Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2015
Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de wijziging van het Wetboek
van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden
in het strafproces en de wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding
van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden (Kamerstuk 34 082) (Handelingen II 2014/15, nr. 88) is een motie ingediend door het lid Van Helvert
(CDA), Kamerstuk 34 082, nr. 13. Ik heb toegezegd u over deze motie nader te berichten. In afwachting daarvan heeft
het lid Van Helvert meegedeeld zijn motie te zullen aanhouden.
In de motie wordt de regering verzocht een financiële oplossing te zoeken voor kosten
die ouders van misbruikte kinderen maken, zo lang het wetsvoorstel dat onder meer
de affectieschade regelt nog niet in werking is getreden. Dit wetsvoorstel verbetert
de positie van naasten van slachtoffers door de invoering van een recht op affectieschade,
dat wil zeggen smartengeld voor naasten van slachtoffers. Ook wordt het mogelijk dat
naasten zich in het strafproces voegen voor het verhaal van affectieschade en zogenoemde
verplaatste schade. Dit laatste betreft schade van het slachtoffer, die een derde
voor zijn rekening heeft genomen. De schade is dan verplaatst van het slachtoffer
naar de derde, bijv. de ouders die een doktersrekening van hun kind hebben voldaan.
Het Advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State naar aanleiding van dit
wetsvoorstel is onlangs ontvangen. Ik bereid thans het nader rapport voor. Ik streef
ernaar het wetsvoorstel deze zomer bij uw Kamer in te dienen. Ik zie ernaar uit om
over dit wetsvoorstel met uw Kamer van gedachte te wisselen.
Het lid Van Helvert vraagt aandacht voor de omstandigheid dat het wetsvoorstel geen
oplossing biedt voor ouders die nu al schade hebben geleden. Deze ouders kunnen zich
pas na aanvaarding van het wetsvoorstel voegen in het strafproces voor de hiervoor
genoemde verplaatste schade. Zij kunnen in afwachting daarvan in de huidige situatie
met deze vordering terecht bij de burgerlijke rechter.
Voor zover wordt verzocht om een financiële oplossing te zoeken voor ouders in afwachting
van het nog niet door het parlement goedgekeurde wetsvoorstel, wijs ik erop dat er
geen rechtsbasis of financiële basis is op grond waarvan ik een dergelijke regeling
zou kunnen treffen.
Wellicht ten overvloede meld ik dat de gang naar het Schadefonds Geweldsmisdrijven
openstaat voor de eigen schade van minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik.
Voor het overige zie ik geen mogelijkheden voor het invoeren van een overgangsregeling
vooruitlopend op de wetswijziging affectieschade.
Verder verwijs ik naar het antwoord op de vragen het lid Van Toorenburg (CDA) van
20 mei 2014 (Aanhangsel 2013–2014, nr. 2184) van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over deze materie.
Gelet op het bovenstaande handhaaf ik mijn oordeel dat ik de motie ontraad als deze
in stemming zou worden gebracht.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur