Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 februari 2019
Tijdens het wetgevingsoverleg onderdeel Sport en Bewegen van 19 november 2018 (Kamerstuk
35 000 XVI, nr. 113) heb ik met uw Kamer gesproken over het medisch tuchtrecht in relatie tot bij doping
betrokken artsen. De motie van de leden Bruins Slot en Diertens (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 108) roept mij op met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in overleg te gaan
om bij casussen waarbij sprake is van dopinggeduide middelen of handel in doping,
de betrokken arts tuchtrechtelijk te vervolgen en uw Kamer over de uitkomsten van
dit overleg op de hoogte te stellen. Met deze brief kom ik hier aan tegemoet.
Ik heb uw Kamer vorig jaar laten weten dat de IGJ jaarlijks vijf tot tien casussen
aantreft waarbij sprake is van dopinggeduide middelen1. Deze casussen betreffen zonder uitzondering illegale handel in geneesmiddelen. In
de afgelopen jaren en ook momenteel worden door de IGJ op dit terrein omvangrijke
opsporings-onderzoeken uitgevoerd in samenwerking met onder meer OM, Politie, Douane
en de FIOD. Medisch tuchtrecht is in deze casussen evenwel niet aan de orde, aangezien
er tot dusver geen zaken bekend zijn van betrokkenheid van BIG-geregistreerde zorgverleners.
Buiten de illegale handel in geneesmiddelen heeft de IGJ ten minste de afgelopen vijf
jaar niet te maken gehad met casuïstiek waarbij sprake is van dopinggeduide middelen,
laat staan van betrokkenheid van een BIG-geregistreerde zorgverlener.
Tijdens het debat van 19 november 2018 (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 113) heb ik gerefereerd aan een tweetal casussen die door de Dopingautoriteit bij de
IGJ zijn gemeld. Het gaat om twee meldingen van de Dopingautoriteit bij de IGJ, die
betrekking hebben op één en dezelfde casus. Overigens was bij deze casus geen sprake
van dopinggeduide middelen of handel in doping, maar van vermeend titelmisbruik en
onbevoegd uitvoeren van een voorbehouden handeling. Van beide bleek na onderzoek door
de IGJ echter geen sprake.
De IGJ laat mij weten dat indien zij in de toekomst stuit op betrokkenheid van een
BIG-geregistreerde zorgverlener bij een casus waarbij sprake is van dopinggeduide
middelen of handel in doping, zij niet zal nalaten haar handhavings-instrumentarium
in te zetten indien ze van oordeel is dat de kwaliteit en/of de veiligheid van zorg
in het geding is. Bij een vermoeden van strafbare feiten maakt IGJ melding bij het
Openbaar Ministerie. Echter, daar waar de kwaliteit en/of de veiligheid van zorg niet
in het geding zijn – en dat is niet per definitie het geval waar het gebruik, verstrekken
en/of toedienen van doping betreft – heeft de IGJ geen grond om haar instrumentarium
in te zetten. Noch de ruim 25 wetten op het terrein van de gezondheidszorg waar de
IGJ op toeziet, noch richtlijnen en veldnormen van medische beroepsgroepen zien hier
op.
Specifiek met betrekking tot het medisch tuchtrecht hecht ik eraan te benadrukken
dat de IGJ een klacht kan indienen bij een medisch tuchtcollege wanneer sprake is
van een normovertreding door een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar. Dit doet de
inspectie bij ernstig norm-overschrijdend gedrag waarbij de kans op herhaling substantieel
is. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zoals
hierboven reeds vermeld is van normen voor zorgaanbieders met betrekking tot betrokkenheid
bij doping echter geen sprake. Zoals ook aan de orde is gekomen tijdens het wetgevingsoverleg
van 19 november 2018 (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 113) kan de wens om een norm van professioneel handelen voor de gehele beroepsgeroep
te verduidelijken door een tuchtuitspraak, eveneens aanleiding vormen voor het indienen
van een tuchtklacht door de IGJ. Dan zal sprake moeten zijn van een schending van
de kwaliteit en/of veiligheid van zorg. Indien dit niet het geval is ligt het, gezien
de wettelijke taak van de Dopingautoriteit, meer voor de hand dat zij dat doet. Met
inwerkingtreding van de Wet uitvoering antidopingbeleid (Wuab) per 1 januari 2019
is de Dopingautoriteit immers een zelfstandig bestuursorgaan met als publiekrechtelijke
taak het bestrijden van dopinggebruik in de sport. Het is aan het medisch tuchtcollege
om te beoordelen of de gedragingen waar een klacht van de Dopingautoriteit betrekking
op heeft, voldoende weerslag hebben op de uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Jurisprudentie die hieruit volgt, kan meer inzicht bieden in hoe het medisch tuchtrecht
kan worden gebruikt om artsen die bij doping zijn betrokken aan te pakken.
De Minister voor Medische Zorg,
B.J. Bruins