Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2017
Tijdens het debat over de regeringsverklaring is aan uw Kamer de toezegging gedaan
om voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
uw Kamer een brief te sturen over gedwongen winkelopenstelling (Handelingen II 2017/18,
nr. 17, item 8). Met deze brief geef ik uitvoering aan deze toezegging.
De discussie rondom de verplichte winkelopenstelling legt een delicate balans tussen
ondernemers en hun verschillende belangen bloot. Enerzijds is er de vrijheid van ondernemen,
die garandeert dat winkeliers en eigenaren van onroerend goed onderling afspraken
kunnen maken en elkaar hieraan kunnen houden. Dat kunnen afspraken zijn over hoe zij
ondernemen en de aantrekkelijkheid van een winkelgebied gezamenlijk borgen. Anderzijds
zijn er (kleine) winkeliers die tegen de negatieve gevolgen van (eenzijdige wijzigingen
in) contracten kunnen aanlopen.
Ik begrijp het belang van winkeliers, verhuurders van panden en het consumentenbelang
om een bepaalde mate van coördinatie te bewerkstelligen in een winkelgebied. De aantrekkelijkheid
van een winkelgebied is immers ook één van de redenen waarom winkeliers, groot en
klein, zich juist daar willen vestigen. Daar tegenover staat het belang van (kleine)
winkeliers, die soms al 60 tot 70 uur in de week werken, en geen dag rust hebben terwijl
zij dit soms wel willen. Ik vind het belangrijkste dat partijen zich redelijk tegen
elkaar opstellen en het goede gesprek met elkaar hierover aan gaan. Eigenaren van
winkelpanden en winkeliers dienen samen te ondernemen in een winkelcentrum. Daarbij
is het redelijk dat een winkelier die expliciet akkoord is gegaan om op overeengekomen
tijden zijn of haar winkel te openen, vervolgens aan deze verplichting gehouden kan
worden, contracten zijn er niet voor niets. Ik wil echter ook dat de keuzevrijheid
van de ondernemer om open te gaan voldoende geborgd is. Met name kleine ondernemers
dienen niet via omwegen gedwongen te worden zeven dagen per week te werken.
De verplichte openstelling, en een eventueel boetebeding, worden normaliter via de
Vereniging van Eigenaren (VvE), de winkeliersvereniging of het huurcontract afgesproken.
De ruimte en vrijheid van de winkelier om te onderhandelen over winkelopenstelling
is hierin een belangrijke waarborg. Voor wat betreft het huurcontract adviseert de
Raad voor Onroerende Zaken (ROZ), die de veelgebruikte modelcontracten opstelt voor
verhuur van winkelruimten, reeds om, als er een bepaling in het contract staat over
winkeltijden, een bepaling op te nemen in het huurcontract waarmee winkeliers om vrijstelling
kunnen vragen. Dit faciliteert het onderlinge overleg.
Juist deze punten, vrijheid van ondernemen, het belang van goed onderling overleg
en dat partijen zich redelijk gedragen, komen ook terug in het arrest van het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2017. De rechter beperkt in dit arrest de mogelijkheden
van een verhuurder om de openingstijden eenzijdig te wijzigen en bepaalt daarnaast
dat afspraken over openingstijden die al bestonden op het moment van sluiten van het
huurcontract nagekomen moeten worden. Op deze wijze wordt zowel de algemene contractsvrijheid
als de keuzevrijheid van de winkelier geborgd. Ook deze uitspraak faciliteert het
goede onderlinge overleg waarbij partijen zich tegenover elkaar redelijk gedragen.
Ik constateer dan ook dat de regels rondom contractsvrijheid, en de daarin gelegde
voorwaarde van redelijkheid en billijkheid, zich zo ontwikkelen dat ook zonder wettelijk
ingrijpen de verhoudingen tussen verhuurder en huurder worden genormaliseerd. Ik ondersteun
dit van harte. Op dit moment dient nog een andere zaak bij de rechter over verplichte
winkelopenstelling. Het betreft in deze zaak niet een geschil tussen huurder en verhuurder,
maar tussen een winkeleigenaar en de vereniging van eigenaren. Zo lang deze zaak onder
de rechter is, past het mij niet uitspraak te doen over deze zaak of de noodzaak van
wettelijke maatregelen. Het kabinet zal dit onderwerp echter nauwlettend blijven volgen
om te zorgen dat winkelondernemers, en in het bijzonder het MKB, in voldoende mate
de keuzevrijheid hebben om op zondag wel of niet open te gaan en zich redelijk tegenover
elkaar gedragen. Daarbij zal ik met bijzondere aandacht de ontwikkeling van de jurisprudentie
op dit punt volgen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer