Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2015
Ruim 25 jaren geleden trad de Wet openbare manifestaties (Wom) in werking (1988).
Deze wet regelt de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
(artikel 6 Grondwet) en het recht tot vergadering en betoging (artikel 9 Grondwet).
Sinds de inwerkingtreding van de Wom hebben zich tal van ontwikkelingen voorgedaan
waarmee destijds geen rekening kon worden gehouden. De uitoefening van het recht tot
betoging heeft een enorme vlucht genomen. Demonstraties zijn met name de laatste jaren
zienderogen toegenomen in aantal en diversiteit. Gemeentebesturen hebben in de loop
van de afgelopen jaren behoefte getoond aan meer duidelijkheid omtrent de werking
van de wet. Nationale en internationale jurisprudentie heeft zich verder ontwikkeld
en toezichthoudende colleges of organen zoals de Nationale ombudsman en de Organisatie
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) hebben zich – soms kritisch – uitgelaten
over regelgeving en praktijk van demonstreren in Nederland.
Tegen deze achtergrond is de vraag gerezen of de Wom nog voldoende tegemoetkomt aan
de eisen die eraan mogen en zelfs moeten worden gesteld. Daarom heeft het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Wom laten evalueren. De resultaten
van het evaluatieonderzoek zijn neergelegd in een rapport (zie mr. B. Roorda, prof.
J.G. Brouwer en prof. A.E. Schilder, Evaluatie Wet openbare manifestaties, juli 2015) dat is gepresenteerd op 16 september jl. en dat ik u hierbij, mede namens
de Minister van Veiligheid en Justitie, aanbied (opgenomen als bijlage1 bij deze brief).
De genoemde rechtswetenschappers hebben onderzoek gedaan naar de parlementaire geschiedenis
van de Wom, de literatuur en de jurisprudentie. Daarnaast hebben zij gesproken met
beleidsadviseurs van de vier grote gemeenten (G4) en vertegenwoordigers van de politie
van die gemeenten. Op grond hiervan signaleren de onderzoekers tien knelpunten in
de Wom. Ten aanzien van deze knelpunten hebben de onderzoekers, mede geïnspireerd
door het Duitse en Engelse recht in dezen, concrete aanbevelingen gedaan.
Op basis van de uitkomsten van het gedegen onderzoek dat de onderzoekers hebben verricht,
ziet het kabinet reden om een inhoudelijke reactie op het onderzoek voor te bereiden.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters
(NGB) zullen daarbij in ieder geval worden betrokken gelet op het belang van de wettelijke
bepalingen voor de uitvoeringspraktijk. Mijn streven is u in de eerste helft van 2016
mijn standpunt te doen toekomen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk