Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34858 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34858 nr. A |
20 november 2018
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo, Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen te versterken en daartoe een nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
een natuurlijke persoon ten behoeve van wie een instelling werkzaam is;
een commissie als bedoeld in artikel 14;
een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg;
een regeling als bedoeld in artikel 3;
Onze Minister voor Medische Zorg;
zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald op welke vormen van zorg of categorieën van instellingen, gezien de wijze waarop de zorg wordt verleend, het doel van de zorg of de relatie tussen de cliënt en de instelling, deze wet niet van toepassing is.
1. De instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven, stelt haar cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënten.
2. De instelling informeert de desbetreffende cliënten alsmede hun vertegenwoordigers over hetgeen zij heeft gedaan met de resultaten van de inspraak.
1. Een instelling stelt een cliëntenraad in die binnen het kader van de doelstellingen van de instelling in het bijzonder de gemeenschappelijke belangen van de betrokken cliënten behartigt, indien:
a. bij de instelling, niet zijnde een instelling als bedoeld in onderdeel b, in de regel meer dan tien natuurlijke personen zorg verlenen;
b. bij de instelling waarin cliënten niet gedurende ten minste een etmaal kunnen verblijven en die bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zorg verleent, in de regel meer dan vijfentwintig natuurlijke personen zorg verlenen.
2. De instelling regelt na overleg met de cliëntenraad of, indien er geen cliëntenraad is ingesteld of deze niet functioneert, na overleg met een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers dan wel met een representatief te achten organisatie van cliënten, in een medezeggenschapsregeling schriftelijk het aantal leden van een cliëntenraad, de wijze van benoeming en ontslag, welke personen tot lid kunnen worden benoemd en de zittingsduur van de leden. Deze regeling is zodanig dat een cliëntenraad redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de betrokken cliënten en redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen.
3. In de medezeggenschapsregeling wordt tevens geregeld op welke wijze een cliëntenraad wordt betrokken bij de voorbereiding van een besluit inzake:
a. een wijziging van de doelstelling of de grondslag van de instelling;
b. een fusie of duurzame samenwerking waarbij de instelling is betrokken;
c. een overdracht van de zeggenschap over de zorg of een onderdeel daarvan;
d. een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven, en
e. de selectie en benoeming van personen die leiding geven aan degenen die zorg verlenen aan cliënten, indien het een instelling betreft die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven.
4. Onverminderd het eerste lid kan een instelling meerdere cliëntenraden instellen. Indien een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven of die bij cliënten thuis zorg laat verlenen, meerdere locaties in stand houdt, is deze instelling verplicht om voor elk van die locaties een cliëntenraad in te stellen, tenzij een voor zo een locatie representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben of dit in redelijkheid voor een of meer van die locaties niet aangewezen is.
5. Er kan een centrale cliëntenraad worden ingesteld. Een centrale cliëntenraad is een cliëntenraad in de zin van deze wet.
6. Indien meerdere cliëntenraden worden ingesteld, worden de taken en bevoegdheden van iedere cliëntenraad in een medezeggenschapsregeling geregeld, waarbij aan een cliëntenraad die de belangen van de cliënten op een bepaalde locatie behartigt in elk geval de taken en bevoegdheden worden toegekend met betrekking tot aangelegenheden die specifiek de cliënten op die locatie raken. De in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, geregelde bevoegdheid van een cliëntenraad om in te stemmen met de medezeggenschapsregeling kan niet aan een andere cliëntenraad worden overgedragen.
7. In de medezeggenschapsregeling wordt geregeld hoe wordt bewerkstelligd dat de voor het vervullen van de taak van de cliëntenraad benodigde informatie wordt verstrekt op een zodanige wijze dat deze voor de cliëntenraad begrijpelijk is.
8. De instelling stelt de cliëntenraad in de gelegenheid om een vacature voor die raad op een daarvoor geschikte wijze onder de aandacht te brengen van de cliënten en hun vertegenwoordigers en helpt hem daar desgevraagd bij.
9. De instelling brengt de medezeggenschapsregeling, alsmede een wijziging daarvan, op een daarvoor geschikte wijze onder de aandacht van de cliënten en hun vertegenwoordigers.
1. Indien het aantal natuurlijke personen die in de regel bij een instelling zorg verlenen, daalt beneden het aantal waarbij de instelling ingevolge artikel 3, eerste lid, een cliëntenraad dient in te stellen, deelt de instelling aan de cliëntenraad, de cliënten en hun vertegenwoordigers schriftelijk of elektronisch mede of hij de cliëntenraad vrijwillig in stand zal houden dan wel de cliëntenraad zal ontbinden. In het geval van ontbinding, houdt de instelling de cliëntenraad in stand gedurende ten minste drie maanden na de in de eerste volzin bedoelde mededeling.
2. Zodra een instelling schriftelijk of elektronisch onder de aandacht van de cliëntenraad, de cliënten en hun vertegenwoordigers heeft gebracht dat hij vrijwillig een cliëntenraad in stand houdt, zijn de volgende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
– artikelen 3, tweede lid, en 6;
– artikelen 14 en 15, voor zover deze artikelen betrekking hebben op bepalingen die van toepassing of van overeenkomstige toepassing zijn op vrijwillig in stand gehouden cliëntenraden.
3. De instelling die vrijwillig een cliëntenraad in stand houdt legt in overleg met de cliëntenraad vast over welke onderwerpen de cliëntenraad medezeggenschap heeft en op welke wijze de medezeggenschap geregeld is.
4. De instelling kan een vrijwillig in stand gehouden cliëntenraad op grond van een belangrijke wijziging van de omstandigheden ontbinden.
5. Artikel 13, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing op een voornemen om een cliëntenraad wegens toepasselijkheid van het eerste of vierde lid te ontbinden.
6. De instelling brengt het besluit tot ontbinding van een vrijwillig in stand gehouden cliëntenraad schriftelijk of elektronisch onder de aandacht van de cliëntenraad, de cliënten en hun vertegenwoordigers.
7. Indien een instelling een cliëntenraad heeft ingesteld hoewel zij daartoe gezien het aantal zorgverleners dat in de regel bij haar werkzaam is niet verplicht is, is het bepaalde in het tweede tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing.
1. De cliëntenraad regelt zijn werkwijze, met inbegrip van zijn vertegenwoordiging in en buiten rechte, in een huishoudelijk reglement.
2. De cliëntenraad zorgt voor:
a. het regelmatig inventariseren van de wensen en meningen van de betrokken cliënten en hun vertegenwoordigers, en
b. het informeren van de betrokken cliënten en hun vertegenwoordigers over zijn werkzaamheden en de resultaten daarvan.
3. De instelling verleent de cliëntenraad hulp bij de uitvoering van het tweede lid.
4. De cliëntenraad betrekt bij zijn werkzaamheden de resultaten van inspraak als bedoeld in artikel 2 en informeert de betrokken cliënten en hun vertegenwoordigers hoe hij dit heeft gedaan.
1. De instelling verstrekt de cliëntenraad tijdig en desgevraagd schriftelijk alle inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De instelling verstrekt de cliëntenraad voorts ten minste eenmaal per jaar mondeling of schriftelijk algemene gegevens omtrent het beleid dat in het verstreken tijdvak is gevoerd en in het komende jaar zal worden gevoerd.
2. De instelling staat een cliëntenraad het gebruik toe van de voorzieningen waarover zij beschikt en die de cliëntenraad voor de vervulling van zijn werkzaamheden redelijkerwijs nodig heeft.
3. De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de werkzaamheden van de cliëntenraad, waaronder de kosten die verband houden met scholing, onafhankelijke ondersteuning en het voorleggen van een geschil of een verzoek aan een commissie van vertrouwenslieden, komen ten laste van de instelling. In afwijking van de vorige zin komen, tenzij anders afgesproken, kosten van juridische bijstand voor het voorleggen van een geschil aan de commissie van vertrouwenslieden niet voor rekening van de instelling.
4. De instelling kan in overeenstemming met een cliëntenraad de kosten die de cliëntenraad in enig jaar zal maken, vaststellen op een bepaald bedrag dat de cliëntenraad naar eigen inzicht kan besteden. Kosten, anders dan de kosten voor het voeren van rechtsgedingen, waardoor het in de eerste volzin bedoelde bedrag zou worden overschreden, komen slechts ten laste van de instelling voor zover zij in het dragen daarvan toestemt.
5. Kosten die een cliëntenraad maakt voor het voeren van rechtsgedingen over de toepassing van deze wet alsmede kosten verbonden aan het indienen van verzoeken als bedoeld in artikel 12 en 14, achtste lid, komen slechts ten laste van de instelling indien deze kosten redelijkerwijs noodzakelijk zijn en de instelling er vooraf van in kennis is gesteld dat dergelijke kosten zullen worden gemaakt.
1. De instelling stelt de cliëntenraad in de gelegenheid advies uit te brengen over elk door haar voorgenomen besluit inzake:
a. een wijziging van de doelstelling of de grondslag van de instelling;
b. een fusie of duurzame samenwerking waarbij de instelling is betrokken;
c. een overdracht van de zeggenschap over de zorg of een onderdeel daarvan;
d. een gehele of gedeeltelijke beëindiging dan wel een belangrijke uitbreiding van de zorgverlening;
e. een belangrijke wijziging in de organisatie van de zorgverlening;
f. een profielschets voor de benoeming van de leden van het toezichthoudend orgaan en de leden van het bestuur van de instelling;
g. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van de instelling;
h. het algemene huisvestingsbeleid van een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven, alsmede een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een instelling waarin deze cliënten verblijven, en
i. de selectie en benoeming van personen die leiding geven aan degenen die zorg verlenen aan cliënten, indien het een instelling betreft die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven.
2. Indien de instelling meerdere cliëntenraden heeft, geldt het eerste lid slechts voor die cliëntenraad of cliëntenraden, die ingevolge de medezeggenschapsregeling bevoegd zijn advies over het desbetreffende onderwerp uit te brengen.
3. Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat de cliëntenraad redelijkerwijs genoeg tijd heeft zich een goed oordeel ter zake te vormen en dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
4. De cliëntenraad brengt zijn met redenen omkleed advies over een voorgenomen besluit uit binnen een redelijke termijn.
5. De instelling neemt geen van een schriftelijk door de cliëntenraad uitgebracht advies afwijkend besluit dan nadat daarover, voor zover dat redelijkerwijze mogelijk is, ten minste eenmaal met de cliëntenraad overleg is gepleegd.
6. De instelling doet van een besluit inzake een onderwerp waarover de cliëntenraad schriftelijk advies heeft uitgebracht, schriftelijk, en voor zover zij van het advies afwijkt onder opgave van redenen, mededeling aan de cliëntenraad.
1. De instelling behoeft de instemming van de cliëntenraad voor elk door haar voorgenomen besluit inzake:
a. de medezeggenschapsregeling, de regeling, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, alsmede andere voor cliënten geldende regelingen;
b. een profielschets voor het benoemen van personen als bedoeld in artikel 15 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg;
c. de procedure voor het opstellen en bespreken van zorgplannen;
d. het algemene beleid ter zake van kwaliteit, veiligheid en hygiëne;
e. het algemene beleid ter zake van de toelating van cliënten tot de zorgverlening en beëindiging daarvan;
f. het algemene beleid ter zake van voedingsaangelegenheden, geestelijke verzorging, recreatiemogelijkheden of ontspanningsactiviteiten en maatschappelijke bijstand, indien het een instelling betreft waarin cliënten gedurende het etmaal kunnen verblijven;
g. een sociaal plan voor cliënten in geval van een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven;
h. de inrichting van voor de zorgverlening bestemde ruimtes bij ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven, en
i. de selectie en benoeming van personen die de cliëntenraad de onafhankelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 6, derde lid, zullen verlenen.
