Op 29 mei 2018 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van
uw Kamer het nader voorlopig verslag vastgesteld in het kader van de behandeling van
het wetsvoorstel accreditatie op maat. De leden van de D66-fractie hadden nog enkele
vragen en de leden van de fracties van de VVD, SP, PvdA en ChristenUnie hebben zich
bij die vragen aangesloten. Ik dank de leden van de genoemde fracties voor de gestelde
vragen.
Gevraagd wordt te reageren op de standpunten en beleidsvoorkeuren van vertegenwoordigers
van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen, over het
accreditatiestelsel, de van dit wetsvoorstel te verwachten lastenvermindering, en
over de in het sectorakkoord gedane toezegging van een «verkenning».
In het bijzonder zouden de leden van de D66-fractie graag van de regering de verzekering
krijgen dat de toegezegde verkenning binnen afzienbare tijd (zeg, een jaar) voltooid
zal worden en dat onder meer de twee voorkeursvarianten van de VSNU en de VH daarin
ruimschoots aandacht zullen krijgen.
In de memorie van antwoord heb ik aangegeven dat enige terughoudendheid gepast is
ten aanzien van prognoses over concrete lastenverlichting. Een reductie van de ervaren
lasten vergt niet alleen wetswijziging maar vraagt ook om inzet vanuit de onderwijsgemeenschap
zelf om de ruimte die dit wetsvoorstel bij visitaties biedt ook echt te benutten.
Ik heb gemerkt dat daarover binnen de onderwijsgemeenschap inmiddels ook constructieve
discussies worden gevoerd. Er worden voorstellen uitgewerkt voor een meer vruchtbare
vormgeving van de visitaties in de geest van het wetsvoorstel. Dit sterkt mijn vertrouwen
dat de onderwijsgemeenschap deze handschoen ook zal oppakken.
In de sectorakkoorden met Vereniging Hogescholen en met de VSNU heb ik de afspraak
gemaakt om te verkennen hoe een betere balans gegeven kan worden tussen kwaliteitsborging
van opleidingen enerzijds en werkdruk anderzijds. Ik verwacht het resultaat van deze
verkenning met de Tweede Kamer te kunnen delen voor de zomer van 2019. De optie van
instellingsaccreditatie (met verplichte opleidingsvisitaties) zal in de verkenning
ruimschoots de aandacht krijgen, alsook de mogelijkheid voor onderwijsinstellingen
om te kiezen tussen accreditatie op instellings- en opleidingsniveau.
In afwachting daarvan vragen de genoemde leden de regering om de inspanningen in tijd
en geld binnen het stelsel de komende tijd nauwkeurig te blijven volgen, om de impact
van mogelijke veranderingen zo accuraat mogelijk in kaart te kunnen brengen.
De inspanningen die instellingen en opleidingen verrichten ten behoeve van accreditatie
hebben mijn aanhoudende aandacht. Het evaluatierapport van de Inspectie van het onderwijs
waarin zij eind vorig jaar haar tussentijdse bevindingen heeft gepresenteerd, waaronder
over de lasten, biedt daarbij een goede indicatie. Over de opvolging van de aanbevelingen
van de inspectie, de aanpassingen van het accreditatiekader en welke effecten dit
oplevert blijf ik in gesprek met de verschillende actoren in het stelsel. Bovendien
heb ik, in het kader van het experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie,
een monitorgroep ingesteld waarin vertegenwoordigers van deelnemende instellingen,
de NVAO en het Ministerie van OCW met elkaar periodiek bespreken hoe de nieuw ontstane
ruimte wordt benut en ervaren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven