Klacht
Verzoeker beklaagt zich over een meningsgeschil met de Belastingdienst over het door
hem gedragen ondernemingsrisico en de als gevolg hiervan aan hem opgelegde aanslagen
inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over de jaren 2011 tot en met 2015.
Ook zijn verzoek om een betalingsregeling c.q. kwijtschelding van belastingschulden
wordt afgewezen.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoeker, werkzaam als handelsagent, komt in bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen 2011, aangezien hij van mening is dat de inkomsten die
hij als zelfstandig ondernemer genoten heeft als winst uit onderneming moeten worden
aangemerkt. Hij geeft aan voor een aantal opdrachtgevers gewerkt te hebben en commercieel
risico te lopen. Het bezwaar wordt afgewezen omdat de inspecteur op het standpunt
staat dat verzoeker in 2011 slechts voor één opdrachtgever werkzaam is geweest en
zich naar buiten toe ook als zodanig gepresenteerd heeft. Verzoeker komt niet in beroep
tegen de uitspraak op bezwaar.
Ook in de volgende jaren wijkt de Belastingdienst af van de aangiften van verzoeker
omdat niet wordt voldaan aan de vereisten van zelfstandig ondernemerschap en er dus
geen aanspraak gemaakt kan worden op ondernemersfaciliteiten. Als gevolg van de opgelopen
belastingschuld vraagt verzoeker om een betalingsregeling en, als die wordt afgewezen,
om een gedeeltelijke kwijtschelding. Een beroep tegen de negatieve beschikking op
het verzoek om gedeeltelijke kwijtschelding wordt eveneens afgewezen.
Overwegingen
In zijn antwoord schrijft de Staatssecretaris dat de aangifte inkomstenbelasting en
premie volksverzekeringen 2011 voor de inspecteur aanleiding was om het ondernemerschap
van verzoeker te herzien. In het kader van een bezwaarprocedure heeft verzoeker de
inspecteur niet kunnen overtuigen dat sprake was van winst uit onderneming. Aangezien
verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen de voor hem negatieve uitspraak op bezwaar,
is de aanslag over 2011 onherroepelijk vast komen te staan. Dat geldt ook voor de
gecorrigeerde aanslagen over 2012 en 2013. Omdat betaling uitbleef is er een procedure
tot dwanginvordering gestart. Het verzoek om gedeeltelijke kwijtschelding is in beroep
afgewezen op grond van de overweging dat het verzoeker verwijtbaar is dat hij de betreffende
aanslagen niet kon betalen en ook geen bedragen gereserveerd had die hij volgens zijn
eigen aangiften verschuldigd was.
Oordeel van de commissie3
De commissie is van oordeel dat de afweging van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers