Klacht
Verzoeker vraagt namens een stichtingsbestuur om al dan niet via toepassing van de
hardheidsclausule alsnog vrijstelling van de omzetbelastingplicht te verlenen.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoeker vertegenwoordigt een ideëele stichting die beoogt fondsen te werven voor
de financiering van leer-/werkprojecten voor kansarme jongeren in Kenia, onder andere
door middel van verkoop van gratis verkregen consumptieartikelen via een winkeltje.
Vanwege de verkoop van tweedehandsartikelen heeft de belastinginspecteur de stichting
aangemerkt als een onderneming met btw-plicht, analoog aan de positie van kringloopwinkels.
Hoewel verzoeker dit standpunt fiscaaltechnisch juist acht, pleit hij voor btw-vrijstelling
van de stichting door haar activiteiten te vergelijken met fondswervende organtisaties
als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en
de toelichting op dit artikel in het beleidsbesluit «Omzetbelasting. Fondswerving
en kantines» van 18 december 2013, waarin btw-vrijgestelde groepen ondernemers specifiek
worden aangewezen. Volgens verzoeker vormen de stichtingsactiviteiten geen concurrentie
voor professionele ondernemers aangezien de verkoop van gebruikte goederen tegen aanvaardbare
prijs in grotendeels dezelfde groep van aanbieders en afnemers cq sympathisanten van
het project plaatsvindt. Ook is hij van mening dat er in feite geen toegevoegde waarde
wordt gecreëerd. Hij vreest dat als gevolg van een OB-plicht de op vrijwilligerswerk
gebaseerde stichtingsactiviteiten ten einde zullen komen. De stichting ervaart de
belastingplicht als ongelijkheid aangezien zij heeft vernomen dat vergelijkbare onganisaties
met vergelijkbare activiteiten hiervan zijn vrijgesteld.
De belastinspecteur is het niet eens met de aangedragen argumenten. De regeling voor
fondsenwerving is gebaseerd op de Europese btw-richtlijn en er zijn voorwaarden in
opgenomen om concurrentievervalsing te voorkomen. In zijn optiek wordt in ieder geval
in concurrentie getreden met kringloopwinkels, die ook een maatschappelijk nuttige
functie hebben en veel met vrijwilligers werken, maar die niet onder de vrijstelling
van artikel 11, lid 1, onderdeel f van de Wet OB 1968 vallen. Volgens de belastinginspecteur
is er ook geen sprake van een bijzonder evenement, waarvoor goedkeuring is gevraagd
en verkregen. Ook is hij van mening dat er wel degelijk sprake is van toegevoegde
waarde onder verwijzing naar de verkoopprijs van het gratis ontvangen product.
Overwegingen
In zijn reactie geeft de Staatssecretaris aan dat met toepassing van de huidige regelgeving
niet kan worden tegemoet gekomen aan een btw-vrijstelling voor de stichting, een standpunt
dat ook door verzoeker wordt gedeeld. Europese regelgeving en het aspect van de concurrentievervalsing
ten opzichte van andere verkopers van tweedehands goederen laten daarvoor geen ruimte.
Wel zou de stichting alsnog een beroep kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel door
middel van een bezwaar- en beroepsprocedure.
Oordeel van de commissie3
De stichting acht een bezwaar- en beroepsprocedure of een gang naar de belastingrechter
niet zinvol omdat zij het standpunt van de Belastingdienst juridisch onaantastbaar
inschat. Volgens de stichting is de commissie de enige instantie waar zij met haar
problemen inzake de fiscale wetstoepassing kan aankloppen.
Hoewel de commissie van oordeel is dat, na weging van de gewisselde argumenten, het
standpunt van de Staatssecretaris kan worden gevolgd, roept zij de Staatssecretaris
op om, gelet op het ideële doel van de stichting, te zoeken naar een mogelijkheid
om alsnog aan het verzoek van de stichting tegemoet te komen.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers