34 000 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2015

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 september 2014

De afgelopen jaren is er op verschillende momenten discussie geweest over de methodologie en presentatie van de koopkracht. Gegeven het belang van de presentatie van de koopkracht in politieke discussies, wordt regelmatig gekeken naar mogelijke verbeteringen van de manier waarop de koopkracht wordt berekend en vervolgens gepresenteerd.

Na het regeerakkoord zijn enkele discussies rond de definitie en presentatie van koopkracht gevoerd. Een voorbeeld is de inkomensafhankelijke huurstijging. Deze maatregel wordt in reguliere koopkrachtberekeningen meegenomen in de inflatie waardoor het effect niet uitsluitend zichtbaar is bij huurders. Een ander voorbeeld is de koopkrachtontwikkeling van zelfstandigen, die niet wordt gepresenteerd terwijl dit wel een sterk groeiende groep is. Daarnaast vraagt zowel motie Strik als de motie Groot om meer opheldering rondom verwachte koopkrachteffecten van voorstellen voor wetgeving en beleid.

Een ambtelijke werkgroep heeft de afgelopen maanden een analyse gemaakt van de mogelijkheden om verbeteringen in de methodologie en presentatie van koopkrachtcijfers door te voeren. Vertegenwoordigers van het CPB, CBS, Nibud en de wetenschap (prof. Dr. C.L.J. Caminada) zijn met inachtneming van hun onafhankelijke positie betrokken bij de deze exercitie. Voor een deel zijn de verbeteringen technisch van aard, voor een deel ook politiek relevant. Op een aantal punten blijken aan alternatieve presentatiewijzen zoveel haken en ogen te zitten dat een verbetering niet mogelijk is. De belangrijkste uitkomsten van deze exercitie worden hieronder weergegeven. In de bijlage wordt een volledig overzicht gegeven1.

Allereerst wordt de groep huishoudens die wordt meegenomen in de koopkrachtanalyses aanmerkelijk uitgebreid en tegelijkertijd geharmoniseerd tussen het Centraal Planbureau (CPB) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). In het verleden was de kwaliteit van het datamateriaal onvoldoende om bijvoorbeeld zelfstandigen ook goed mee te nemen in koopkrachtanalyses. Het Ministerie van SZW is enkele jaren geleden al begonnen met het meenemen van de zelfstandigen in de analyses. Het CPB gaat hier nu ook toe over.

Consequenties van maatregelen die specifiek zelfstandigen raken, kunnen nu beter in kaart worden gebracht. Overigens zal de statische koopkracht voor zelfstandigen niet jaarlijks apart in beeld worden gebracht. Zelfstandigen kennen geen stabiele ontwikkeling van hun inkomsten. Hun koopkrachtbeeld wordt sterk bepaald door dynamische factoren, zoals het aantal orders dat een zelfstandige binnenkrijgt. De spreiding binnen de groep zelfstandigen in Nederland is derhalve zeer groot, waarmee een mediane koopkrachtraming voor de groep zelfstandigen weinig inzichtelijk is. Als in een gegeven jaar grote maatregelen worden getroffen die zelfstandigen specifiek raken zullen de effecten hiervan wèl apart in beeld worden gebracht.

Een tweede belangrijke verbetering is het systematisch in kaart brengen van de marginale druk. Aan het begin van de kabinetsperiode heeft de ontwikkeling van de marginale druk een belangrijke rol gespeeld in het politieke debat. Vanaf de begroting 2015 wordt in de begroting van SZW op een gestandaardiseerde wijze in kaart gebracht hoe de gemiddelde marginale druk zich ontwikkelt voor verschillende inkomensgroepen.

Een derde thema dat onder de loep is genomen is de wijze waarop huurstijgingen en wijzigingen in voorzieningen zoals de hervorming van de AWBZ doorwerken in de koopkracht van huishoudens. Op dit vlak blijken geen verbeteringen mogelijk. Specifiek ten aanzien van wijzigingen in het voorzieningenniveau geldt dat dit niet te vangen is in koopkrachtplaatjes omdat het niet evident is hoe huishoudens omgaan met wijzigingen in bijvoorbeeld de WMO. Desalniettemin zijn wijzigingen in voorzieningen relevant voor de draagkracht van huishoudens. Om deze reden brengt het Ministerie van SZW sinds de begroting 2014 gebruik van verschillende voorzieningen in kaart met behulp van de Stapelingsmonitor, zodat een beeld wordt verkregen van het risico op stapeling van maatregelen bij huishoudens.

Het CPB en het Ministerie van SZW voeren diverse verbeteringen door in de presentatie van koopkrachteffecten. Zo blijven uitschieters in de puntenwolken zichtbaar, maar wordt tevens een bandbreedte rondom de inkomenseffecten ingetekend die laat zien wat de inkomenseffecten zijn voor 90% van de populatie (op elk inkomensniveau).

Tot slot is vermeldenswaard dat het instrumentarium van het Ministerie van SZW en CPB wordt geharmoniseerd, waardoor verschillen in de koopkrachtcijfers als gevolg van de techniek volledig worden uitgesloten, en bovendien nu gebaseerd zullen worden op veel recenter datamateriaal. Wel kunnen er nog kleine verschillen optreden als gevolg van andere inzichten ten aanzien van de ontwikkeling van bepaalde variabelen (zoals de zorgpremies). Het Ministerie van SZW en het CPB presenteren de resultaten op een andere manier, maar de achterliggende berekeningen en techniek zijn aan elkaar gelijk. Voor de berekening van koopkrachteffecten stapt het Ministerie van SZW vanaf de begroting voor 2015 over van het huidige microsimulatiemodel Micros naar het model van het CPB, Mimosi. Dit maakt eveneens een efficiencyslag mogelijk.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven