34 302 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2016)

Nr. 7 AMENDEMENT VAN DE LEDEN OMTZIGT EN DIJKGRAAF

Ontvangen 5 oktober 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Aan artikel XVII wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

I

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. het rentevoordeel van een door de inhoudingsplichtige dan wel door een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap aan de werknemer verstrekte geldlening, daaronder begrepen een gedeelte van een geldlening, waarvan de rente als aftrekbare kosten in de zin van de artikelen 3.120 tot en met 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking genomen kan worden alsmede de aan deze geldlening verbonden kosten, voor zover het rentevoordeel meer bedraagt dan de maxima die gelden voor de toepassing van artikel 31a, tweede lid, onderdeel i;.

2. In het tweede lid wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. naar een tarief van 80% met betrekking tot een rentevoordeel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e;.

3. In het vierde lid vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het einde van onderdeel g door een punt, onderdelen h en i.

Toelichting

Onderhavig wetsvoorstel regelt dat de rentekorting die medewerkers van hun werkgever ontvangen niet langer gedefiscaliseerd is. De korting is belast loon en is vervolgens aftrekbaar als hypotheekrente. De rentekorting kan op grond van onderhavig wetsvoorstel niet onder de werkkostenregeling vallen, omdat dan onduidelijkheid bestaat of de rentekorting aftrekbaar is als hypotheekrente. Het is volstrekt onwenselijk dat korting op rente niet betaald wordt, maar dat diezelfde korting wel een aftrekpost oplevert bij de belastingen. Aftrekposten dienen gebaseerd te zijn op kosten die de belastingplichtige ook draagt.

Het is dus onwenselijk dat de rentekorting anders behandeld wordt dan andere kortingen op producten uit het eigen bedrijf. Daarvoor kennen we immers een vrijstelling van 20% tot maximaal € 500. Bovendien is de voorgestelde regeling erg ingewikkeld, waardoor zij ook nog moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Want de niet betaalde rente is onder bepaalde voorwaarden wel aftrekbaar en onder bepaalde voorwaarden niet. Alleen al bij het bepalen op welk rentepercentage je de 30 jarige annuïteit moet berekenen kom je in de problemen.

Het verdient dus de voorkeur om de rentekorting onder de eindheffing te laten vallen. Dan betaalt de werkgever 80% eindheffing over de verleende korting en is die korting niet aftrekbaar. Dit zal het verlenen van meer dan € 500 rentekorting per jaar ontmoedigen. De eerste € 500 euro korting is overigens ook niet aftrekbaar, waardoor het voordeel daarvan beperkt is.

Daarom regelt dit amendement dat het rentevoordeel, voor zover dit meer bedraagt dan de grenzen van de regeling voor branche-eigen producten namelijk 20% van de rente tot een bedrag van € 500, als verplicht eindheffingsbestanddeel wordt aangemerkt. De rentekorting is dan ook niet aftrekbaar als hypotheekrente.

Deze wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Dit amendement dient ter dekking van het amendement Knops/Dijkgraaf (34 300 X nr. 8).

Omtzigt Dijkgraaf

Naar boven