2. Indien de instelling meerdere cliëntenraden heeft, geldt het eerste lid slechts voor die cliëntenraad of cliëntenraden, die ingevolge de medezeggenschapsregeling bevoegd zijn om met het desbetreffende voorgenomen besluit in te stemmen.
3. De instelling legt het te nemen besluit schriftelijk aan de cliëntenraad voor op een zodanig tijdstip dat de cliëntenraad redelijkerwijs genoeg tijd heeft zich een goed oordeel ter zake te vormen.
4. De cliëntenraad onthoudt zijn instemming niet dan nadat daarover, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, ten minste eenmaal met de instelling overleg is gepleegd. De cliëntenraad deelt zijn beslissing zo spoedig mogelijk schriftelijk, in geval van het onthouden van de instemming met redenen omkleed, aan de instelling mee.
5. Zo spoedig mogelijk na het ontvangen van de beslissing van de cliëntenraad geeft de instelling daar een reactie op.
6. Indien de instelling voor het voorgenomen besluit geen instemming van de cliëntenraad heeft verkregen, kan zij de commissie van vertrouwenslieden toestemming vragen om het besluit te nemen. De commissie geeft slechts toestemming indien:
a. de beslissing van de cliëntenraad om geen instemming te geven onredelijk is, of
b. het voorgenomen besluit van de instelling gevergd wordt om zwaarwegende redenen.
7. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, genomen zonder de instemming van de cliëntenraad of de toestemming van de commissie van vertrouwenslieden is nietig indien de cliëntenraad tegenover de instelling schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De cliëntenraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat de instelling hem haar besluit heeft medegedeeld dan wel, bij gebreke van deze mededeling, de cliëntenraad is gebleken dat de instelling uitvoering of toepassing geeft aan haar besluit.
8. Indien de medezeggenschapsregeling wordt vastgesteld of gewijzigd en er geen cliëntenraad is ingesteld of functioneert, behoeft de instelling voor het besluit tot vaststelling of wijziging van de medezeggenschapsregeling de instemming van een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers dan wel van een representatief te achten organisatie van cliënten. De betrokken delegatie of organisatie wordt in dat geval voor de toepassing van het derde tot en met zevende lid, en artikel 14, eerste, derde, vierde, achtste en tiende lid, aangemerkt als cliëntenraad, voor zover het besluiten betreft omtrent de medezeggenschapsregeling.
1. De cliëntenraad is bevoegd de instelling ongevraagd te adviseren over onderwerpen die voor de cliënten van belang zijn.
2. De instelling besluit zo spoedig mogelijk of zij een ongevraagd advies zal volgen. Indien zij voornemens is een van een schriftelijk advies afwijkend besluit te nemen, overlegt zij daarover, voor zover dat redelijkerwijze mogelijk is, ten minste eenmaal met de cliëntenraad.
3. De instelling doet van een besluit inzake een onderwerp waarover de cliëntenraad schriftelijk advies heeft uitgebracht, schriftelijk, en voor zover zij van het advies afwijkt en de cliëntenraad daar niet mee heeft ingestemd, onder opgave van redenen, mededeling aan de cliëntenraad.
4. Indien de instelling zonder dat de cliëntenraad daarmee heeft ingestemd heeft besloten om een ongevraagd schriftelijk advies over een onderwerp als bedoeld in artikel 8, eerste lid, niet of niet geheel uit te voeren, kan:
a. de cliëntenraad de commissie van vertrouwenslieden verzoeken uit te spreken dat het advies toch dient te worden uitgevoerd, of
b. de instelling de commissie van vertrouwenslieden verzoeken om het door de instelling genomen besluit te bevestigen.
5. De commissie weigert het verzoek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, dan wel willigt het verzoek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, in, indien de weigering van de instelling om het advies geheel te volgen redelijk is. Tenzij de commissie van mening is dat het advies in het geheel niet gevolgd hoeft te worden, bepaalt zij tevens welk deel van het advies uitgevoerd dient te worden en wanneer daarmee een aanvang moet zijn gemaakt.
Een instelling legt in haar statuten of, indien zij geen rechtspersoon is, anderszins schriftelijk vast dat de cliëntenraad in de gelegenheid wordt gesteld om een bindende voordracht te doen voor de benoeming van ten minste één lid van het toezichthoudende orgaan van de instelling.
1. Het toezichthoudende orgaan van de instelling en de cliëntenraad overleggen ten minste één keer per jaar.
2. Het toezichthoudende orgaan informeert de cliëntenraad ten minste één keer per jaar over hetgeen zij heeft gedaan met de inbreng van de cliëntenraad in het overleg of de overleggen, bedoeld in het eerste lid.
1. De cliëntenraad van een instelling die een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
2. De artikelen 345 en 348 tot en met 359 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De cliëntenraad die een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan, kan niet worden veroordeeld in de proceskosten voor de behandeling van dat verzoek.
1. Behalve in het geval, bedoeld in artikel 4, eerste of vierde lid, kan de instelling een cliëntenraad slechts ontbinden indien deze structureel tekortschiet in de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten wier belangen hij dient te behartigen.
2. Het voornemen om een cliëntenraad te ontbinden behoeft de instemming van die cliëntenraad.
3. De instelling legt het voornemen om de cliëntenraad te ontbinden schriftelijk onder vermelding van de redenen daarvoor aan de cliëntenraad voor op een zodanig tijdstip dat deze raad redelijkerwijs genoeg tijd heeft om zich een goed oordeel ter zake te vormen.
4. Artikel 8, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing op een schriftelijk verzoek tot ontbinding van de cliëntenraad.
5. Indien de cliëntenraad zijn instemming aan het voornemen tot ontbinding onthoudt dan wel zich niet houdt aan de verplichting, bedoeld in artikel 8, vierde lid, kan de commissie van vertrouwenslieden op verzoek van de instelling toestemming tot ontbinding van de cliëntenraad verlenen.
6. Indien een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers van mening is dat de cliëntenraad ontbonden dient te worden en de instelling en de cliëntenraad weigeren daaraan hun medewerking te verlenen, kan de commissie van vertrouwenslieden op verzoek van deze delegatie uitspreken dat de instelling de cliëntenraad dient te ontbinden.
7. De commissie van vertrouwenslieden geeft de toestemming, bedoeld in het vijfde en zesde lid, slechts indien sprake is van de situatie, bedoeld in het eerste lid, en er redelijkerwijs geen andere oplossing is dan ontbinding van de cliëntenraad.
1. De instelling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, stelt in overeenstemming met de cliëntenraad of cliëntenraden een uit drie leden bestaande commissie van vertrouwenslieden in, waarvan een lid door haar wordt aangewezen, een lid door de cliëntenraad of cliëntenraden wordt aangewezen en een lid door de beide andere leden wordt aangewezen, of wijst een door een of meer cliëntenorganisaties en een of meer organisaties van instellingen ingestelde commissie van vertrouwenslieden aan.
2. De commissie van vertrouwenslieden heeft tot taak te bemiddelen en zo nodig een uitspraak te doen.
3. Organisaties als bedoeld in het eerste lid die een commissie van vertrouwenslieden hebben ingesteld, waarborgen dat:
a. een instelling of een cliëntenraad aan de commissie een geschil kan voorleggen over de uitvoering van de artikelen 3, tweede tot en met negende lid, 4, tweede, derde en vierde lid, 5, tweede tot en met vierde lid, 6, 7, 8, eerste tot en met vijfde, en achtste lid, 9, tweede en derde lid, en 13, eerste tot en met vierde lid, alsmede over de uitvoering van de medezeggenschapsregeling;
b. een instelling aan de commissie kan verzoeken een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 8, zesde lid, 9, vierde lid, of 13, vijfde lid;
c. een cliëntenraad aan de commissie kan verzoeken een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 9, vierde lid;
d. een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers aan de commissie kan verzoeken een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, en
e. een voor een locatie representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers aan de commissie een geschil kan voorleggen over de uitvoering van artikel 3, vierde lid.
4. Van een uitspraak of een beslissing van de commissie van vertrouwenslieden kan in beroep worden gekomen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
5. Het beroep wordt ingeleid door indiening van een verzoek binnen drie maanden nadat de verzoekende partij van de in het vierde lid bedoelde uitspraak of beslissing op de hoogte is gesteld. De wederpartij wordt van het beroep in kennis gesteld.
6. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.
7. Tegen een uitspraak van de ondernemingskamer kan geen beroep in cassatie worden ingesteld.
8. Nadat de termijn, bedoeld in het vijfde lid, ongebruikt verlopen is, kan de cliëntenraad of de representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers de ondernemingskamer schriftelijk verzoeken de instelling te bevelen een uitspraak van de commissie van vertrouwenslieden na te leven. Een verzoeker die niet vooraf schriftelijk aan de instelling heeft verzocht te handelen overeenkomstig hetgeen in het verzoekschrift is verzocht en deze daarbij niet een redelijke termijn heeft gegeven om aan dat verzoek te voldoen, wordt niet-ontvankelijk verklaard.
9. De ondernemingskamer kan in haar beslissing aan de instelling de verplichting opleggen bepaalde handelingen te verrichten of na te laten.
10. In rechtsgedingen als bedoeld in het vierde of achtste lid kan de cliëntenraad niet in de proceskosten worden veroordeeld.
11. De kosten voor het voorleggen van een verzoek als bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, komen voor rekening van de instelling, met uitzondering van de kosten van juridische bijstand indien onderdeel d van toepassing is. In rechtsgedingen als bedoeld in het achtste lid, kan de delegatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel d of e, niet in de proceskosten worden veroordeeld.
1. De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 10 en 14, eerste lid. Zij rapporteren daarover aan Onze Minister.
2. Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in de artikelen, genoemd in het eerste lid.
3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde verplichting.
De artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12 van de Jeugdwet worden vervangen door:
1. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 is van overeenkomstige toepassing op jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.
2. De ingevolge het eerste lid in te stellen cliëntenraden dienen zowel de belangen van de jeugdigen als die van hun ouders te behartigen.
3. Het eerste lid geldt niet voor een gecertificeerde instelling die tevens een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aanvaarde rechtspersoon is als bedoeld in de artikelen 256, eerste lid, en 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
1. De pleegzorgaanbieder stelt een pleegouderraad in, die binnen het kader van zijn doelstelling de gemeenschappelijke belangen van de pleegouders behartigt. Een pleegzorgaanbieder kan deze verplichting ook nakomen door instelling van een pleegouderraad die voor meer dan één door hem in stand gehouden zorgeenheid werkzaam is.
2. De artikelen 1 en 3 tot en met 15 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «cliëntenraad» wordt gelezen «pleegouderraad».
Indien de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) in werking treedt voor verzoekprocedures, wordt in artikel 14, achtste lid, tweede zin, van deze wet «het verzoekschrift» vervangen door: de procesinleiding.
Artikel 2b, tweede lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten komt als volgt te luiden:
2. Voordat de zorgaanbieder een Wzd-arts aanwijst, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is of wordt verheven en artikel 2b van die wet later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treden als deze wet, wordt artikel 2b, tweede lid, van die wet vervangen door:
2. Voordat de zorgaanbieder een Wzd-arts aanwijst, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.
De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2:2, derde lid, komt als volgt te luiden:
2. Voordat de zorgaanbieder het beleidsplan vaststelt, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.
B
Artikel 2:3, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Voordat de zorgaanbieder de geneesheer-directeur aanwijst, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is of wordt verheven en de artikelen 2:2 en 2:3 van die wet later in werking treden dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treden als deze wet, worden de artikelen 2:2 en 2:3 van die wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2:2, derde lid, komt als volgt te luiden:
2. Voordat de zorgaanbieder het beleidsplan vaststelt, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.
B
Artikel 2:3, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Voordat de zorgaanbieder de geneesheer-directeur aanwijst, vraagt de zorgaanbieder hierover advies aan de cliëntenraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018. De artikelen 7, vijfde en zesde lid, en 6, eerste lid, eerste volzin, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 zijn van toepassing.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Wet toetreding zorgaanbieders komt als volgt te luiden:
d. de bij artikel 3, eerste lid, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 gestelde eis.
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 september 2017 ingediende voorstel van wet houdende Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders; Kamerstukken II 2016/17, 34 767, nrs. 1–3 e.v.) tot wet is of wordt verheven en artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van die wet later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, komt artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van die wet als volgt te luiden:
d. de bij artikel 3, eerste lid, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 gestelde eis.
1. De voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen procedures inzake de naleving van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden afgewikkeld overeenkomstig artikel 10 van die wet.
2. Een instelling die betrokken is bij een procedure als bedoeld in het eerste lid en op grond van deze wet niet verplicht is tot het instellen of aanwijzen van een commissie van vertrouwenslieden, houdt een op grond van artikel 10 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ingestelde commissie of aanwijzing in stand zolang dat nodig is voor de toepassing van het eerste lid.
3. Een cliëntenraad die op grond van artikel 2 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is ingesteld voor of op de dag, voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt aangemerkt als een cliëntenraad die is ingesteld op grond van artikel 3, eerste lid.
4. Een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of artikel 4, tweede lid, die op grond van artikel 2 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen reeds een medezeggenschapsregeling heeft vastgesteld, stelt binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een medezeggenschapsregeling vast die voldoet aan de in deze wet gestelde eisen. Tot het tijdstip waarop een zodanige regeling is vastgesteld, doch ten hoogste totdat de in de eerste volzin bedoelde zes maanden zijn verstreken, wordt een regeling die is vastgesteld op grond van artikel 2 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen aangemerkt als een medezeggenschapsregeling die voldoet aan de eisen van artikel 3.
1. De voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen procedures inzake de naleving van de Jeugdwet zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet, worden afgewikkeld overeenkomstig artikel 4.2.11 van die wet zoals die wet luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet.
2. Een jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde instelling of pleegzorgaanbieder die betrokken is bij een procedure als bedoeld in het eerste lid en op grond van de Jeugdwet zoals deze luidt na inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet niet verplicht is tot het instellen of aanwijzen van een commissie van vertrouwenslieden, houdt een op grond van artikel 4.2.11 of de artikelen 4.2.12 juncto 4.2.11 van de Jeugdwet, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet, ingestelde commissie of aanwijzing in stand zolang dat nodig is voor de toepassing van het eerste lid.
3. Een cliënten- of pleegouderraad die op grond van paragraaf 4.2.b van de Jeugdwet is ingesteld voor of op de dag, voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet, wordt aangemerkt als een cliënten- respectievelijk pleegouderraad die is ingesteld op grond van artikel 4.2.4 respectievelijk 4.2.5 van de Jeugdwet.
4. Een jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde instelling of pleegzorgaanbieder die voor de inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet reeds een medezeggenschapsregeling heeft vastgesteld, stelt binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel een medezeggenschapsregeling vast die voldoet aan de krachtens de artikelen 4.2.4 of 4.2.5 van de Jeugdwet gestelde eisen. Tot het tijdstip waarop een zodanige regeling is vastgesteld, doch ten hoogste totdat de in de eerste volzin bedoelde zes maanden zijn verstreken, wordt een regeling die is vastgesteld voor de inwerkingtreding van artikel 16 van deze wet aangemerkt als een medezeggenschapsregeling die voldoet aan de krachtens de artikelen 4.2.4 of 4.2.5 van de Jeugdwet gestelde eisen.
Onze Minister voor Medische Zorg zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Medische Zorg,
De Minister voor Rechtsbescherming,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34858-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.