34 477 Sociaal domein

Nr. 71 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 maart 2020

Hierbij ontvangt u mijn reactie op het verzoek van uw vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 februari jl. De commissie vraagt mijn reactie op een brief van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten (VZG) over tekorten in het sociaal domein.

De signalen van gemeenten over mogelijke tekorten in het sociaal domein zijn mij niet onbekend. Naar aanleiding van deze signalen heeft het kabinet in overleg met gemeenten verschillende acties ondernomen om eventuele knelpunten in kaart te brengen en worden gesprekken gevoerd om mogelijke handelingsperspectieven te verkennen. Dit alles om te werken aan een beter evenwicht tussen uitgaven en inkomsten van gemeenten in de toekomst. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is nauw bij deze acties betrokken en in diverse brieven bent u hierover geïnformeerd. In dit verband wijs ik u in het bijzonder op de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) van 26 februari jl. over de herijking van de verdeling van het gemeentefonds. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid en draagvlak is besloten om de invoering van het nieuwe verdeelmodel uit te stellen tot 2022.

In deze brief zal ik verder specifiek ingaan op de onderdelen van het sociaal domein waarvoor de VZG aandacht vraagt.

Signalen over tekorten in de jeugdhulp en daaropvolgend verdiepend onderzoek, hebben ertoe geleid dat het kabinet in het voorjaar van 2019 ruim € 1 miljard extra heeft vrijgemaakt voor de jeugdhulp in de jaren 2019–2021. Vervolgonderzoek moet verder uitwijzen in hoeverre de volumegroei van de jeugdhulp structureel van aard is. Daarnaast zijn bestuurlijke afspraken gemaakt om te komen tot een effectiever en efficiënter jeugdhulpstelsel waarmee de zorg voor de jeugd kan worden vernieuwd en verbeterd en tekorten kunnen worden teruggedrongen. Ik heb u recent hierover in diverse brieven geïnformeerd (Kamerstuk 31 839, nr. 699; Kamerstuk 31 839, nr. 704).

Op het terrein van de Wmo 2015 noemt de VZG enkele oorzaken die tot financiële tekorten kunnen leiden. De VZG wijst onder meer op een toename van het beroep op voorzieningen door de invoering van het abonnementstarief. Bij de invoering van het abonnementstarief is rekening gehouden met een toename van aanvragen en gemeenten zijn hiervoor, op basis van een raming door het CPB, gecompenseerd. Met de VNG heb ik afgesproken de financiële effecten te zullen volgen met een landelijk monitoronderzoek. Over de uitkomsten van de eerste monitor heb ik u onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 29 538, nr. 309). Aan deze eerste monitor kunnen echter nog geen conclusies worden verbonden. Komend najaar worden de resultaten van de meting bekend over de effecten van het abonnementstarief in 2019. Deze meting zal ook kwantitatieve data bevatten. In een Kamerbreed aanvaarde motie heeft u mij gevraagd de ontwikkelingen en effecten te monitoren en zo nodig met maatregelen te komen. Dat zal ik op die momenten bezien en zo nodig ook doen.

De VZG noemt ook de zorgen over een toenemend beroep op de Wmo als gevolg van de vergrijzing. Eind vorig jaar is met de VNG afgesproken om het gesprek met elkaar te organiseren om het beeld over deze zorgen verder naar elkaar te verhelderen en nader te duiden. Ten behoeve hiervan is een reeks overleggen tussen VWS, de VNG en gemeenten gepland over de bestaande zorgen en handelingsperspectieven.

