinet. Nu is dat uitgebreid. Mijn grote zorg is of we hier nou een specifieke evaluatie aan moeten wijden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dan houd ik de motie heel even aan. Ik overleg met medewerkers van de Minister waar mijn punt misschien nog wel in zou kunnen meelopen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Ouwehand stel ik voor haar motie (34 952, nr. 21) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Kaag:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 22, ingediend door de heer Alkaya, waarin de regering wordt verzocht een transparant proces in te richten voor de selectie en benoeming van leden van de International Strategic Board. Ik wil de heer Alkaya toezeggen dat ik op korte termijn een brief stuur waarin in het feitelijke relaas geef van de wijze waarop de International Strategic Board tot stand is gekomen en de benoemingen hebben plaatsgevonden. Het heeft mijn voorkeur dat ik eerst deze brief stuur. Daarom doe ik de suggestie dat de heer Alkaya zijn motie aanhoudt.

De heer Alkaya (SP):

Dat is goed. Prima.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Alkaya stel ik voor zijn motie (34 952, nr. 22) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Dan zijn er nog enkele vragen die door de Minister beantwoord moeten worden. Ga uw gang.

Minister Kaag:

Mevrouw Diks heeft een vraag gesteld over de bescherming van zeeën en oceanen. Onlangs hebben wij een gesprek gehad over de oceanen. Het viel ook mij op dat wij daar veel meer aandacht aan zullen moeten besteden. Het gaat om de toekomst van de planeet en zeker ook om de toekomst van de voedselzekerheid. Wij doen dit al via Voedselzekerheid en Water, maar nog niet afdoende. Vorig jaar namen wij deel aan de internationale Oceanenconferentie. Wij gaan bekijken hoe wij daar een vervolg aan kunnen geven. In de rapportage over water, voedselzekerheid en klimaat zullen wij ingaan op de inzet ten aanzien van land en oceanen.

Het herstel van ecosystemen lijkt mij een groter vraagstuk. Daar kom ik graag op een ander moment op terug.

Ik bedank de Kamer voor het enorme geduld, de steun en de interesse. Zoals men zegt: alle fouten zijn mijn verantwoordelijkheid. Verder hoop ik dat wij samen voor een goede aanpak en een goede uitvoering kunnen zorgen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Nogmaals dank aan de Minister voor alle antwoorden. Ik heb nog een vraag gesteld over de wijze waarop wij worden geïnformeerd over de uitwerking van het specifieke thema voedsel. In de evaluatie hebben wij gezien dat de investeringen die Nederland heeft gedaan om de voedselzekerheid te verbeteren en ondervoeding te voorkomen maar half hebben gewerkt. Op dit punt wil mijn fractie wat beter meekijken. Hoe gaat de Minister de Kamer informeren over de verdere uitwerking? Het mag niet zo zijn dat wij pas iets horen als er een uitwerking ligt, waarmee wij het dan maar moeten doen.

Minister Kaag:

Excuus, ik heb even het thema gemist. Ik hoorde mevrouw Ouwehand spreken over de uitwerking, maar ik heb niet gehoord om welk thema het gaat.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het gaat om het thema voedsel. Investeringen in voedsel en landbouw en het voorkomen van ondervoeding.

Minister Kaag:

Wij proberen eerst de uitvoering van de nota vorm te geven. Daarin komen voedselzekerheid, ondervoeding, toegang tot voeding et cetera uitvoerig aan bod. Dan komt er vanzelfsprekend een voorstel of een rapportage richting de Kamer over de wijze waarop de uitvoering van de nota zal plaatsvinden. Dan is er ook de terugkoppeling over de focusregio's en de landen die de meeste aandacht verdienen en zullen krijgen. Wij komen op dat moment ook terug op het postennetwerk.

De voorzitter:

Zo te zien zijn wij nu door de vragen heen. Ik kom dan toe aan het noemen van de genoteerde toezeggingen. Dat zijn er zeven. Ik zal ze voorlezen en ik vraag u om goed op te letten, zodat u kunt ingrijpen als ik een toezegging niet goed formuleer. Dit geldt voor zowel de Minister als de leden.

De eerste toezegging.

  • De Minister komt na de zomer van dit jaar terug op de uitwerking van de afbouw van ontwikkelingssamenwerking in bepaalde landen als gevolg van de veranderingen in focuslanden en -regio's.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. U zegt dat de Minister na de zomer terugkomt met de uitwerking van de afbouw, maar er zou te zijner tijd een overzicht worden gegeven van de effecten van de afbouw van programma's in de landen waar die afbouw plaatsvindt.

De voorzitter:

Ik weet niet of de Minister uw opmerking op dit moment meekrijgt. Kunt u uw opmerking nog even herhalen?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ja. Het gaat erom dat de focus naar een aantal andere landen verlegd wordt. Ik heb gevraagd wat dit zal betekenen voor de landen waar de programma's nu zullen worden afgebouwd. Volgens mij heeft de Minister gezegd dat daarvan een overzicht zou worden gegeven in de uitwerking van de nota.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de Minister zegt dat dit het geval is.

  • Toezegging nummer 2. De Minister biedt een technische briefing aan over de budgettaire gevolgen van de wijzigingen in focuslanden en -regio's. Ik stel vast dat men daarmee aan beide kanten akkoord is.

  • Toezegging nummer 3. De Minister komt eind 2018 terug op het meer inzichtelijk maken van het financieringsinstrumentarium voor handelsbevordering. Ik stel vast dat men aan beide kanten akkoord gaat met deze toezegging.

  • Toezegging nummer 4. De technische briefing over de uitwerking van streefwaarden en indicatoren voor handel en handelsbevordering zal door de Minister worden aangeboden. Ook met deze toezegging is men akkoord.

  • Toezegging nummer 5. Zodra het ISB volledig gevuld is, komt de Minister per brief terug op samenstelling en doelstellingen. Ook akkoord.

  • Toezegging nummer 6. Na twee jaar zal de Minister rapporteren over de voortgang van NLIB en de Werkplaats NL Trade & Innovate NL.

Bent u allen nog bij de les? U maakt geen bezwaar, dan is de toezegging aldus vastgelegd. O, er is toch een opmerking. Mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

Volgens mij heeft de Minister gezegd de stand van zaken weer te geven ten opzichte van de doelstelling. Dat is iets anders dan de voortgang. Ik hoop dat we eerder dan na twee jaar af en toe iets horen over de voortgang. Het was iets meer dan dat, voorzitter.

De voorzitter:

Is dat akkoord van uw kant?

Minister Kaag:

Pardon?

Mevrouw Becker (VVD):

Ik gaf aan, Minister, dat volgens mij de toezegging is dat u een stand van zaken geeft van NLIB en de Werkplaats en niet zozeer de voortgang, want over de voortgang horen we gedurende de periode wel iets. Het gaat echt om de stand van zaken ten opzichte van de doelstelling. Het is geen echte evaluatie, maar wel meer dan een kort briefje.

Minister Kaag:

Correct.

De voorzitter:

Dan de zevende en laatste toezegging die is genoteerd.

  • De Minister gaat de voortgang over besteding van 10 miljoen euro voor de Werkplaats en NLIB én de geboekte vordering erop in kaart brengen.

Is dat zo goed verwoord? Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Misschien heb ik het in mijn vermoeide hoofd niet goed gehoord, maar volgens mij was er nog een toezegging dat de Minister ons voor de begrotingsbehandeling zal informeren over haar contact met haar collega van Buitenlandse Zaken over het early warning system.

De voorzitter:

De Minister wil dat ook toezeggen. Dan is dat toezegging nummer 8, zoals geformuleerd door mevrouw Van den Hul.

Dan nog de heer Alkaya. Gaat uw gang.

De heer Alkaya (SP):

Er is ook nog een toezegging over meer toelichting over het benoemingsproces van de leden van de International Strategic Board, op grond waarvan ik mijn motie heb aangehouden.

De voorzitter:

Ik denk dat dat al in toezegging nummer 5 besloten lag, maar als de Minister hierop nog expliciet wil ingaan, krijgt ze daarvoor de gelegenheid.

Minister Kaag:

Dat klopt.

De voorzitter:

De Minister zegt ja op uw vraag. Dan is dat zo genoteerd.

Zijn we er zo? Dat is het geval. Ik dank de leden voor hun inbreng, de Minister voor de beantwoording van de gestelde vragen, iedereen voor zijn of haar geduld en belangstelling vanuit de zaal.

Ik sluit dit notaoverleg. De moties komen volgende week dinsdag in stemming.

Sluiting 22.25 uur.

Naar boven