34 950 X Jaarverslag en slotwet Ministerie van Defensie 2017

Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 juni 2018

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 16 mei 2018 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Defensie (Kamerstuk 34 950 X, nr. 2).

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

Vraag 1

Waarom blijft u spreken van de JSF, in plaats van de door Defensie gehanteerde benaming F-35? Bent u bereid dit aan te passen?

De aanduidingen «JSF» en «F-35» worden zowel nationaal als internationaal door elkaar gebruikt. Zo wordt het JSF-programma uitgevoerd door het »JSF Program Office» (JPO). Het Ministerie van Defensie heeft ook lang wisselend beide aanduidingen gehanteerd, tot zij sinds 2013 het toestel aanduidt als «F-35».

De Algemene Rekenkamer is de reeks onderzoeken rond de vervanging van de F-16 gestart in 2005 en in deze reeks heeft zij steeds de aanduiding «JSF» gehanteerd. Uit consistentieoverwegingen heeft ze dit tot dusver gehandhaafd en zal ze dit blijven doen.

Vraag 2

Kunt u aanbevelen hoe de Kamer zijn oordeel kan vellen over de inzetbaarheid middels het Jaarverslag?

Het feit dat de informatie over inzetbaarheid in een vertrouwelijke bijlage is opgenomen staat er in principe niet aan in de weg om – eventueel besloten – met de Minister over de inzetbaarheid in debat te gaan en een politiek standpunt hierover te vormen.

Vraag 3

Hebt u er vertrouwen in dat het JPO alle rapportages van de auditinstanties in de toekomst tijdig zal verstrekken?

Het ministerie zal actief de rapportages van de auditinstanties van het JPO moeten blijven opvragen.

Vraag 4

Kunt u toelichten vanaf wanneer u precies een verbetering zag in de manier waarop het ministerie de problemen aanpakt?

Wij hebben niet van alle problemen onderzocht hoe het ministerie deze aanpakt. We hebben dat wel gedaan voor de logistieke keten voor reserveonderdelen. In onze verantwoordingsonderzoeken over 2014 en 2015 constateerden we dat deze keten onvoldoende functioneerde, met negatieve gevolgen voor het materieel van de krijgsmacht (Kamerstuk 34 200 X, nr. 2 en Kamerstuk 34 475 X, nr. 2). In het verantwoordingsonderzoek 2015 hebben we de werking van de logistieke keten als een ernstige onvolkomenheid gekwalificeerd, met name omdat het Ministerie van Defensie traag, zonder prioriteiten te stellen en onvoldoende gecoördineerd werkte aan verbetering van de inzetbaarheid van het materieel. In ons verantwoordingsonderzoek over 2016 zagen we verbetering in de manier waarop het ministerie de problematiek aanpakte: het voert centraal regie op de uitvoering van de plannen. We zagen ook dat de Minister vaart zette achter de implementatie van deze plannen. Dat was reden voor ons om het in dat jaar niet langer als een ernstige onvolkomenheid te beschouwen.

Vraag 5

Hoe beoordeelt u de bewering van de Minister van Defensie dat het in de financiële administratie van Defensie niet mogelijk is de besteding van specifieke budgetten voor het herstel van de basisgereedheid tot op eenheidsniveau binnen de Defensieonderdelen te volgen?

Het budgetrecht van de Tweede Kamer is geënt op de begrotingsartikelen. Om controle conform het budgetrecht van de Tweede Kamer mogelijk te maken, is volgens ons zicht op de verdeling van de extra middelen over de in onze aanbeveling genoemde begrotingsartikelen nodig. Inmiddels heeft de Minister van Defensie u in antwoord op uw vraag daarover een tabel over de verdeling van de € 197 miljoen extra budget toegezonden. Deze tabel laat de verdeling van het extra budget zien over de diverse begrotingsartikelen voor de komende jaren.

Naar boven