34 251 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen

Nr. 21 AMENDEMENT VAN DE LEDEN MOHANDIS EN GRASHOFF

Ontvangen 20 januari 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel V, onderdeel C wordt «wordt een lid» vervangen door «worden twee leden» en wordt na de aanhef een lid ingevoegd, luidende:

  • 2a. Onverminderd het tweede lid pleegt de raad van toezicht in afwezigheid van de leden van het college van bestuur ten minste twee keer per jaar overleg met de universiteitsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld.

II

Artikel V, onderdeel K, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste onderdeel komt te luiden:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Onverminderd het tweede lid pleegt de raad van toezicht in afwezigheid van de leden van het college van bestuur ten minste twee keer per jaar overleg met de medezeggenschapsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van de medezeggenschapregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin, is ingesteld.

2. In het tweede onderdeel wordt het achtste lid vernummerd tot negende lid.

3. Het derde onderdeel vervalt.

III

Aan artikel V, onderdeel O, wordt, onder vervanging in de aanhef van «wordt een lid» door «worden twee leden» een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onverminderd het tweede lid pleegt de raad van toezicht in afwezigheid van de leden van het college van bestuur ten minste twee keer per jaar overleg met de medezeggenschapsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld.

Toelichting

Dit amendement regelt dat de centrale medezeggenschap ten minste twee keer per jaar met de Raad van Toezicht kan spreken zonder dat daar het College van Bestuur bij aanwezig is. De raden kunnen op die manier in vertrouwen en zonder de druk van het CvB hun mening geven over het onderwijs op hun instelling. In de huidige praktijk kan het CvB wel aanwezig zijn en daardoor voelt de medezeggenschapsraad zich niet vrij om kritiek te uiten over het CvB.

Mohandis Grashoff

Naar boven