34 334 Onderwijs aan vreemdelingen

Nr. 21 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2016

Op 7 juni jongstleden is de motie van het lid Grashoff aangenomen waarin de regering wordt gevraagd middelen vrij te maken zodat basisscholen ook in het tweede jaar aanvullende bekostiging krijgen voor de scholing van vluchtelingenkinderen.1 Deze motie kreeg steun van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, de ChristenUnie en het CDA. U heeft mij gevraagd om uw Kamer binnen veertien dagen schriftelijk te informeren over de wijze van uitvoering van deze motie.2 Met deze brief geef ik gehoor aan dit verzoek.

Een goede en snelle integratie van vluchtelingenkinderen in de Nederlandse samenleving is belangrijk. Onderwijs speelt hierin een centrale rol. Ik kan niet genoeg benadrukken dat scholen voor een grote opgave staan. Ik vind net als u dat integratie begint bij onderwijs en een goede beheersing van de Nederlandse taal. Ik ben het met u eens dat taalontwikkeling niet binnen één jaar afgerond is.

Zoals eerder betoogd, ben ik van mening dat met de maatwerkbekostiging die is geïntroduceerd al heel veel kan. Dat is des te meer het geval als door een betere regionale samenwerking het taalonderwijs meer gebundeld wordt aangeboden. Daarom ga ik samen met de PO-Raad, de VO-raad, LOWAN en de VNG werken aan een betere organisatie van het taalonderwijs. Natuurlijk begrijp ik dat de achterstand van asielzoekerskinderen ook dan niet na één jaar is ingelopen. Bij de besluitvorming over de begroting zal ik bezien hoe middelen vrijgemaakt kunnen worden voor het uitvoeren van de motie. Daarmee voldoe ik aan het verzoek van uw Kamer.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 34 334, nr. 18

X Noot
2

Handelingen II 2015/16, nr. 92, Stemmingen

Naar boven