De VZG maakt zich meer specifiek zorgen over de ontwikkelingen in het beschermd wonen en de effecten van de invoering van de Wet verplichte ggz (Wvggz) voor het gemeentelijk domein. De ontwikkeling van het nieuwe verdeelmodel beschermd wonen maakt deel uit de brede herijking van het gemeentefonds sociaal domein die op dit moment plaatsvindt. De VNG en verschillende gemeenten zijn bij dit proces betrokken, onder meer door vertegenwoordiging in de begeleidingscommissies van het onderzoek. Het nieuwe verdeelmodel beschermd wonen moet ertoe leiden dat de middelen beter worden afgestemd op de «vraag» (verdeling op basis van objectieve criteria) in plaats van het «aanbod» (historisch gegroeide verdeling). Zowel de VNG als VWS hebben zich achter deze ambitie geschaard. De uitkomst van deze herijking en de financiële gevolgen voor individuele gemeenten zijn nog niet bekend. Het is te vroeg om nu conclusies te trekken uit dit proces.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft u onlangs een brief gestuurd over de invoering van de Wvggz op 1 januari 2020 (Kamerstuk 32 399, nr. 91). Aan de invoering van de wet is een lang traject van voorbereiding met alle betrokken partijen voorafgegaan. Voor de gemeentelijke taken die voortvloeien uit de wet zijn de gemeenten structureel gecompenseerd. In de brief van de Staatssecretaris wordt aangegeven dat de wet binnen twee jaar wordt geëvalueerd en dat de kosten van de uitvoering in die evaluatie worden betrokken. Alle partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de wet, blijven met elkaar in overleg.

Over de ontwikkelingen van Veilig Thuis heb ik u onlangs samen met mijn collega voor Rechtsbescherming geïnformeerd in de derde voortgangsrapportage «Geweld hoort nergens thuis» (Kamerstukken 28 345 en 31 015, nr. 226). De signalen over stijging van het aantal adviezen en meldingen bij Veilig Thuis zijn aanleiding geweest om samen met de VNG onderzoek te laten doen naar deze ontwikkeling. Daarnaast zijn diverse acties in gang gezet om knelpunten in de uitvoering op te lossen. Dit voorjaar zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek en – op basis daarvan – zo nodig maatregelen voorstellen.

De VZG pleit voor rust in de financiële verhoudingen door het afschaffen van de trap-op trap-af systematiek. In 2018 zijn voor de kabinetsperiode tussen de VNG en het kabinet afspraken gemaakt over passende financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten. Daarbij is gezamenlijk afgesproken de normeringssystematiek (i.e. de trap-op, trap-af systematiek) aan te zetten en de basis voor deze systematiek te verbreden. Door de verbreding van de systematiek en door de intensiveringen van het Rijk die doorwerken via de nieuwe systematiek komen over de langere termijn meer middelen via de algemene uitkering beschikbaar in het gemeentefonds en neemt de stabiliteit van de accresontwikkeling toe. Omdat 2018 het enige afgesloten jaar is waarin het accres op basis van de brede grondslag bepaald werd, is het nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de stabiliteit van de nieuwe systematiek. Dit neemt niet weg dat de signalen van gemeenten over de effecten van schommelingen in de budgetten op hun huishouding, als gevolg van de financieringssystematiek, uiterst serieus worden genomen.

In dit verband wijs ik u er op dat de Minister van BZK tijdens de begrotingsbehandeling van BZK heeft toegezegd om samen met de VNG te onderzoeken welke aanpassingen op korte termijn aan de trap-op, trap-af systematiek kunnen worden gedaan om de schommelingen in het gemeentefonds te voorkomen of te dempen (Handelingen II 2019/20, nr. 16, item 18). U hebt de resultaten van deze verkenning op 18 december jl. van de Minister BZK ontvangen (Kamerstuk 35 300 B, nr. 13). Hieruit volgt dat het kabinet zich zal inspannen om gedurende deze kabinetsperiode de volumeschommeling in de tweede helft van het lopende jaar te dempen. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar genoemde brief. Daarnaast wordt momenteel onder regie van BZK de normeringsystematiek van het Gemeentefonds geëvalueerd. Deze evaluatie wordt eens in de vier jaar gezamenlijk door de fondsbeheerders, VNG en het IPO uitgevoerd. De evaluatie heeft tot doel om mogelijke varianten voor de normering van het Gemeentefonds en het Provinciefonds aan te dragen voor het volgende kabinet. Hierbij kan worden bezien of de bestaande normeringssystematiek toekomstbestendig is of dat alternatieven passender zijn.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven