34 314 Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in verband met de selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

29 maart 2016

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is te voorzien in selectieve woningtoewijzing om de overlast en criminaliteit in complexen, straten en gebieden met een grootstedelijke problematiek te beperken en de huidige praktijk te voorzien van een wettelijk kader;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) vervalt onderdeel e, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Op de huisvestingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de huisvestingsverordening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de artikelen 5, 6, 8, 9, eerste lid, 18, 19 en 32 tot en met 35 van de Huisvestingswet 2014 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in die artikelen voor «artikel 7» wordt gelezen: de artikelen 8, 9 en 10 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «gebieden» vervangen door «complexen, straten of gebieden» en wordt «de artikelen 8 en 9» vervangen door: artikel 8.

2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan op aanvraag van de gemeenteraad complexen, straten of gebieden aanwijzen waarin aan woningzoekenden op grond van artikel 9 voorrang wordt verleend.

  • 3. Ter beperking van overlast en criminaliteit kan Onze Minister op aanvraag van de gemeenteraad complexen, straten of gebieden aanwijzen, waar aan personen die op het tijdstip van de aanvraag van een huisvestingsvergunning de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt, geen huisvestingsvergunning voor in de huisvestingsverordening aangewezen categorieën van woonruimte wordt verleend, indien:

    • a. zij geen verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens overleggen, of

    • b. op grond van de woonverklaring, bedoeld in artikel 10b, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat hun huisvesting zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in dat complex, die straat of dat gebied.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste lid» telkens vervangen door: eerste, tweede of derde lid.

4. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Van een aanvraag tot verlenging, als bedoeld in het vierde lid, maakt in ieder geval deel uit een evaluatie van de maatregel die op grond van de aanwijzing, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, in een complex, straat of gebied is toegepast. Het college van burgemeester en wethouders houdt voor dit doel de noodzakelijke gegevens bij. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere voorschriften worden gegeven.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 5, eerste lid» vervangen door «artikel 5, eerste, tweede of derde lid» en wordt «gebieden» vervangen door: complexen, straten of gebieden.

2. In het tweede lid wordt «artikel 5» vervangen door «artikel 5, eerste of derde lid» en wordt «gebieden» vervangen door: complexen, straten of gebieden.

3. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij de aanvraag bedoeld in artikel 5, derde lid, maakt de gemeenteraad naar het oordeel van Onze Minister voldoende aannemelijk waarom de verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a, of het onderzoek op basis van politiegegevens, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b, het meest geschikte instrument is voor het bestrijden van overlast en criminaliteit.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «dertien weken na verzending door de gemeenteraad» vervangen door: «acht weken na ontvangst», wordt «gebied» vervangen door «complex, straat of gebied» en wordt «artikel 5, eerste lid» vervangen door: artikel 5, eerste, tweede of derde lid.

D

In artikel 7, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 5» vervangen door «artikel 5, eerste of derde lid» en wordt «gebieden» vervangen door: complexen, straten of gebieden.

Da

In artikel 8 vervallen het derde lid en het vierde lid.

Db

In artikel 9, tweede lid, wordt na «artikel 12, eerste lid,» ingevoegd: of artikel 14,

E

Na artikel 9 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10

  • 1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een huisvestingsvergunning voor in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in de op basis van artikel 5, derde lid, aangewezen complexen, straten of gebieden, niet wordt verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van de personen van 16 jaar en ouder die zich in een woonruimte in dat complex, die straat of dat gebied willen huisvesten, zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in dat complex, die straat of dat gebied.

  • 2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een persoon van 16 jaar en ouder die zich op een later tijdstip bij de houder van een huisvestingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, wil huisvesten over een huisvestingsvergunning dient te beschikken. Zulk een huisvestingsvergunning wordt niet verleend indien op basis van het in die aanwijzing genoemde instrument, bedoeld in artikel 5, derde lid, blijkt dat er een gegrond vermoeden is dat het huisvesten van die persoon zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het complex, de straat of het gebied waarin de woonruimte is gelegen.

  • 3. De gemeenteraad past de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, toe indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

  • 4. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de voorschriften, bedoeld in artikel 10b, vijfde lid, die ten hoogste bedraagt het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een woningzoekende aan wie onder toepassing van het eerste of tweede lid geen huisvestingsvergunning zou kunnen worden verleend, alsnog een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van woonruimte als bedoeld in die leden verlenen, indien het weigeren ervan tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.

Artikel 10a

  • 1. Indien op basis van de aanwijzing, bedoeld in artikel 5, derde lid, in een aangewezen complex, straat of gebied een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, bepaalt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening op basis van de aard van de problematiek in een aangewezen complex, straat of gebied welke van de in het tweede lid genoemde politiegegevens betrokken mogen worden bij dat onderzoek.

  • 2. Bij een onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend rekening worden gehouden met de volgende gedragingen uit de politiegegevens:

    • a. het veroorzaken van overlast die hinderlijk of schadelijk is voor personen of een gevaar oplevert voor de veiligheid of gezondheid van personen door:

      • 1°. geluid of trillingen;

      • 2°. het plaatsen, werpen of hebben van stoffen of voorwerpen;

      • 3°. het verrichten van handelingen waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm, stof, stank of irriterend materiaal wordt verspreid;

      • 4°. vervuiling, verontreiniging of schadelijk of hinderlijk gedierte in de woning of de directe omgeving ervan;

    • b. onrechtmatig gebruik van een woning;

    • c. gebruik van beledigende of discriminerende taal of uitingen jegens of intimidatie van omwonenden of bezoekers;

    • d. gewelddadigheden of openlijke geweldpleging tegen, dan wel bedreiging of mishandeling van omwonenden of bezoekers;

    • e. activiteiten die strafbaar zijn gesteld op grond van de Opiumwet in of in de omgeving van de woning;

    • f. openbare dronkenschap in de omgeving van de woning;

    • g. het plegen van vermogensdelicten met een directe relatie tot de woonomgeving;

    • h. brandstichting, vernieling en vandalisme in de omgeving van de woning;

    • i. radicaliserende, extremistische of terroristische gedragingen die strafbaar zijn gesteld op grond van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 10b

  • 1. Indien bij de aanvraag van een huisvestingsvergunning voor een in de huisvestingsverordening aangewezen woonruimte in een complex, straat of gebied waarvoor op basis van artikel 5, derde lid, onderdeel b, een onderzoek op basis van politiegegevens wordt verlangd, stelt het college van burgemeester en wethouders de burgemeester hiervan in kennis, die de politiechef van de regionale eenheid waarin de gemeente gelegen is, verzoekt zo spoedig mogelijk een overzicht van de politiegegevens te verstrekken die betrekking hebben op de op grond van artikel 10a, eerste lid, in de huisvestingsverordening genoemde gedragingen van de woningzoekende alsmede van de personen van 16 jaar en ouder die met hem de woonruimte willen betrekken.

  • 2. De politiechef, verstrekt aan de burgemeester uitsluitend de in artikel 10a, eerste lid, bedoelde relevante politiegegevens over gedragingen die hebben plaatsgevonden in de periode van ten hoogste vier jaren voor het tijdstip van de aanvraag van de huisvestingsvergunning. Deze periode bedraagt ten hoogste twee jaren indien de betrokkene op het tijdstip van die aanvraag nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De politiechef verstrekt de politiegegevens niet indien het verstrekken ervan een nog niet afgerond strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.

  • 3. De politiechef voorziet de te verstrekken politiegegevens van een duiding.

  • 4. De burgemeester beoordeelt op basis van de volgende criteria de verstrekte politiegegevens en de duiding ervan door de politiechef:

    • a. de aard en ernst van de gedragingen, waarbij zwaarder gewicht wordt toegekend aan gedragingen die bij wet strafbaar gesteld zijn dan aan andere gedragingen;

    • b. de frequentie en onderlinge samenhang van de gedragingen;

    • c. de overlast die de gedragingen hebben veroorzaakt;

    • d. het tijdsverloop sinds de gedragingen zijn geconstateerd;

    • e. de relatie tussen de geconstateerde overlastgevende gedragingen en de mogelijke invloed van deze gedragingen op de leefbaarheid in een aangewezen complex, straat of gebied. De burgemeester geeft naar aanleiding van de beoordeling een woonverklaring af, waaraan voorschriften verbonden kunnen zijn.

  • 5. Behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, weigert het college van burgemeester en wethouders een huisvestingsvergunning, indien de overgelegde woonverklaring daartoe aanleiding geeft. Indien aan de woonverklaring voorschriften zijn verbonden, worden deze voorschriften opgenomen in de huisvestingsvergunning.

  • 6. Indien de burgemeester voornemens is een negatieve woonverklaring af te geven op grond van de beoordeling, bedoeld in het vierde lid, of aan de woonverklaring voorschriften te verbinden, stelt hij de aanvrager van de woonverklaring in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 7. De burgemeester verwerkt de aan hem op basis van het tweede lid verstrekte politiegegevens en de duiding, bedoeld in het derde lid, uitsluitend ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag van een huisvestingsvergunning, bedoeld in het eerste lid.

  • 8. De burgemeester kan van de bevoegdheden in dit artikel uitsluitend mandaat verlenen aan de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

  • 9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. het onderzoek, bedoeld in artikel 10a, eerste lid;

    • b. de evaluatie ten behoeve van het verslag, bedoeld in artikel 17, en

    • c. de verwerking van de persoonsgegevens ten behoeve van het onderzoek bedoeld in onderdeel a, en de evaluatie, bedoeld in onderdeel b. Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op de vastlegging, de beveiliging, de bewaartermijn en de vernietiging van de persoonsgegevens.

Artikel 10c

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in dit hoofdstuk binnen een bij die algemene maatregel van bestuur te stellen termijn.

ARTIKEL II

De Huisvestingswet 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, wordt «Gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid» vervangen door: Complexen, straten of gebieden als bedoeld in artikel 5, eerste, tweede of derde lid.

B

In artikel 15 worden onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid, na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de woonruimte is gelegen in een op grond van artikel 5, tweede lid van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek aangewezen complex, straat of gebied, kan de huisvestingsvergunning worden geweigerd, indien een of meer woningzoekenden, aan wie op grond van artikel 9 van die wet voorrang wordt gegeven, in aanmerking wensen te komen voor die woonruimte.

  • 4. De vergunning wordt voor de woonruimte die gelegen is in een op grond van artikel 5, eerste of derde lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek aangewezen complex, straat of gebied, in afwijking van het eerste lid, geweigerd, indien de woningzoekende niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8 of artikel 10 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.

ARTIKEL III

In gebieden die door Onze Minister op grond van artikel 5 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek voor de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen voor de toepassing van de maatregelen uit hoofdstuk 3 van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, kunnen voor de periode van de aanwijzing de maatregelen uit de artikelen 8 en 9 van die Wet worden toegepast.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Naar boven