34 028 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 3 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN A.L.N.V. TE U.2 BETREFFENDE TOEPASSING VAN HET BODEMRECHT

Vastgesteld 11 december 2014

Klacht

Verzoeker, een leasefirma, beklaagt zich over toepassing van het bodemrecht door de Belastingdienst in het geval van een bedrijfsfaillissement.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Op 21 september 2012 laat de Belastingdienst beslag leggen op de roerende zaken in de bedrijfsruimte van bedrijf X, die in eigendom toebehoren aan bedrijf Y. Op deze door bedrijf Y aan bedrijf X in bruikleen gegeven bedrijfsinventaris is door de leasefirma van verzoeker in maart 2011 een bezitloos pandrecht gevestigd. Als blijkt dat de betalingsverplichtingen niet worden nagekomen, beëindigt de leasefirma (de pandhouder) begin september 2012 de lease-overeenkomst met bedrijf Y (de pandgever) en verzoekt tevergeefs om terbeschikkingstelling van de roerende zaken waarop het pandrecht rust. Deze zijn inmiddels door de Belastingdienst in beslag genomen. In oktober 2012 wordt bedrijf X failliet verklaard.

Verzoeker verzet zich tegen de inbeslagneming van de roerende zaken door de Belastingdienst, aangezien hij zijn bezitloos pandrecht op de betreffende inventaris wil doen gelden. Hij verzuimt echter tijdig, dat wil zeggen binnen 7 dagen na de beslaglegging, een beroepschrift in te dienen. Als zijn bezwaar later alsnog ambtshalve door de directeur van de Belastingdienst wordt beoordeeld, volgt een negatieve uitspraak op grond van de artikelen 21 en 22 Invorderingswet 1990 met als motivering dat de zakelijke fiscale schuld is bevoorrecht boven het bezitloze pandrecht aangezien de betreffende zaken zich tijdens de beslaglegging op de bodem van belastingschuldige bevonden en dienen tot stoffering van die bodem.

Verzoeker brengt hiertegen in dat de juridische en economische eigendom van de bedrijfsinventaris altijd van bedrijf Y is geweest, waarvoor de ontvanger terughoudend beleid zou moeten voeren op basis van artikel 22.8.10 van de Leidraad Invordering 2008.

Overwegingen

In zijn reactie wijst de Staatssecretaris nogmaals op de bevoorrechte positie van de Belastingdienst bij de invordering van zakelijke belastingschulden. Op grond van het zogenoemde bodemrecht kan de Belastingdienst zich verhalen op zaken waarop derden een eigendomsrecht of een beperkt recht menen te hebben. Het betreft roerende zaken die dienen tot stoffering en die zich ten tijde van de inbeslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Verder merkt hij op dat in artikel 22.8.10 van de Leidraad Invordering 2008 enkele situaties worden genoemd waarin sprake is van reële eigendom, maar de Belastingdienst desondanks geen terughoudend beleid voert, onder andere wanneer sprake is van bedrijfsinmenging. Uit het faillissementsverslag kan worden afgeleid dat bedrijf Y een dermate grote invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijf X dat het zich niet kan ontrekken aan zijn verantwoordelijkheid voor nakoming van de zakelijke fiscale verplichtingen van X. Zo blijkt bedrijf X een volledige dochter van bedrijf Y te zijn, is Y statutair bestuurder van X en was de bedrijfsvoering van X niet mogelijk zonder de door Y ter beschikking gestelde bedrijfsinventaris.

De Staatssecretaris is van oordeel dat het door de ontvanger gelegde bodembeslag volledig in overeenstemming is met wet- en regelgeving en het uitvoeringsbeleid met betrekking tot de toepassing van het bodem(voor)recht. Hij ziet geen aanleiding de directeur te verzoeken om de uitspraak in deze zaak te herzien.

Oordeel van de commissie3

Het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Neppérus (voorzitter) (VVD), Jacobi (PvdA), Van Raak (SP), Schouw (D66), Helder (PVV), Bruins Slot (CDA), Klein (Klein), Dik-Faber (CU), Van der Linde (VVD) en de plaatsvervangend leden Van Oosten (VVD), Van Nispen (SP), Berndsen-Jansen (D66), Krol (50PLUS).

Naar boven