Klacht
Verzoekster, die optreedt uit naam van haar zoon, is van mening dat de Staatssecretaris
van Financiën ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule
ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij de aftrek van de rente
van restschulden na de verkoop van de woning van haar zoon.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
De zoon van verzoekster verkoopt op 26 oktober 2012 zijn appartement in Apeldoorn,
omdat hij in Amsterdam werkt en daar inmiddels ook woont. De levering van de woning
was oorspronkelijk gepland op 1 november 2012, maar is op verzoek van de koper, een
defensiemedewerker die op het punt stond te worden uitgezonden, vervroegd naar 26 oktober
2012. De woning, die 2 jaar te koop heeft gestaan, staat «onder water»: na verkoop
resteert een restschuld van € 42.000. Op 14 november 2012 heeft de regering besloten
dat de rente over restschuld die is ontstaan op of ná 29 oktober 2012, aftrekbaar
is. Aangezien de eigendomsoverdracht in het onderhavige geval vlak daarvoor heeft
plaatsgevonden, komt de zoon niet in aanmerking voor rente-aftrek van de restschuld.
Dat zou wel het geval zijn geweest als hij had vastgehouden aan de oorspronkelijk
op 1 november geplande overdracht. Verzoekster vindt dit niet billijk en vraagt om
toepassing van de hardheidsclausule. Dit verzoek wordt echter afgewezen met als reden
dat er geen sprake is van een «onbillijkheid van overwegende aard», dat wil zeggen
een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had
voorzien. Integendeel, de wetgever heeft dit effect voorzien en bewust aanvaard.
Overwegingen
De Staatssecretaris zegt weliswaar begrip te hebben voor de teleurstelling bij verzoekster
en haar zoon, maar geeft ook aan dat pas na de levering van de woning bekend is geworden
dat er een regeling zou komen voor de rente over restschulden, met andere woorden:
er is geen sprake van het mislopen van een voordeel, waarop de zoon bij de totstandkoming
van de verkoop had kunnen rekenen. De zoon geeft aan dat de datum van overdracht buiten
zijn schuld om is vervroegd; daarmee legt hij zijn lot in handen van een ander en
miskent hij zijn eigen beslissingsruimte.
Oordeel van de commissie3
De commissie heeft de Staatssecretaris gevraagd zijn standpunt te heroverwegen aangezien
zij van mening is dat de onderhavige casus een uniek karakter draagt, omdat betrokkene
geen persoonlijk belang had bij het vervroegen van de oorspronkelijke leveringsdatum,
maar hierin heeft bewilligd om de door Defensie uitgezonden medewerker tegemoet te
komen.
De bewindsman antwoordt dat de verplaatsing van de leveringsdatum de situatie van
betrokkene niet uniek maakt; daar zijn meerdere gevallen van bekend, zo ook bijvoorbeeld
bij de invoering van de verlaging van de overdrachtsbelasting per 15 juni 2011, waardoor
deze belastingplichtigen een aanzienlijk voordeel misliepen en een beroep op toepassing
van de hardheidsclausule in alle gevallen werd afgewezen. Hij benadrukt nogmaals dat
de invoering van deze maatregel een bewuste keuze van de wetgever betreft. Hij ziet
dan ook geen aanleiding om zijn standpunt te herzien.
Vervolgens heeft de commissie bij de betrokken defensiemedewerker navraag gedaan naar
de aanleiding van het verzoek om de leveringsdatum van de woning te vervroegen. Hieruit
blijkt dat er geen sprake was van een uitzending, maar van een meerdaagse oefening.
Niettegenstaande het unieke karakter van deze casus komt de commissie bij nader inzien
tot het oordeel dat het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers