34 682 Nationale Omgevingsvisie

H BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2021

In september 2020 heb ik de Eerste en de Tweede Kamer de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) toegestuurd. Daarmee is de zogenoemde nahangprocedure gestart, conform de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). Op 24 september 2020 heb ik met de Tweede Kamer een Algemeen Overleg gehad over de NOVI, gevolgd door een VAO op 29 oktober 2020. Met uw Kamer heb ik op 1 december 2020 een mondeling overleg over de NOVI gevoerd. Deze brief geeft een toelichting op welke gevolgen ik trek uit de gesprekken, de toezeggingen die ik heb gedaan en hoe ik uitvoering geef aan de aangenomen moties. Tenslotte doe ik een mededeling over de drie NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel en Zuid-Limburg.

Ik stuur deze brief mede namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), voor Medische Zorg en Sport (MZS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), en de Staatssecretarissen van IenW, Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Defensie.

Deze brief wordt ook aan de voorzitter van de Tweede Kamer gestuurd.

Tweede Kamer

In het AO over de NOVI had de Tweede Kamer een algemene waardering voor de NOVI, omdat de ambities en doelen voor de ontwikkeling van de leefomgeving werden onderschreven. De Kamer had vragen over de werking van de NOVI en de taakverdeling tussen Rijk en medeoverheden en het instrumentarium dat de NOVI hanteert. Ik heb daarbij aangegeven dat het instrumentarium structurerend moet werken in het bestuurlijke landschap en de verbinding tussen verschillende schalen van uitvoering moet leggen. Dit is nodig om de complexiteit van de opgaven recht te doen. Ook waren er vragen over de effecten van de COVID-19-pandemie op de leefomgeving. Ik heb aangegeven hier voor het zomerreces 2021 in de voortgangsbrief over de uitvoering van de NOVI op terug te komen.

Resterende vragen heb ik na het AO per brief beantwoord (Kamerstukken II 2020/21 34 682, nr. 56). In het daaropvolgende VAO hebben de leden van de Tweede Kamer een aantal moties ingediend, die ik hieronder kort aanstip en benoem hoe ik deze zal uitvoeren.

Moties

Op verzoek van het lid Van Nispen heb ik de Tweede Kamer in november geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 76) hoe ik invulling geef aan de motie van het lid Van Gerven over een grotere kans voor publieke en collectieve lokale initiatieven (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 60). In de eerste plaats zal in kaart worden gebracht over hoeveel initiatieven het gaat en wat de aard hiervan is. Dan wordt nagegaan welke nationale knelpunten zij ervaren en wordt bezien of en welke aanpassingen nodig zijn in de huidige ondersteuning door het Rijk. De uitvoering van de motie pak ik op binnen het samenwerkingsverband van Nationaal Programma RES. In de eerste voortgangsbrief NOVI wordt hierover gerapporteerd.

De planbureaus treffen nu de voorbereidingen voor het opstellen van een nieuwe Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving (WLO). Ik zal de planbureaus vragen de resultaten van de NIDI/CBS-verkenning naar de demografische ontwikkelingen mee te nemen en daarin te verwerken. Dit in opvolging en afdoening van de motie van het lid Terpstra over het uitwerken van scenario’s van het CBS over de bevolkingsgroei (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 62). In dat kader ontstaat een breder, gekwantificeerd beeld van de effecten van de demografische ontwikkeling op diverse beleidsterreinen. De nieuwe WLO is input bij de actualisatie van de NOVI.

Met betrekking tot de motie van het lid Bromet over de opslag van kernafval (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 64) kan ik melden dat voor de uitvoering van de motie Dijkhoff (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 nr. 11) in opdracht van de Minister van EZK momenteel een marktconsultatie uitgevoerd wordt. De planning is dat vóór de zomer van 2021 het rapport beschikbaar komt.

Staand beleid wat betreft het radioactief afval is dat de opslag van radioactief afval in Nederland centraal (dus op één locatie) plaatsvindt op het bedrijfsterrein van COVRA in Nieuwdorp en dat rond 2100 een besluit wordt genomen over de locatie voor de ondergrondse eindberging. Mocht een besluit over één of meer nieuwe kerncentrales in de toekomst concreet worden, dan zal er ook aandacht besteed worden aan de afvalberging voor de korte en lange termijn (mede in het kader van de verplichte milieueffectrapportage), waarbij het staande beleid voor centrale opslag als uitgangspunt geldt.

In de NOVI heeft het kabinet uitgangspunten voor samenwerking opgenomen. Met deze uitgangspunten borgt het kabinet samenwerking, flexibiliteit en oplossingsgerichtheid van de activiteiten gelieerd aan de NOVI. Ook in de toekomst zal vanuit die uitgangspunten gewerkt blijven worden aan de uitvoering van de NOVI. Met de Omgevingswet heeft het kabinet, indien nodig, het instrumentarium om in samenwerking de regierol op zich te nemen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van het lid Van Otterloo over de uitgangspunten voor activiteiten gelieerd aan de NOVI (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 67).

Het Aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen is een actie uit het Klimaatakkoord die door een brede alliantie wordt opgepakt in het kader van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. In het aanvalsplan komen een aantal maatschappelijke opgaven uit verschillende beleidsdomeinen bij elkaar. De ambities zijn in lijn met het streven naar landschaps-inclusief omgevingsbeleid, zoals in de NOVI verwoord. Daarom is er vanuit het lopende programma ONS Landschap, dat is opgenomen in de uitvoeringsagenda, aansluiting gezocht bij het Aanvalsplan. Ook is verbinding met andere programma’s zoals het Nationaal Programma Landelijk Gebied denkbaar. Afgelopen zomer is het raamwerk van het Aanvalsplan opgeleverd, en op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking hiervan. Daarmee wordt voldaan aan de motie van de leden Dik-Faber en Van Eijs over het aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit opnemen in het omgevingsbeleid (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 68).

Het Rijk is systeemverantwoordelijk voor een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, waaronder fiets- en wandelnetwerken (zoals omschreven in nationaal belang 6). Daarmee hebben fiets- en wandelnetwerken voldoende borging in de NOVI. Ter afdoening van de motie van de leden Van Gerven/Dik-Faber over de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk voor fiets- en wandelnetwerken beter borgen (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 59) hebben decentrale overheden samen met het Ministerie van IenW afgesproken om het komend jaar regionale fietsnetwerkplannen op te stellen die samen optellen tot een landelijk dekkend beeld c.q. een «Nationaal Toekomstbeeld Fiets». Op basis daarvan wordt inzichtelijk wat er nodig is om de fiets als volwaardige modaliteit in woon-werk verkeer verder te ondersteunen, ook op middellange afstanden, en zo ja welke kwaliteitsimpuls er vanuit decentrale overheden gewenst is voor recreatieve fietsroutes. In beginsel zijn decentrale overheden zelf verantwoordelijk om af te wegen of ze hierin willen investeren.

Het Rijk is mede partner van het Platform Ruimte voor Lopen. Het platform maakt het gezamenlijk belang van lopen zichtbaarder, vergroot en verbindt de kennis over lopen en deelt goede voorbeelden. Daarnaast is het Rijk onderdeel van de Tour de Force – een samenwerking tussen overheden, marktpartijen, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten die zich inzetten voor een sterker fietsbeleid in Nederland. De ministeries van I&W en VWS zijn betrokken bij het uitvoeringsprogramma van de Tour de Force en leggen o.a. de link tussen actieve mobiliteit en gezondheid. De inzet op fiets- en wandelnetwerken draagt bij aan schone mobiliteit en aan recreatieve en professionele sportbeoefening evenals aan duurzaamheids- en gezondheidsdoelstellingen door het creëren van een gezondheidsbevorderende en beweegvriendelijk leefomgeving.

Overigens is onder de Omgevingswet in het Besluit kwaliteit leefomgeving een instructieregel opgenomen die de instandhouding van (bepaalde) bestaande landelijke fiets- en wandelroutes een plek geeft in de besluitvorming van het omgevingsplan. Geregeld is dat het belang van de instandhouding van de landelijke fiets- en wandelroutes moet worden afgewogen tegen andere belangen zoals woningbouw, natuur, andere infrastructuur, of voorgenomen nieuwe bedrijvigheid. De instructieregel betreft de in Besluit kwaliteit leefomgeving bij naam genoemde Lange-Afstand-Wandelpaden (LAW’s), Streekpaden en Landelijke Fietsroutes (LF-routes). Tezamen worden deze netwerken geduid als landelijke fiets- en wandelroutes. Overigens is de Staatssecretaris van IenW voornemens om de fietssnelwegen te borgen in het stelsel van de Omgevingswet na ommekomst van het Nationaal Toekomstbeeld Fiets.

Voor wat betreft de motie van de leden Terpstra en Regterschot over het realiseren van voldoende woningen tot 2050 als topprioriteit (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 61) geeft het kabinet aan dat het realiseren van voldoende woningen een topprioriteit is. Tot 2030 moeten er namelijk 900 duizend woningen gerealiseerd worden. Dit kan niet anders dan dat er ruimte voor wordt gemaakt in de ruimtelijke afweging. Hierop zal ik nader ingaan in de voortgangsbrief over de NOVI. In de NOVI wordt hierbij al stilgestaan met onder andere het Stedelijk Netwerk Nederland, hebben we grootschalige ontwikkellocaties voor woningbouw benoemd, geven we een voorkeursvolgorde voor duurzame verstedelijking en geven we uitvoering aan regionale verstedelijkingsstrategieën. Mede op basis daarvan heb ik voor de meest gespannen woningmarktregio’s 14 gebieden aangewezen waar het Rijk nog meer specifiek mede richting zal geven aan de gewenste ontwikkeling en realisatie van woningbouw. In deze gebieden kunnen circa 580.000 woningen worden gerealiseerd.

Daaraan wordt door verschillende bewindspersonen bijgedragen vanuit hun portefeuilles. Denk aan zorgdragen voor voldoende infrastructuur voor ontsluiting van de woningen en het omlaag brengen van de stikstofdepositie zodat woningen gebouwd mogen worden.

Ik heb de Tweede Kamer toegezegd naar aanleiding van voornoemde motie in de voortgangsbrief over de NOVI uitgebreider in te gaan op hoe het kabinet prioriteit geeft aan het realiseren van voldoende woningen en wat dit betekent voor de uitvoeringsagenda van de NOVI.

Naar aanleiding van de motie van de leden Regterschot en Terpstra (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 58) worden in het kader van het Programma Energiehoofdstructuur effecten van verschillende alternatieven voor de ontwikkeling van het energiesysteem onderzocht. Hier komt ook kernenergie in aan bod. Conform het verzoek in de motie zal over de voortgang in de eerste voortgangsbrief NOVI worden gerapporteerd.

Met betrekking tot de motie van het lid Terpstra c.s. over een centrale plaats van de Regionale Investeringsagenda’s in de uitvoering van de NOVI (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 63) staat in de NOVI-gebieden, elk met een eigen identiteit en complexiteit, de integrale aanpak van meerdere grote (omgevings-) opgaven centraal. Rijk en regio trekken daarin gezamenlijk als partners op. Een gebundelde aanpak van de fysieke opgaven per gebied staat in deze gebieden centraal.

In de plannen van aanpak die per NOVI-gebied zijn opgesteld of in voorbereiding zijn, wordt geconcretiseerd wat de ambities, doelen, beoogde meerwaarde en aanpak zijn van samenwerking tussen Rijks- en regionale partijen en stakeholders.

In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied zal worden opgenomen dat de intentie is om afstemming van inzet van bestaande middelen vorm te geven bij het realiseren van de gezamenlijk geformuleerde ambities en doelen en te bezien of dit meerwaarde biedt. Over de meerwaarde zal bestuurlijk overleg plaatsvinden. Bij een positieve uitkomst wordt een regionale agenda opgesteld waarin inzet van middelen afgestemd wordt.

Met de NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, VNO-NCW en enkele G40-leden) is afgesproken dat we de door hun gestarte RIA-pilots koppelen aan de verstedelijkingsstrategieën die in dezelfde gebieden gemaakt worden. In de voortgangsbrief over de NOVI informeer ik uw Kamer over hoe dit uitpakt.

Het gaat daarbij niet alleen over middelen. De meerwaarde is ook dat we doelen van Rijk en regio op elkaar afstemmen en dat we daarvoor een governance hebben. In de voortgangsbrief over de NOVI informeer ik u nader.

Met bovenstaande beantwoording van de moties Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 58 en Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 63 wordt ook voldaan aan het verzoek (kenmerk: 2021Z00501) van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer om uiterlijk eind januari 2021 over de uitvoering van deze moties geïnformeerd te worden.

De aanpak van bodemdaling is een urgent probleem in het landelijke en in het stedelijke gebied. De aanpak waartoe de motie van het lid Bromet over de aanpak van bodemdaling versnellen via de NOVI (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 65) het kabinet oproept is in lijn met het advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur Stop Bodemdaling – Het Groene Hart als voorbeeld (september 2020). De kabinetsreactie zal naar verwachting begin februari aan de Tweede Kamer worden verzonden waarmee ook aan deze motie wordt voldaan. De NOVI-programma’s Landelijk gebied en Natuur nemen de aanpak van bodemdaling op in de aanpak. De aanpak van deze problematiek in landelijk en stedelijk gebied neemt zelfs een centrale plek in de aanpak in het NOVI-gebied het Groene Hart.

De motie van deleden Van Eijs en Dik-Faber over het uitwerken van beleidsdoelstellingen naar streefwaarden (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 66) verzoekt om te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen voor natuur en milieu uitgewerkt kunnen worden naar streefwaarden, zodat deze als omgevingswaarde leidend kunnen zijn in overwegingen en alle onder de NOVI gerangschikte planfiguren. Zoals de motie vraagt, zullen de Minister van LNV en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer in de voortgangsbrief NOVI informeren.

Nationaal Programma RES (NP RES) schenkt nu al veel aandacht aan milieuaspecten, natuur en landschappen in RES’en en hoe het PlanMER hieraan kan bijdragen. De ondersteuning van het NP RES bestaat uit het leveren van informatie, inhoudelijke en financiële ondersteuning van pilots met het PlanMER en ook hoe de opgaven in RES’en kunnen worden geconcretiseerd. NP RES werkt hiervoor samen met de Commissie voor de m.e.r. Pilots zijn er op dit moment voor Noord-Holland Noord, Noord-Holland Zuid, Fruitdelta Rivierenland, Metropoolregio Eindhoven en Holland Rijnland.

Ter invulling van het verzoek in de motie van de leden Dik-Faber en Van Eijs over een MER-plan adviseren (Kamerstukken II 2020/21, 34 682, nr. 69) is binnen het NP RES gesproken over hoe de PlanMER nog meer onder de aandacht kan worden gebracht. Mogelijkheden zijn het organiseren van bijeenkomsten zoals de zeer goed bezochte (digitale) bijeenkomst over PlanMER en RES op 14 december jl. Andere nu door het NP RES voorgenomen acties zijn een tweede pilot voor PlanMER en (waarin voortgebouwd wordt op de ervaringen in de eerste pilot) en een Community of Practice voor dit onderwerp. De motie is daarmee afgedaan.

Eerste Kamer

Op verzoek van de leden van uw Kamer is in het mondeling overleg gesproken over de onderwerpen sturing en instrumentarium, omgevingskwaliteit en milieu en over de rol van Rijksvastgoed. Er werd mij onder andere gevraagd over wanneer het Rijk ingrijpt als nationale belangen lokaal in het geding komen. Ik heb daarop het escalatiemodel toegelicht en de stikstofaanpak gebruikt als voorbeeld hoe het kabinet verschillende belangen probeert te verenigen. Ook werd gevraagd of provinciaal landschapsbeleid een belemmering kan vormen voor woningbouw. Dit zie ik niet als een risico, belangrijker is dat naar oplossingen voor goede infrastructuurontsluiting gekeken wordt.

Ik heb toegezegd nog terug te komen op de vraag of ik de cumulatieve effecten van (decentrale) beslissingen, zoals bijvoorbeeld van RES’en, wil monitoren. Hierdoor zou, indien nodig, eerder bijgestuurd kunnen worden. In de monitor van de NOVI wordt elke twee jaar gerapporteerd over de ontwikkelingen in het fysieke domein. Dit geldt ook voor de toestand van de biodiversiteit, natuur, milieu en landschap. Ik onderzoek daarnaast of het mogelijk is elke vier jaar een prognose te maken van de verwachte ontwikkelingen op de genoemde terreinen. De resultaten daarvan zullen worden opgenomen bij de actualisatie van de NOVI.

NOVI-gebieden

Voor de drie voorlopige NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel en Zuid-Limburg zijn onlangs de Plannen van Aanpak bestuurlijk in de betreffende gebieden en met de betrokken departementen vastgesteld. Daarin gaan partijen een langjarig partnerschap aan op belangrijke gestapelde fysieke opgaven in het gebied.

De plannen van aanpak voldoen aan de uitgangspunten van de NOVI en beschouw ik als bestuurlijke afspraken waarin wordt aangekondigd dat voor de komende jaren de samenwerking, maatregelen en besluiten gezamenlijk worden uitgewerkt om de opgaven in het gebied te realiseren.

Deze drie gebieden worden daarom nu aangewezen als NOVI-gebied. Alle drie de gebieden gaan de komende jaren aan de slag met het opstellen van een regionale investeringsagenda. In een later stadium waarin de bestuurlijke afspraken leiden tot gezamenlijke programma’s en maatregelen.

Tot slot

Uit de gesprekken met de Eerste en de Tweede Kamer merk ik op dat de meeste vragen en moties over de uitvoering van de NOVI gaan. Dat de NOVI nu vastgesteld is, betekent ook dat we ons kunnen richten op de uitvoering daarvan. Over de voortgang hierop zal ik u, zoals eerder in deze brief aangegeven, voor de zomer van 2021 informeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven