34 000 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 60 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2015

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft op 16 april 2015 overleg gevoerd met Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst over:

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 19 december 2014 houdende een afschrift van de kabinetsvisie aan de Eerste Kamer naar aanleiding van de motie-Barth c.s. over de beleidsdoorlichting van het Programma Bevolkingsdaling en het rapport van het Team Midterm Review Bevolkingsdaling;

  • de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 26 maart 2015 met antwoorden op vragen van de commissie over de beleidsdoorlichting Programma Bevolkingsdaling (Kamerstuk 34 000, nr. 55).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, Geurts

De griffier van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, Van der Leeden

Voorzitter: Geurts

Griffier: Verstraten

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Geurts, Houwers, Madlener, De Rouwe, Slob, Smaling, Veldman, Albert De Vries en Van Vliet,

en Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.01 uur.

De voorzitter: Goedemorgen. Ik open dit algemeen overleg over bevolkingsdaling en krimp en heet de mensen op de publieke tribune, de Minister en zijn ondersteuning en de collega's welkom. Ik hanteer een spreektijd van vijf minuten en sta twee interrupties toe.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Voorzitter. Aan de belangstelling op de publieke tribune zien we dat we over iets zeer belangrijks spreken. Oost-Groningen, Zuidoost-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen horen bij Nederland, ook over 50 of 100 jaar. Dat hoop ik althans. Je kunt ze niet wegpoetsen. Je kunt dus ook niet weglopen voor de aandachtspunten en uitdagingen in deze regio's. Ik weet er zelf alles van. Ik kom uit Zuidoost-Limburg en woon daar ook. Ik zie de problemen van zo'n regio dagelijks voorbij komen.

Afgelopen maandag was ik op werkbezoek bij woningcorporatie HEEMwonen in Kerkrade. Daar is de Minister volgens mij ook geweest. Eén ding is me daar duidelijk geworden. Ik zeg dat niet omdat het om Kerkrade gaat, want ik heb ook in Zeeland gewoond en op de motor kom ik ook wel eens in Oost-Groningen. Het is me duidelijk geworden dat bevolkingskrimp de absolute nummer één-uitdaging is in zo'n regio. De absolute nummer één! Alles wat bestuurslagen en woningcorporaties in zo'n regio doen, draait om krimp. Voor mij als inwoner van Parkstad Limburg is dat een eyeopener, maar ik begrijp het wel. Ik ben geschrokken van de prognoses over de daling van het aantal huishoudens en de daling van de bevolking in absolute getallen. Het enige echt concrete antwoord daarop is sloop, sloop en nog eens sloop. HEEMwonen past dit in samenwerking met andere partijen ook toe. Met een vriendelijk woord heet dat woningen aan de markt «onttrekken», maar men sloopt ze. Er komen dus nooit meer huurinkomsten voor terug, terwijl sloop wel geld kost. Uiteindelijk is politiek het vraagstuk van het verdelen van de beschikbare centen. Hoe sterk staan krimp en de gevolgen daarvan voor deze getroffen regio's op het netvlies van de Minister of het kabinet, wetende dat het echt de absolute nummer één-uitdaging in die regio's is? Waarschijnlijk komen er meer regio's bij dan de drie die ik specifiek noemde. Uit de beleidsdoorlichting van het ministeriële Programma Bevolkingsdaling blijkt dat het helpt om in de participatie van het ministerie en de rijksoverheid meer focus te leggen, om waar mogelijk gericht convenanten te sluiten met regio's en stadsregio's en om een voortrekkersrol te vervullen bij een interdepartementale aanpak via een krimpagenda. Staat de Minister achter het leggen van meer focus? Zo ja, is er al een idee over de wijze waarop dit vorm kan krijgen? Wat is dat dan, meer focus leggen op de rijksbetrokkenheid bij het aanpakken van krimp?

We weten allemaal dat we krimp niet kunnen stoppen. We kunnen wel dingen doen om de effecten van krimp te temperen, door met maatwerk optimaal te anticiperen op de gevolgen ervan. Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat er in de krimpregio's onevenwichtigheid kan optreden tussen de huurmarkt en de koopmarkt, ook weer veroorzaakt door die krimp. Dat levert een raar spanningsveld op. Enerzijds neemt de woningcorporatie haar verantwoordelijkheid en onttrekt woningen aan de markt door ze te slopen, anderzijds zien we in de particuliere woningmarkt steeds meer leegstaande woningen. Dit kunnen we aanpakken met maatwerkoplossingen, om zo beter te anticiperen op de krimp. Dat kan bijvoorbeeld doordat een woningcorporatie haar verantwoordelijkheid neemt, in samenwerking met derden zoals provincie, gemeenten en ik hoop het Rijk, door het bezit op te kopen en het tijdelijk te verhuren. Daarna kan het worden gesloopt, want de krimp is er uiteindelijk wel. We kunnen onze ogen daar niet voor sluiten. Als je op deze manier maatwerk biedt, heb je een koninklijke marsroute voor een goede uitfasering van woningen waar straks geen bestemming meer voor is.

Wij zien dit in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling waarin het ministerie participeert. Het actieplan wil bevorderen dat regio's voortgang boeken bij de aanpak van de gevolgen van de bevolkingsdaling, door waar mogelijk oplossingen aan te reiken bij knellende nieuwe nationale regelgeving en het ondersteunen van experimenten. Als dit soort experimenten wordt opgepakt, verdwijnt het rendement erop echter als sneeuw voor de zon omdat er verhuurderheffing moet worden betaald. We zien uitzonderingsmogelijkheden. Je kunt vrijstelling krijgen als je problemen aanpakt. Kan de Minister meedenken om ook voor dit soort experimenten ruimte te maken in een verdere differentiatie in de verhuurderheffing? Gezien de tijd laat ik het hierbij.

De heer De Vries (PvdA): Voorzitter. De PvdA heeft met een initiatiefnota getracht de krimp weer op de politieke agenda te zetten en dat is gelukt. De Minister heeft een aantal forse stappen vooruit gezet, hoewel het nu vooral om sectorale in plaats van integrale stappen gaat. Integraal moet echt de volgende stap zijn. Sectorale belangen moeten af en toe aan de kant om in die regio's te kunnen doen wat nodig is. De PvdA vindt de brief van de Minister nog erg afhoudend, zeker als het gaat om het invullen van de langetermijnvisie waar in de motie-Barth c.s. om wordt gevraagd. Wellicht belemmert de olifant van de Minister-President ook voor deze Minister het uitzicht op vergezichten, maar behalve een visie voor de komende twintig jaar vraagt de motie-Barth c.s. ook om maatregelen die noodzakelijk zijn om een evenwichtige verdeling van welvaart en welzijn over het land te borgen. Daar gaat het om. De regio waar je wieg staat, mag straks niet in belangrijke mate je kansen bepalen. De Partij van de Arbeid wil zich hier niet bij neerleggen. Naast het versterken van de steden is het op peil houden van de economische vitaliteit van krimpregio's essentieel. Het idee om juist de economische vitaliteit over te hevelen naar de agenda van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) steunen wij niet. De Partij van de Arbeid accepteert dat er geen grote nota's met bespiegelingen en scenario's komen, maar wil in plaats daarvan van de Minister wel een aantal concrete toezeggingen. Dit betreft het verschuiven van het accent op monitoren, kennisuitwisseling enzovoort, naar concrete, op uitvoering gerichte actieplannen met maatwerk voor elke krimpregio. Die plannen hebben wat ons betreft een looptijd van vijf in plaats van twee jaar. We denken aan de afspraak dat de Agenda Stad in samenhang wordt gebracht met het Programma Bevolkingsdaling, de afspraak dat er taskforces komen die de opdracht krijgen om oplossingen te bedenken voor belemmeringen die alleen op rijksniveau weggenomen kunnen worden en de afspraak dat er veel meer ruimte komt voor maatwerkoplossingen. Is de Minister bereid om dit soort afspraken te maken?

Die taskforces zouden kunnen gaan over een ondersteuningsinstrumentarium voor het behoud van economische vitaliteit van krimpregio's door bestaande krachten te versterken en regionale kansen beter te benutten. Dat vraagt om actieplannen in de sfeer van onderwijs, arbeidsmarkt en ondernemerschap en het wegnemen van financiële en fiscale knelpunten bij het saneren van de particuliere woningvoorraad. Dit kan eventueel met het door het Team Midterm Review (TMR) bepleite instellen van een transformatiefonds. Ook de rol die corporaties en verhuurderheffing kunnen spelen, behoeft aandacht. De particuliere woningvoorraad is echt een urgent punt. Tienduizenden woningen in Zuid-Limburg en Groningen zullen straks leegstaan.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Ik hoor iets heel interessants van de heer De Vries. We moeten aandacht hebben voor de financiële knelpunten, ook bij de rol van het Rijk. Hij noemde ook het woord «verhuurderheffing». Mijn vraag is simpel: ziet de PvdA ruimte voor verdere differentiatie in het mogelijke vrijstellingsbeleid van de verhuurderheffing, voor het ondersteunen van experimenten in regio's om krimp tegen te gaan?

De heer De Vries (PvdA): De Partij van de Arbeid ziet de noodzaak om naar de financiële kant van het oplossen van het probleem bij de particuliere woningvoorraad te kijken. Er zijn allerlei initiatieven. Zo is in Groningen een heel mooi rapport gemaakt over wat men zelf kan en wat men nodig heeft van de rijksoverheid. De verhuurderheffing kan daarin een van de oplossingen zijn. Op dit moment is er een oplossing via de verhuurderheffing als corporaties woningen uit de markt nemen. Dit moet integraal worden bekeken, inclusief de fiscale kanten. Er zijn problemen als er collectief oplossingen worden bedacht om de financiering rond te krijgen. Dat soort dingen kan niet in de regio worden opgelost. Daarvoor is echt inzet van het Rijk nodig en daarvoor vraag ik de aandacht van de Minister.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Ik hoor duidelijk een opening. Daar ben ik blij mee. Ik ben een tegenstander van de instrumentele functie van belastingheffing. Daar zijn belastingen niet voor. Die verhuurderheffing kan er echter wel inhakken. Ik ben blij met deze opening van de heer De Vries om heel gericht naar de regio's te kijken om ze te helpen.

De heer De Vries (PvdA): Dan zijn we het eens. Dat komt niet iedere dag voor.

Natuurlijk moet er meer gebeuren, maar dat vraagt echt maatwerk. Dat kan wat ons betreft veel beter van onderop komen, in de vorm van uitzonderingen voor een beperkt gebied en een beperkte periode, om specifieke problemen op te lossen. Voordeel daarvan is dat er dan geen angst voor precedentwerking in de betreffende sector is. De Partij van de Arbeid werkt aan een initiatiefwet die krimpgebieden de kans moet geven om concrete voorstellen te doen, naar analogie van de vergelijkbare wet voor de grote steden. Die voorstellen worden net als bij de Crisis- en herstelwet (Chw) in tranches aan de Kamer voorgelegd. Collega's die mee willen werken aan het vormgeven van die wet nodig ik van harte uit.

Welke regio's mogen rekenen op ondersteuning? Het zoeken naar criteria lijkt te adhoc en te willekeurig. Wij zijn blij dat de Achterhoek na de PvdA-motie door het TMR over de streep is getrokken. Het TMR adviseert alle regio's met huishoudensdaling toe te laten, dus ook Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Friesland en Noordoost-Friesland. Het TMR beveelt afbouw van ondersteuning aan anticipeergebieden aan. De Partij van de Arbeid stelt voor om Noordoost-Friesland te erkennen. Zonder Tytsjerksteradiel is daar een huishoudensdaling van bijna 5,5%. Er is een sterk bewustzijn en een goede samenwerking en er zijn concrete actieplannen. In vergelijking met alle andere regio's is er nauwelijks stedelijkheid en geen achterland. Zuidoost-Drenthe kent wel stedelijkheid. Emmen is een 100.000-plusgemeente, maar in de gemeenten Aa en Hunze en Borger-Odoorn is de problematiek wel fors. Kunnen deze gemeenten meeliften met de krimpregio Oost-Groningen? In Zuidoost-Friesland zorgen steden als Drachten en Heerenveen nog voor dynamiek. Wij stellen voor deze regio de status van anticipeerregio te laten houden. Wat vindt de Minister van deze voorstellen? Wij overwegen een motie met betrekking tot Noordoost-Friesland.

We zijn het niet helemaal eens met het TMR dat anticipeergebieden geen ondersteuning meer moeten krijgen. Anticipeerregio's met een forse bevolkingsdaling die gemotiveerd zijn, een hechte samenwerking kennen en een gedragen actieplan maken, verdienen wat ons betreft ondersteuning van het Rijk. Is de Minister dit met ons eens?

De heer Veldman (VVD): Voorzitter. «Het eerste is de noodzaak tot focus op en in het krimpgebied». Dat zei mevrouw Haartsen, lid van het TMR Interbestuurlijke Actieplan Bevolkingsdaling, tijdens de rondetafel over krimp die wij twee weken geleden belegden. We moeten focus aanbrengen op die gebieden waar sprake is van bevolkingsdaling en een substantiële huishoudensdaling. We moeten focussen op die gebieden waarin een cumulatie optreedt van de effecten op de economische structuur, de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de leefbaarheid. De VVD is tevreden over de focus die de Minister aanbrengt en steunt de keuze om voor het aanwijzen van de gebieden een percentage van 2,5% huishoudensdaling in 2040 te hanteren. Het officiële aantal krimpgebieden breidt zich daarmee ook uit met de Achterhoek. Deze regio heeft positief gereageerd op de nieuwe status. Met de Achterhoek Agenda 2020 is de regio positief bezig met het opvangen van en omgaan met de bevolkings- en huishoudensdaling. Minder tevreden is de regio met het signaal dat zij wel de status krijgt, maar dat gemeenten niet in aanmerking komen voor middelen op basis van de tijdelijke krimpmaatstaf in het Gemeentefonds. De VVD wil het systeem van gelijke monniken, gelijke kappen hanteren. Middelen op basis van deze maatstaf moeten ook voor de Achterhoek beschikbaar zijn. Ik roep de Minister, dan wel zijn collega Plasterk, op om, als het signaal van de Achterhoek klopt, bij de herijking van het Gemeentefonds in 2016 te regelen dat ook de Achterhoek vanaf 2016 aanspraak kan maken op de krimpmaatstaf.

Collega De Vries heeft zojuist al voorgesteld ook Noordoost-Friesland de status «krimp» toe te kennen. De VVD ondersteunt dit. Ik heb geen andere argumenten dan die de heer De Vries genoemd heeft, dus sluit ik me aan bij zijn betoog.

De brief van de Minister geeft een goed overzicht van de inzet die zijn collega's in het kabinet op andere terreinen leveren. Dat is precies zoals de VVD het graag ziet. Er is landelijk niet één Minister aan zet, net zo min als er lokaal slechts één wethouder met de gevolgen van bevolkings- en huishoudensdaling bezig moet zijn. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar binnen elk domein zijn andersoortige stappen nodig. Op veel terreinen gebeurt al het nodige of spoort de Kamer een Minister aan om iets harder te lopen. Een mooi voorbeeld hiervan is de recente, breed door de Kamer aangenomen motie van de VVD, om in samenspraak met de grensprovincies in bilateraal overleg met de aangrenzende Duitse deelstaat tot erkenning van Nederlandse beroepsdiploma's te komen, en nog voor de zomer de Kamer te informeren over de genomen stappen.

Er zijn nog een paar zaken waarvoor ik aandacht wil vragen. In sommige krimpgebieden doet de situatie zich voor dat corporaties conform planning huurwoningen slopen, die kwalitatief beter zijn dan bepaalde delen van de particuliere voorraad. Dat is jammer. Het zou mooi zijn als er een koopruil kan plaatsvinden. De particulier koopt de betere corporatiewoning en de corporatie koopt de particuliere woning met als einddoel sloop. Dat is een mooie werkwijze, waaraan wel een aantal administratieve en fiscale handelingen te pas komen, zoals overdrachtsbelasting. Kan de Minister inzichtelijk maken wat we hierin kunnen doen? Kunnen voor dit soort specifieke gevallen de notariële handelingen verminderd worden, bijvoorbeeld in één akte? Kan worden afgezien van de overdrachtsbelasting?

Waarom is voor de looptijd van de krimpagenda gekozen voor een periode van maar twee jaar? De VVD ziet de agenda graag opgerekt naar bijvoorbeeld 2018. Dan kan het kabinet dat er dan zit eventuele nieuwe afspraken maken met de in 2018 ook nieuw gekozen colleges van burgemeester en wethouders.

Demografische ontwikkelingen zoals bevolkingsdaling, ontgroening, vergrijzing en verandering in de samenstelling van de beroepsbevolking vinden in veel gebieden in Nederland plaats. Deze ontwikkelingen kunnen volgens het TMR met het bestaande instrumentarium worden aangepakt of opgevangen. Ik ben het daarmee eens. Een logische vervolgstap of nieuwe focus in krimpregio's is het afbouwen van de betrokkenheid vanuit het actieplan voor de anticipeergebieden. In de brief van de Minister lijkt hiertoe een aanzet te zijn gedaan, maar heel scherp staat dat er niet. Wat wordt de status van de anticipeergebieden? Nemen we afscheid van deze status of niet? In navolging van het TMR pleit ik vanuit de VVD voor het afscheid nemen van die status.

De heer Smaling (SP): Ik wil even ingaan op het laatste zinnetje, over het afscheid nemen van de anticipeerregio's. Dat zijn de krimpregio's van de toekomst. Waarom zou de VVD daarvan afscheid willen nemen?

De heer Veldman (VVD): Het is maar zeer de vraag of dat de krimpregio's van de toekomst zijn. Dat moet nog blijken. Waarom wil ik hier afscheid van nemen? Ik wil niet dat we over Nederland een lappendeken van etiketjes leggen. De ene regio heeft dit etiketje, de andere dat. Daar worden wij niet beter van en de regio's ook niet. Het gaat erom of er substantiële problemen zijn. We hebben geconstateerd dat er in regio's waar zowel sprake is van bevolkingsdaling als van huishoudensdaling, substantiële problemen zijn, die groter en van een andere soort zijn dan in andere regio's in Nederland. Die regio's noem ik krimpgebieden. Daar zijn we het mee eens. Er komt er nu één bij, de Achterhoek. In navolging van de heer De Vries pleit ik ervoor om ook Noordoost-Friesland deze status te geven. We moeten wel een grens durven trekken. Andere regio's hebben andere uitdagingen. Ik zeg niet dat de huidige anticipeerregio's geen uitdagingen hebben, maar een groeigemeente heeft die ook. Op zo'n groeigemeente plakken we ook niet het etiket «groeistad» met bijbehorende criteria.

De heer Smaling (SP): Ik begrijp het. Je kunt ook zeggen dat het juist goed is om stickertjes te plakken. Als er vroeger gekozen werd bij het honkbal en je was niet zo goed, dan stond je daar op het laatst nog met de andere niet zo goede honkballers. Je geeft regio's nu een stickertje «jij mag wel» en «jij mag niet». Je kunt ook zeggen dat het voor bepaalde delen klip-en-klaar is dat er een krimpprobleem is. In andere regio's kun je via een lichter regime proberen te voorkomen dat de grootste problemen uit krimpregio's zich in die anticipeerregio's ook zullen voordoen. Je kunt de successen uit de krimpregio's meteen in de anticipeerregio's pluggen. Zo krijg je een wat meer gefaseerde benadering dan de stickertjes die je plakt door te zeggen «jij wel» en «jij niet». Of ziet de heer Veldman dit helemaal anders?

De heer Veldman (VVD): Een regio niet benoemen tot een bepaald type gebied betekent dat je geen sticker plakt, ook geen sticker met «u hebt geen naam». De regio's hebben hun eigen naam, hun eigen doelstellingen, problemen en uitdagingen en kunnen daarmee aan de slag. Of je nu wel of niet een stickertje hebt, dat laat onverlet dat je gebruik kunt maken van allerlei kennis die in krimpregio's wordt opgedaan. Ik pleit dus voor niet-bestickeren. Kennis kan nog steeds worden uitgeruild, ervaring kan nog steeds worden opgehaald en regio's kunnen in gesprek blijven over wat er bij hen gebeurt en of een andere voorbereiding nodig is. Daar heb je het etiket «anticipeerregio» niet voor nodig.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik zal proberen meteen concreet te worden. Ik heb er namelijk een handje van om in de eerste helft van mijn inbreng heel algemeen te ouwehoeren.

Dat krimp complex is, moge duidelijk zijn. Dat er sneeuwbaleffecten zijn, moge duidelijk zijn. Dat er sprake is van stads- én plattelandskrimp is ook duidelijk. De brief van de Minister biedt veel houvast. Ik zie al allerlei initiatieven vanuit verschillende bewindsterreinen. De Minister wil geen sloop- en onttrekkingsfonds en wil liever geen Duits langs de grens. Hij wil wel een stimulans voor samenwerkingsscholen. Die komt via zijn collega Dekker. De korting op de verhuurderheffing komt uit zijn eigen koker. Misschien komt er een huisartsentoeslag, maar daar moet de Minister van Volksgezondheid mee komen. Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering moet uit de koker van SZW komen. Werkt het wel als alle ministeries hierin hun eigen tempo aanhouden?

Ik ben een beetje de kluts kwijt over de wijze waarop de zaak nu is gefinancierd. Het Rijk biedt een investering, maar bij cofinanciering hebben we rijke en minder rijke provincies. Gelderland heeft op zich veel geld, maar Zeeland is arm. Het Deltadividend kalft af. Dat is duidelijk een andere situatie. Wat kunnen we van Europa verwachten? Hoe zit het enerzijds met het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en anderzijds met een programma als LEADER? Wat kunnen we daarvan binnenhalen? Wat is het budget voor een krimpprogramma? Zou de Minister een gefinancierde samenwerkingsagenda voor vijf jaar willen opstellen, in plaats van voor de twee jaar die nu voorligt? Die oproep van mijn collega's deel ik. Zo'n fonds voor krimp zouden we wat mij betreft het Henk Aalderink-fonds moeten noemen, ter nagedachtenis aan een groot krimpburgemeester die denk ik veel mensen in dit land heeft geïnspireerd.

Voor de SP speelt het krimpbeleid zich af op drie niveaus. Het Rijk moet dingen doen, maar vooral ook laten en ruimte bieden op het niveau van de regio. Gemeenten hebben uiteraard een taak, maar er ligt ook een taak op het niveau van de bewoners zelf. Ik wil de P10, de inmiddels elf grootste krimpgemeenten qua areaal maar zonder grote kern, als voorbeeld noemen, waarbij van onderop heel veel initiatief wordt gestimuleerd. Er vindt af en toe een soort informeel referendum plaats, waarbij in de verschillende kernen wordt gevraagd hoe de leefbaarheid op peil kan blijven. Heeft de Minister ideeën over de wijze waarop we de P10-gedachte kunnen veralgemeniseren? Kunnen we daar meer uithalen dan nu gebeurt?

Op rijksniveau hebben we een aantal concrete zaken: een samenwerkingsagenda, een nationaal netwerk, een interbestuurlijk actieplan enzovoort. Dat is prima, maar kan de Minister ingaan op het minimumpakket aan voorzieningen dat nodig is? Sommige dingen zijn wettelijk geregeld, zoals aanrijtijden voor brandweer en ambulance. Ik doel ook op de nabijheid van een huisarts, zorginstelling, pinautomaat en bakker. Kan de Minister de zaken noemen waarvan hij vindt dat ze in een minimumpakket aan voorzieningen thuishoren, of heeft hij daar geen behoefte aan?

Verder zijn er hier en daar al ontgrenzers. Zou het niet zinnig zijn om deze op landelijk niveau in te zetten, omdat bijna het gehele grensgebied met krimp te maken heeft? Je kunt dan permanent monitoren wat de voor- en nadelen zijn van shoppen over de grens, in welk opzicht dan ook.

Hoe zit het met de grondexploitaties in de krimpgebieden? Die zijn minder ernstig dan in de Randstedelijke gebieden, maar is daar een overzicht van? Zijn er regio's binnen de krimpgebieden die een grote achterstand hebben op de grondexploitatie? Als dat zo is, wat kunnen we daar dan aan doen?

Staatssecretaris Dekker heeft het voor scholen gemakkelijk gemaakt om samenwerkingsscholen op te richten, maar de SP pleit ervoor om heel voorzichtig te zijn met het sluiten van de laatste school in een kern. Hoe staat de Minister hierin? Nu loopt bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen Heikant te hoop, omdat er een fusie met de school in Sint Jansteen moet plaatsvinden. Dat ziet men liever niet. In Zutphen moeten scholen in het voortgezet onderwijs fuseren. Laat de leraren meepraten en laat niet alleen bestuurders daarover beslissen.

De huisvesting is een groot punt. De Minister heeft geen zin om aan een sloop- en onttrekkingsfonds mee te doen. Kan hij uitleggen waarom niet? Denkt hij dat de woningcorporaties inmiddels voldoende armslag hebben om hun taak in de krimpgebieden op zich te nemen?

Ik pleit voor een plan voor duurzame energie voor de krimpregio's. Dat zal de Minister zeker aanspreken. Er kan daar geen warmtenet worden aangelegd. Dat is te duur. Je zult met nul op de meter-woningen aan de gang moeten en de mogelijkheden voor decentraal opwekken en opslaan moeten benutten.

Vindt de Minister dat hij voldoende experimenteerruimte biedt aan regio's? Ik noem als voorbeeld het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, waarvan de corporaties graag gebruik willen maken. Zijn er andere zaken waarvoor meer experimenteerruimte wenselijk is om regio's zo goed mogelijk hun werk te laten doen?

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik weet dat u wat teleurgesteld was dat mevrouw Schouten, onze woordvoerder, niet aanwezig is. Zij zit in de plenaire vergaderzaal bij een andere vergadering. Dat biedt mij de mogelijkheid om me met dit onderwerp te bemoeien.

Dit is in onze ogen een heel belangrijk onderwerp. Bevolkingsdaling, krimp, is eigenlijk een soort sluipmoordenaar voor een groeiend aantal regio's in ons land. We zien dat in die regio's voorzieningen zwaar onder druk staan: onderwijs, zorg, huisvesting, winkels die sluiten. De leefbaarheid staat onder druk. Dat vraagt van de overheid een heel actieve houding. We weten dit al sinds 2009. Toen is het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling gestart. Het is inmiddels geëvalueerd, al heb ik geconstateerd dat het wel een heel procesmatige doorlichting is geworden. Als de Minister terugkijkt op hetgeen is gebeurd in het kader van dit actieplan, vindt hij dit dan voldoende en substantieel of waren het druppels op gloeiende platen? Ik ben benieuwd naar zijn visie daarop.

Ik ben ook benieuwd hoe hij zijn eigen coördinerende rol ziet. Mijn voorganger zei al dat er veel ministeries bij betrokken zijn. Er ligt nu een prioriteit dat gemeenten hierin zelf hun verantwoordelijkheid nemen, maar het is belangrijk dat acties bij elkaar komen en dat er van tijd tot tijd wordt doorgepakt. Ik geef straks een paar voorbeelden waarvan ik de indruk heb dat dit nog onvoldoende gebeurt.

Ik sluit me aan bij collega's die hebben aangegeven dat de Samenwerkingsagenda Krimp, zoals we het nu noemen, een langere scope moet krijgen. Ik hoorde de Partij van de Arbeid vijf jaar zeggen, de VVD drie jaar. Ik denk dat het straks vier jaar wordt. Het is wel belangrijk dat het meerjarig wordt, zodat gemeenten echt voldoende houvast krijgen om de problemen structureel aan te pakken.

Ik sluit me ook aan bij vragen die zijn gesteld over de keuze om nu alleen de Achterhoek als extra krimpgebied aan te wijzen. De commissie-Krikke heeft nog drie andere gebieden genoemd. Ik constateer dat de coalitie het erover eens is dat Noordoost-Friesland daaruit gehaald mag worden en dat de andere twee afvallen. Ik ben er niet direct van overtuigd dat dit zo moet. Waarom niet ook Oost-Drenthe en Zuidoost-Friesland erbij? Er is in die twee gebieden een gemeente die de aantallen wat omhoog brengt, maar de gemeenten waar de krimp plaatsvindt, zijn echt gebieden waar behoorlijke klappen vallen en waar enige ondersteuning vanuit het Rijk gewenst is. Die ondersteuning krijg je als je dit etiket hebt, zoals het eerder is genoemd. Ik zie het benoemen als een duidelijke ondersteuning om de problemen aan te pakken. Ik pleit ervoor om de commissie-Krikke in dit opzicht te volgen en Oost-Drenthe en Zuidoost-Friesland aan de lijst krimpregio's toe te voegen.

De krimpmaatstaf van het Gemeentefonds moet voor alle gemeenten met een huishoudensdaling gelden. Ik zie echter een bepaalde onevenwichtigheid. Het instrument is er nu alleen voor de gemeenten die binnen de drie huidige krimpregio's vallen. Daar kan een vierde bij komen, maar dan nog is het de vraag of dit rechtvaardig is ten opzichte van gemeenten die erbuiten vallen maar met eenzelfde soort problematiek kampen. We hebben hierover onder andere vanuit de Hoeksche Waard een goede, indrukwekkende brief gekregen. Ik ben benieuwd of de Minister die ook heeft. Wil hij hierop ingaan?

Zorg in deze gebieden is voor ons echt een zorg. We weten dat Minister Schippers eindelijk een beetje in beweging komt. Dat heeft lang geduurd. Er ligt inmiddels een brief van haar hand over de curatieve zorg in de krimpregio's. We missen in die brief een visie op waar we heen willen met die zorg. Daarin kan Minister Blok verantwoordelijkheid dragen. Minister Schippers volstaat met het noemen van een aantal goede voorbeelden in het land. Dat is prachtig, maar er zijn helaas ook veel minder goede voorbeelden. Ze doet iets aan de beschikbaarheidsbijdrage voor spoedeisende hulp en de acute verloskunde. Die worden aangepast. Hoe zit het met de andere ziekenhuiszorg? Hoe kijkt het kabinet aan tegen ambulancezorg in krimpgebieden? Ik vraag de Minister in zijn verantwoordelijkheid als coördinerend Minister hierin regie te nemen en te bekijken of er middelen beschikbaar kunnen komen om de zorg juist in deze gebieden op peil te houden. Het heeft immers ook met geld te maken.

De heer Albert De Vries (PvdA): Dit is een goed punt van de ChristenUnie. De brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bevat een aantal goede elementen. Is de heer Slob het met mij eens dat daarin mist dat de zorgverzekeraar de ordening van de zorg moet regelen? Als voorbeeld noem ik Zeeland, waar twee ziekenhuizen maar niet tot samenwerking kunnen komen en de zorgverzekeraar er zelf niet veel belang bij heeft om dat af te dwingen. Partijen staan met de handen omhoog, terwijl we de zorg zien afkalven. Bedoelt hij ook dat zorgverzekeraars meer proactief moeten zijn of dat er misschien een ander sturingselement moet zijn om tot zaken te komen?

De heer Slob (ChristenUnie): Ik bedoel inderdaad dat je het breder moet aanpakken. Dit aspect hoort er ook bij. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beperkt zich nu vooral tot de beschikbaarheidsbijdrage. Daar gaat zij natuurlijk over. Het was ook echt een belemmering voor het voortbestaan van zorgvoorzieningen in deze regio's. Ze kwamen in ieder geval zwaar onder druk te staan. Minister Schippers neemt een paar van die belemmeringetjes weg. Mijn verzoek aan het kabinet is dit breder te doen en een visie op zorg te ontwikkelen. Dan kom je ook bij de andere partijen terecht die daarin een rol vervullen. De heer De Vries zegt duidelijk dat het kabinet een veel actievere en concretere agenda moet hebben. Dit is zo'n punt waarbij je dat kunt doen. Ik heb voor deze Minister een tienpuntenplan dat wij hebben opgesteld voor streekziekenhuizen en voor zorg in regio's, dus ook in krimpregio's. Ik weet niet of hij dat heeft gekregen. Het is een paar weken geleden uitgekomen. Ik denk niet dat hij het al heeft gezien, daarom heb ik een in kleur geprint exemplaar meegenomen. Dat wil ik graag via de griffier aan de Minister aanbieden. Als het goed is heeft de Minister van Volksgezondheid het plan inmiddels wel in haar bezit.

De heer Albert De Vries (PvdA): Ik krijg het ook net voor mijn neus, maar ik moet het helaas meteen doorgeven. Ik ben benieuwd of de ChristenUnie zover is dat we in regio's waar de marktwerking dit niet regelt, kunnen bevorderen dat maatschappen daadwerkelijk gaan samenwerken. Dat staat niet in de brief van de Minister, maar daar mankeert het aan. Maatschappen weten elkaar niet te vinden vanwege eigen financieel belang. Daardoor krijgt de zorg niet de kwaliteit die nodig is. In krimpregio's is volume kwaliteit en bij een gebrek aan volume gaat de kwaliteit op dit moment hard achteruit. Het is niet alleen de beschikbaarheidsbijdrage die de oplossing kan brengen.

De heer Slob (ChristenUnie): We hebben niet voor niets een tienpuntenplan gemaakt, dus het gaat om meer zaken. De heer De Vries en ik vinden elkaar in het feit dat de brief van Minister Schippers tekortschiet, dat de problematiek groot is en dat daaraan heel veel aspecten vastzitten. We spreken nu met de coördinerende Minister, die hierin verantwoordelijkheden draagt om te zorgen dat de zaken samenkomen en dat we vooruit kunnen kijken. Wat doet hij aan dit grote probleem in gebieden waar we te maken hebben met een bevolkings- en huishoudensdaling? Ik heb de indruk dat de heer De Vries deze vraag ondersteunt.

Ik vraag verder aandacht voor het wegnemen van knelpunten in de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang, zoals de commissie-Krikke adviseert, en voor de aangenomen Kamermoties rond grensregio's, onder andere de motie-Schouten/Mulder. Bij grensoverschrijdende samenwerking is nog een wereld te winnen. Het is goed als deze Minister zich daar iets nadrukkelijker mee gaat bemoeien.

Over wonen sluit ik me aan bij de vragen van de heer De Vries, met name inzake transitiefondsen en dergelijke. Ik ben benieuwd naar de reactie van deze Minister daarop.

De heer Houwers (Lid Houwers): Voorzitter. Bij krimp hebben we het vooral over kwantiteit, maar eigenlijk moet het in het leven vooral gaan over kwaliteit. Het probleem is dat je in een aantal gevallen een zekere kwantiteit nodig hebt als je kwaliteit wilt leveren. Vandaar dat we krimp als een echt probleem moeten zien, een probleem dat op zich niet te stoppen is, maar waarvan wellicht de gevolgen kunnen worden beperkt om te zorgen dat de kwaliteit van leven gewaarborgd blijft. Dit zou eigenlijk in heel het land moeten. De heer Van Vliet sprak er al over. Ook de uithoeken van dit land horen erbij. Daar moeten we aandacht voor hebben.

Ik begin met een punt waar de Minister niet helemaal over gaat. De krimpregio's liggen vooral langs de grens. Langs die grens is veel sprake van werkzoekenden over de grens. Er zijn mensen die in Duitsland wonen en in Nederland werken. Die hebben fiscale voordelen. Er zijn ook mensen die in Nederland wonen, bijvoorbeeld in zo'n krimpregio, en die wel over de grens zouden willen werken. Dat kan niet, want dan hebben ze geen hypotheekrenteaftrek meer. Er wordt al jaren over gesproken en ik wil dit punt nogmaals onder de aandacht brengen. Kan hier op de een of andere manier iets aan gedaan worden in de grensoverschrijdende samenwerking? Ik denk dat dit voor een aantal mensen een oplossing kan bieden, zeker in een krimpregio.

Deze Minister gaat wel over de scope van de agenda. Diverse woordvoerders spraken hier al over. Een samenwerkingstermijn van twee jaar is te kort. Ik wil me niet uitspreken over een exacte termijn, maar ik kan me voorstellen dat we denken aan een termijn van om en nabij de vijf jaar. Daardoor heb je meer scope en meer langetermijnvisie. Als we afspraken maken, moeten die voor iedereen gelden. Gelijke monniken, gelijke kappen.

Dat geldt ook voor de krimpmaatstaf. Ik ben het met de heer Veldman eens dat deze ook voor de Achterhoek moet gelden. Ik heb als Achterhoeker een speciale focus op de Achterhoek. Daarom vraag ik of de Minister nog eens wil uitleggen waarom dit gebied geen gebruik kan maken van de vermindering verhuurderheffing, hoewel de Achterhoek nu wel een krimpregio wordt genoemd. De Achterhoek wordt hier uitdrukkelijk van uitgesloten. Ik begrijp dat niet. Het TMR heeft daarover een advies gegeven. Wat is de motivering om de Achterhoek daarvan uit te zonderen? Het lijkt me goed om dat te weten.

Ik deel aangaande de regio's die krimpregio zouden moeten worden de visie dat ook Noordoost-Friesland daarbij hoort. Ik wil nader spreken over de twee andere regio's die wellicht ook krimpregio kunnen zijn. Ik realiseer me dat we moeten focussen.

Ik deel de visie dat we de anticipeerregio's moeten schrappen, omdat we ergens een grens moeten trekken in waarop we inzetten en waarop niet. Dat betekent niet dat in die anticipeerregio's helemaal niets kan, maar ik ga ervan uit dat lokaal leading moet zijn. Initiatieven in de anticipeerregio's moeten door de gemeenten of in regioverband opgepakt worden. Er kan in die regio's van alles, maar het moet van onderaf komen. Ik hoorde van de heer De Vries de gedachte over een systematiek analoog aan die uit de Chw, waarin je met tranches van onderop goede plannen krijgt en daar geld voor beschikbaar stelt. Dat lijkt me een goede lijn. Het zomaar spreken over sloop en sloopfondsen is niet zo'n goede lijn, zeker niet als je denkt dat je alleen door minder woningen de zaak oplost. Misschien is het wel zo dat als je die woningen niet sloopt, ze een ander gebruik kennen, waardoor mensen misschien iets royaler kunnen gaan wonen en je van twee woningen één kunt maken, zodat je op die manier in sommige gevallen van een nadeel een voordeel kunt maken.

De heer Madlener (PVV): Voorzitter. Ik ben nieuw in deze commissie. Ik vervang de heer Fritsma. We hebben echt geruild, dus ik blijf hier. Ik ben daar blij om, want dit is een prachtig onderwerp. Hij is er ook blij mee, want hij kan zich nu geheel focussen op de immigratieproblemen. Daar is hij heel goed in.

Krimp is een heel lastig probleem. Mijn partij staat pal voor de voorzieningen in de krimpregio's. Gebieden mogen niet onleefbaar worden door krimp. Tegelijkertijd hoor ik een aantal collega-Kamerleden ervan uitgaan dat krimp niet te stoppen is. Dat is deels waar. We kunnen het niet overal stoppen en ik heb geen gouden formule. Ik denk wel dat we er veel invloed op kunnen hebben of er krimp plaatsvindt. Als ik de lijst met krimp- en anticipeerregio's zie, is straks half Nederland een soort krimpregio. Dat is vreemd. De Krimpenerwaard is een mooi woongebied waar mensen echt graag willen wonen. Ik weet nog dat ik daar makelaar was. Mensen uit de stad wilden daar dolgraag wonen. Je moet er echter wel kunnen werken of naar je werk kunnen komen. Ik denk dat krimp deels te voorkomen is door goed beleid. Dit geldt niet in alle gevallen, maar in een heleboel gevallen wel. Kan de Minister hierop ingaan? Leggen we ons neer bij de krimp of ziet hij mogelijkheden om de krimp deels tegen te gaan door beleid? Het openhouden van Nedcar is een mooi voorbeeld van kunnen wonen en werken in zo'n gebied. Dat gaat krimp tegen.

De huizenprijzen zitten in sommige woonmarktregio's weer bescheiden in de lift, maar de krimpregio's hebben nog steeds te kampen met dalende huizenprijzen. Dat zal mensen voor enorme problemen stellen. Als je huis extra in waarde daalt omdat je in een krimpregio woont, verdwijnt heel je gespaarde vermogen en kom je verder onder water. Hoe ziet de Minister de relatie tussen de kabinetsmaatregelen voor de koopmarkt en de bijzondere situatie op de huizenmarkt in de krimpregio's? De heer Van Vliet sprak over de huursector en de verhuurderheffing. Ik sluit me aan bij de vragen die hij heeft gesteld.

Het wegtrekken van het platteland door vooral jongere mensen komt vaak door werkgelegenheid en infrastructuur. Je kunt door een goede infrastructuur een gebied gemakkelijk bereiken. Daardoor zou je in sommige gebieden een verbetering kunnen bewerkstelligen, doordat je daar kunt wonen en naar je werk kunt rijden. De reiskostenvergoeding is ook van belang. Vroeger was je, als je ver van je werk woonde, veel tijd kwijt aan reizen, maar door de goede reiskostenvergoeding was het toch aantrekkelijk. De reiskostenvergoedingen staan onder druk en worden steeds meer afgebouwd. Het wordt in feite steeds duurder om ver van je werk te wonen. De krimpregio's zullen daar last van hebben, want het wordt dus duurder om in zo'n regio te wonen. Kan de Minister hierop ingaan?

De PVV staat pal voor het behoud van voorzieningen als ziekenhuizen, bibliotheken, postkantoren et cetera in de krimpregio's. Het concentreren van voorzieningen in plaats van het verspreiden ervan leidt ertoe dat er in de krimpregio's minder voorzieningen komen. Dat willen wij niet. Wij hebben hiervoor in ons verkiezingsprogramma geld uitgetrokken. De huisartsenzorg is door de meeste collega's al genoemd. Die moet natuurlijk in stand blijven. Het sluiten van een laatste school is een heel klemmend voorbeeld van hoe het niet moet. Wij willen pal voor die voorzieningen staan en moedigen onze enthousiaste Minister Blok aan om dat ook te doen. Wil de Minister ingaan op het idee van mobiele postkantoren? Het is door mijn collega Graus al eerder genoemd. Is dit een optie voor sommige regio's? We hebben creatieve oplossingen nodig. Ik hoorde van de VVD ook een creatieve oplossing. Die lijkt ons goed.

Ik kom bij de economie. De werkgelegenheid in de krimpregio's verdwijnt. Dat komt ook doordat bedrijven wegtrekken naar de Randstad of het buitenland. De meeste krimpregio's bevinden zich aan de grens. De concurrentiepositie van Nederland is verslechterd door de hoge benzine- en dieselaccijns. We zijn duurder, dus mensen gaan in het buitenland boodschappen doen. Dat helpt natuurlijk niet. Kan de Minister ingaan op dit kabinetsbeleid? Dat versterkt de positie van Nederland voor de krimpgebieden niet. De benzinepomphouders zijn een mooi voorbeeld.

Het kabinet ligt nu overhoop over het bed-bad-brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Het zal toch niet zo zijn dat straks de leegstaande woningen in krimpgebieden aangewezen worden om in het bed en het bad te voorzien? Dat is extreem slecht voor de leefbaarheid. Wil de Minister hierop ingaan?

De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor het toezenden van een aantal stukken. Ik begreep daaruit dat er meer stukken zullen volgen, dus het debat wordt voortgezet. Wij steunen de insteek van de Minister en het kabinet in het omgaan met de krimp en dat deze aanpak primair van onderaf moet gebeuren, bij gemeenten, gemeenschappen, dorpen, verenigingen en ook bij een provincie die overkoepelend bekijkt wat er moet gebeuren. Dat is een goede en terechte insteek, omdat de verandering meestal als eerste dichtbij wordt gevoeld. Dichtbij weten mensen vaak het beste wat er moet gebeuren. Wij delen de analyse dat we uit de fase komen waarin alleen gesproken wordt over krimp, of die wel zou plaatsvinden en hoe die eruit zou zien. Inmiddels hoeven we in veel regio's in Nederland de bestuurders en lokale mensen niet meer te overtuigen van het probleem. Inmiddels zijn veel gemeenschappen actief op zoek naar manieren waarop ze met krimp om moeten gaan. Dat is de goede spirit. Ook hier komt kruipende wijs het onderwerp steeds vaker op de agenda. Dat is terecht. Wij geven miljarden uit aan groei, bijvoorbeeld vanuit het MIRT. Het MIRT gaat altijd over de plekken waar uitbreiding plaatsvindt en waar geld naartoe moet. Wat dat betreft moet er een volwassen denken zijn om ook bij het MIRT oog te hebben voor die locaties waar krimp gaat plaatsvinden en niet alleen voor groei, groei, groei. Het doel is niet het stoppen van krimp, hoewel ik iedereen allerhande methoden gun om krimp te stoppen, maar vooral om met de verandering om te gaan, zodat de leefbaarheid op peil blijft of misschien zelfs kan worden verbeterd.

Het CDA pleit ervoor om het commitment op de lange termijn vast te houden. Ik heb brieven gezien van Groningen, Limburg en een aantal andere regio's, waarin staat dat twee jaar te kort is. Ik heb al verschillende termijnen gehoord, maar het CDA is voor een langetermijncommitment. Ik heb het dan over tien jaar. De krimpagenda loopt deels tot 2040, dus twee tot vijf jaar is nog te mager. Graag een reactie van de Minister hierop.

De heer Albert De Vries (PvdA): De heer De Rouwe spreekt over behandeling van de krimpproblematiek bij het MIRT. In mijn bijdrage heb ik gezegd dat ik betwijfelde of dat wel zo effectief zou zijn, omdat wij bang zijn dat de economische vitaliteit ondergesneeuwd raakt door de gevechten om het laatste stukje weg dat er in Nederland nog te vergeven is. Ik snap niet goed wat de heer De Rouwe bedoelt. Moet de krimpproblematiek op de MIRT-agenda komen? Is het niet verstandig om deze zelfstandig te houden en niet te focussen op stukjes weg, maar bijvoorbeeld op glasvezel en goede transferia, en zo via een zelfstandige agenda maatwerk voor de krimpgebieden te leveren?

De heer De Rouwe (CDA): Ik heb dit voorbeeld gebruikt als metafoor. In de MIRT-agenda verdelen we miljarden en het gaat altijd over groei, groei, groei. De Kamer heeft veel debatten over de ruimtelijke ordening gevoerd. Tot nu waren die altijd gericht op groei, groei, groei. De heer De Vries vraagt of je het onderwerp bij die agenda moet behandelen, omdat het voor je het weet over andere dingen gaat. Daar zijn we zelf bij. Het CDA heeft de afgelopen jaren een stevig gevecht geleverd om bij het MIRT geld vrij te maken voor kwetsbare regio's, omdat bijvoorbeeld het dominante denken is dat geld alleen naar de grote steden moet. Ook de heer De Vries en anderen hebben regelmatig aan de bel getrokken of dat wel zo moet. Ik wil hier geen procedureel debat voeren over de plek waar we over krimp moeten discussiëren. Ons politieke statement is dat naast die dominante agenda met aandacht en geld voor groei, net zo goed aandacht moet worden besteed aan het toewijzen van geld aan kwetsbare regio's om andere dan alleen economische redenen.

De heer Albert De Vries (PvdA): Als de afspraak is dat het CDA en de Partij van de Arbeid zich vanaf nu samen sterk maken om te zorgen dat bij de discussie over de verdeling van de middelen voor het MIRT de randen van het land er veel beter van afkomen, dan staat die. Mijn vraag was of het CDA vindt dat de gehele economische agenda en alles wat daarmee samenhangt, zoals de vitaliteit van de krimpregio's, bij het MIRT op de goede plek zit als de beleidsmatige kant daar terecht komt. Zou het niet veel handiger zijn om als tegenmal van de Agenda Stad ervoor te zorgen dat we vitale krimpgebieden houden en het aan die agenda te koppelen?

De heer De Rouwe (CDA): Dit is een beetje bureaucratische discussie. Laten we afspreken dat we het altijd over krimp hebben als we spreken over infra en ruimte, onder andere bij het MIRT maar ook bij zorg. Ook met Minister Schippers zullen we de komende tijd debatten hebben die raken aan krimp. Ook bij onderwijs zullen wij met Minister Bussemaker zulke debatten voeren. Ik ga hier geen proceduregevecht aan met de PvdA. Laten we het gewoon op alle terreinen doen, dus ook bij het MIRT. Dat is ons pleidooi. Als we het MIRT alleen beperken tot gebieden die geen krimpregio zijn, denken we in hokjes. We moeten het breed bekijken en agenderen, en op verschillende momenten benoemen. Dat doet mijn fractie graag.

Kan de Minister aangeven of de komende evaluatie bedoeld is om de krimpmaatstaf voort te zetten, uit te breiden of om ermee te stoppen?

Voor het CDA is en blijft het goed om anticipeerregio's te hebben en te houden. Dat zorgt voor focus. Het zorgt dat we allemaal alert zijn. Ik zie een aantal gemeenten, bijvoorbeeld in Limburg, die vragen om begeleiding. Het gaat niet zelden om kleine gemeenten, die niet altijd evenveel capaciteit hebben. Ik vraag de Minister door te zetten op de anticipeerregio's. We weten inderdaad niet of dat de toekomstige krimpregio's zijn. Dat laten we in het midden, maar het zijn wel gebieden waar het licht op oranje staat. Dat vraagt ook vanuit het Rijk aandacht.

Op dit moment is er een focus op de verhuurderheffing en de krimpgebieden. Het gaat vaak om huurwoningen, maar ook bij particuliere woningen kunnen problemen ontstaan. We hebben een goede brief gekregen van Parkstad Limburg, van de provincie Limburg. Daarin vraagt men aan de Kamer en de Minister om bij de verhuurderheffing aandacht te hebben voor particulier woningbezit. Er worden wat voorstellen gedaan. Kent de Minister deze voorstellen en kan hij daarop een reactie geven?

Het is mooi dat de Achterhoek nu de krimpstatus heeft. Terecht vraagt de Achterhoek aandacht voor de witte vlekken in ICT. De regio wil heel graag aan de slag met een goede ontsluiting van ICT, maar ze hikt aan tegen de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De regio heeft een brief nodig voor de gebieden waarvoor andere marktpartijen geen interesse hebben, zodat ze daar met de samenleving aan de slag kan. Kan de Minister de Achterhoek op dit punt helpen, hier met de ACM naar kijken en duidelijkheid geven?

Het CDA is er voorstander van om Noordoost-Friesland de krimpstatus te geven. Dit gebied gaat behoorlijk krimpen. Het is een gemiste kans dat de regio niet meedoet in de plannen. De commissie-Krikke heeft terecht aanbevelingen gedaan die wat breder zijn. Daar voelen wij zeker voor. Alleen al een gebied als Dongeradeel krimpt in de komende jaren met 11,4%. Dat is een gemeente van 25.000 inwoners. Een paar kilometer verderop hebt je De Marne met 10.000 inwoners. Daar is 7% krimp. Het kabinet is niet duidelijk in het knippen met het schaartje wat een krimpgebied en wat een regio is. We zien vandaag een goede meerderheid om de krimpstatus toe te kennen. Die krijgt ook de steun van mijn fractie. Ook ik hoor ondernemers die zich afvragen of de regio het stempeltje wel of niet moet hebben. Dat snap ik, maar het gaat erom dat we de regio's ondersteunen.

Mijn laatste opmerking is dat ik in mijn fractie alles weet van krimp. Omdat we van 21 naar 13 leden zijn gegaan bij de laatste verkiezingen, heb ik wat dubbele afspraken in het parlement. Het kan zijn dat ik door die krimp niet het gehele debat van vandaag kan bijwonen. Dat is een extra pleidooi om krimpende partijen altijd te ondersteunen.

De heer Smaling (SP): Helaas zullen wij binnenkort niet meer genieten van de bijdragen van de heer De Rouwe. Daarom heb ik dat nu wel gedaan. Het is prima als Dongeradeel op het lijstje komt. De SP steunt dit voorstel. Mijn observatie over de provincie Friesland is dat het de laatste tijd, en misschien ook in de toekomstige tijd, een kwestie is van «alle ballen op Leeuwarden, Heerenveen, Sneek, Drachten en misschien Joure». De rest is eigenlijk krimpend of anticiperend. Stel je bent bestuurder in de provincie Friesland, hoe ga je daar dan mee om in vergelijking met het nu alleen plakken van een stickertje op Dongeradeel? Ik wijs dat dus niet af, maar doe even een gedachtenexperiment.

De heer De Rouwe (CDA): Experimenten zijn altijd aardig. Ik noemde Dongeradeel als onderdeel van het cluster Noordoost. Dit gebied wil ook de krimpstatus, omdat het daarmee kan doorpakken. Het ingewikkelde is dat in dit vrij grote gebied één gemeente zit die gaat groeien. Daardoor gaat het gemiddelde naar beneden en daarom heb ik deze vrij grote gemeente Dongeradeel eruit gehaald. Deze is slechts een aantal kilometers verwijderd van een andere gemeente die wel de status heeft. Ik wilde duiden dat het knippen met het schaartje soms tot heel gekke situaties leidt. De provincie Friesland heeft inderdaad verschillende gebieden. De gemeenschap en de gemeenteraden in dit gebied geven aan dat ze het graag willen. Ik ken ook gebieden in Friesland die de status eigenlijk niet hoeven. Dat is ook prima. Dat zijn overigens gebieden die minder heftig last hebben van de krimp. Er is overigens een feitelijke onderbouwing voor het pleidooi van dit gebied. Het krijgt het het zwaarst te verduren. Tegelijkertijd vind ik het boeiend hoe gebieden zelf aan de bel trekken om wel of niet de status te krijgen. Als de regio aangeeft dat het nodig is, en ze kunnen het ook cijfermatig onderbouwen, dan is het CDA akkoord. Het primaat ligt bij de regio. Even plat gezegd: als het gebied Noordoost had gezegd dat het van hen niet hoeft, dan hadden wij er vandaag niet voor gepleit.

De heer Smaling (SP): Er wordt dus anders gekeken naar Dongeradeel in Noordoost-Friesland dan naar bijvoorbeeld Opsterland en Ooststellingwerf, die ook onder de P10 vallen. Er zijn daar heel veel kleine kernen. Zij hebben misschien problemen die niet zo evident zijn als die in Noordoost-Friesland, maar die toch een beetje dezelfde kant op bewegen. Trekt de heer De Rouwe daar dan een scheidslijn?

De heer De Rouwe (CDA): Het CDA hanteert twee criteria. Het eerste is dat het van onderop moet komen. Als van onderop een stevig pleidooi of een lobby komt, is dat voor het CDA een argument. Er zijn vandaag veel mensen uit dit gebied aanwezig. Dat onderstreept echt dat Noordoost aan de bak wil. Het tweede is dat er een cijfermatige onderbouwing moet zijn. Daar voel ik spanning, los van de lobby en de wil om aan te haken. Straks krijgen we gebieden die er helemaal niet aan voldoen, maar wel de boel aankaarten. Die cijfermatige onderbouwing is hier aanwezig. Het gaat om het cluster Noordoost, met verschillende gemeenten. Dongeradeel is een grote gemeente met 11% krimp in de komende jaren en een streekziekenhuis, De Sionsberg. Dat is pittig. Op basis van deze twee argumenten pleit het CDA ervoor Noordoost-Friesland te laten aanhaken.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt geschorst van 10.57 tot 11.10 uur.

De voorzitter: We gaan weer verder. Wil iedereen gaan zitten? De Minister begint aan zijn eerste termijn. Ik sta twee interrupties per woordvoerder toe.

Minister Blok: Voorzitter. Ik ben blij met de grote belangstelling, zowel van de kant van de Kamer als op de publieke tribune. We hebben vaak over het onderwerp «krimp» gesproken. De oudgedienden zullen een deel van mijn antwoorden herkennen. In vorige overleggen heb ik steeds benadrukt hoe ongelooflijk belangrijk krimp is als relatief nieuwe, maar zeer ingrijpende ontwikkeling in de delen van de land die het betreft. De heer Van Vliet beschreef dit zeer treffend. Het is niet alleen nieuw en ingrijpend, maar voor de betrokken bestuurders ook heel lastig. Het is toch leuker om een nieuwe woonwijk of een nieuwe school te openen dan om uit te leggen dat er niet in iedere gemeente nog een school of een zwembad kan zijn, en dat een gemeente daarom afspraken moet maken met omliggende gemeenten over de locatie van dat zwembad, wat dan een goed zwembad is, of die school, maar dan ook nog een goede. Dit speelt ook bij de zorg en andere voorzieningen. Het is besturen op het scherpst van de snede. Iedere bestuurslaag heeft daarin zijn rol. Ik zie dat dit steeds beter wordt opgepakt, maar merk wel dat het een tocht in onbekend gebied is. Er is in Nederland nog weinig ervaring mee. Het helpt dus als je elkaar daarbij ondersteunt. Ik kan niet vanuit Den Haag alle problemen in de regio's oplossen. Als coördinerend Minister, maar ook op de specifieke beleidsterreinen waarvoor ik verantwoordelijk ben, heb ik de belangrijke taak om met mijn collega's in het kabinet het krimpvraagstuk goed te laten verlopen. Dit alles speelt tegen de achtergrond dat het niet alleen een poel van ellende is, of uitzichtloos. Het is altijd goed om de feiten te blijven bekijken. Nog niet zo lang geleden heeft in de Economisch Statistische Berichten een cijfermatig overzicht gestaan over de verschillen in economische ontwikkelingen tussen de verschillende gebieden. Die bleken in Nederland gelukkig overzichtelijk te zijn. Er zijn absoluut heel mooie voorbeelden. Toen ik in Groningen studeerde, stond er in de Eemshaven één bananenterminal. Die ging na twee of na drie jaar failliet en dan begon men opnieuw. Het Eemshavengebied is nu een bloeiend industriegebied. Dit illustreert meteen de krimpproblematiek. In gesprekken met de mensen daar blijkt dat veel van de mensen die daar werken in of vlakbij de stad Groningen gaan wonen. Ze willen graag de voorzieningen van de stad: kinderopvang, onderwijs en andere voorzieningen. Vervolgens reizen ze vanuit de stad naar het werk. Krimp heeft dus ook te maken met menselijk gedrag en de keuzes die mensen maken. De heer Madlener vroeg of we krimp kunnen beïnvloeden. Dat kan een beetje, maar we moeten realistisch zijn. Mensen volgen heel sterk werk. Daarom is het voorbeeld van de Eemshaven mooi. Het is heel knap wat daar is gebeurd, maar het illustreert meteen dat dit niet leidt tot de maakbaarheid van het krimpvraagstuk. Mensen maken immers een aantal afwegingen. Als er geen werk is, volgt de bevolkingsontwikkeling het afnemen van het werk. Zo onverbiddelijk is het. Daar ligt dus een grote opgave voor bestuurders. Na deze inleiding ga ik in op de vragen over de rol van de verschillende Ministers en mijzelf, op de vragen die gesteld zijn over de invulling en de looptijd van het programma, vervolgens op de vragen op het terrein van wonen en tot slot op de andere vragen die zijn gesteld.

Op de beleidsterreinen waarvoor ik naast krimp verantwoordelijk ben, hebben we een aantal zeer concrete maatregelen genomen. Diverse woordvoerders wezen op de vermindering van de verhuurderheffing in het kader van het slopen van corporatiewoningen in krimpgebieden. Daar wordt behoorlijk gebruik van gemaakt. Niet genoemd, maar wel onderdeel van de herziening van de Woningwet, is de ruimte voor woningcorporaties in krimpgebieden om de verliezen te kunnen nemen als ze met een technische term niet-DAEB-woningen (DAEB: Diensten van Algemeen Economisch Belang) willen bouwen, vrije sector-woningen dus. De heer De Vries kent als geen ander de inspanningen die we geleverd hebben om bij de concentratie van de rijksdienst de krimpregio's zoveel mogelijk te ontzien. Op de terreinen waar ik direct en alleen – samen met de Kamer natuurlijk, maar als enige Minister – verantwoordelijk ben, hebben we dus heel concrete maatregelen genomen, die zichtbaar resultaat opleveren.

Daarnaast is krimp regelmatig onderwerp van gesprek met mijn collega's. Ook daar zie ik resultaten tot stand komen, die de woordvoerders ook noemden. De brief van collega Schippers over de medische voorzieningen, de investeringen die zij daarin wil doen specifiek in de huisartsenzorg, de initiatieven die collega Dekker heeft genomen op het gebied van onderwijs, die echt concrete resultaten laten zien. Dat is ook in de vorm van maatwerk voor bijvoorbeeld Zeeuws-Vlaanderen. Ik ben ervan overtuigd dat het de juiste manier van werken is om in een kabinet af te spreken dat we zorgen dat er maatregelen zijn voor de krimpproblematiek, maar de exacte invulling altijd bij een vakminister te laten. Ik begeef me op zeer gevaarlijk terrein als ik een oordeel moet geven over het dilemma tussen de kwaliteit en de nabijheid van ziekenhuiszorg, want daar gaat het eigenlijk altijd over bij krimp. Zo'n discussie moet plaatsvinden met de Minister van Volksgezondheid, maar wel binnen de kaders die het kabinet als geheel voor het krimpvraagstuk heeft.

Ook zit ik met grote regelmaat om tafel met de betreffende regio's en de regiobestuurders om ervaringen uit te wisselen. Misschien hoort de heer Van Vliet wel eens dat ik daar al geweest ben. Het is goed dat wij die geluiden van elkaar horen. Die bezoeken zijn ook om ter plekke te zien wat werkt en wat niet en wat de wensen zijn. Dit slaat neer in het vervolgprogramma, waarop ik zo meteen inga. Dat bevat een aantal voorstellen voor wijzigingen, maar is gebaseerd op de brede terugkoppeling uit de betreffende regio's dat er waardering is voor de inzet in het afgelopen jaar. De heer Slob vroeg wat mijn beeld is van de ervaringen van de eerste ruim vijf jaren krimpbeleid. Mijn beeld is dat het nodig was en dat het nodig zal blijven, maar dat we met enige tevredenheid terug kunnen kijken op de eerste stappen.

De heer De Rouwe vroeg specifiek naar breedband in de Achterhoek. Hij zal het antwoord in het verslag moeten lezen. Mijn collega Kamp heeft zijn plan van aanpak voor het voorzien in glasvezel in dunbevolkte gebieden in maart aan de Kamer gestuurd. De heer De Rouwe vroeg of ik met de ACM om tafel kan gaan zitten. Ik heb met enige regelmaat discussie met de Kamer over onafhankelijke toezichthouders. De heer Van Vliet herkent dit onmiddellijk. Ik koester de onafhankelijkheid van toezichthouders, dus ik ga daar in individuele gevallen niet op drukken.

De heren De Vries en De Rouwe vroegen in het kader van de samenwerking met I en M hoe we de MIRT-agenda toepassen in krimpgebieden. Ik kreeg de indruk dat de heer De Vries daar kritisch over was. Ik vind het als coördinerend Minister juist logisch dat ik bij een van de belangrijkste instrumenten van een collega nadrukkelijk de insteek «krimp» aanbreng. In dit kader vindt er een MIRT-onderzoek plaats in Zuid-Limburg. In Noord-Nederland starten we een MIRT-onderzoek naar de bereikbaarheid van de krimpregio's. Dat was een vraag van de heer Madlener. Ik zou het juist een gemis vinden als krimp geen onderdeel van de MIRT-agenda meer is. Ik hoop daarmee het onderwerp «coördinatie en de rol van de andere Ministers» voldoende toegelicht te hebben.

De heer Slob (ChristenUnie): Het is mij nog niet geheel duidelijk. Ik neem een concreet voorbeeld om scherp te krijgen welke rol deze Minister ten opzichte van alle vakministers vervult. In de grensregio's, bij grensoverschrijdend werken, zitten heel veel problemen, bijvoorbeeld in het niet erkennen van diploma's, gaten in pensioenopbouw, verzekeringen die soms duurder zijn, noem maar op. Er zijn allerlei belemmeringen. In de Nederlandse grensregio's zijn enorm hoge percentages werkzoekenden. Aan de andere kant van de grens, een paar kilometer verderop, wil men ze graag hebben, maar dat lukt niet. Dit speelt met name in de zorg. OCW is erbij betrokken, VWS is erbij betrokken, EZ is erbij betrokken, soms is SWZ erbij betrokken. Wat doet de Minister bij dit onderwerp? Hoe kunnen we van de grensregio's echt groeiregio's maken?

Minister Blok: Dit valt in de categorie «ik ben blij met deze vraag». Wij maken voor de grensregio's kansenatlassen, die in beeld brengen welke werkgelegenheidsmogelijkheden er vlak over de grens liggen, waarop vanuit dit gebied ingespeeld kan worden. We hebben dit gedaan in Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Over verschillen in sociale zekerheid of gezondheidszorg moet ik eerlijk zijn. Daarin maken landen hun eigen keuzes. Het niveau van de ouderenzorg in Duitsland is lager dan in Nederland. Dat is een Duitse keuze die zijn vertaling heeft in de premie. Duitsland heeft niet gekozen voor hypotheekrenteaftrek, wij wel. Dat kan ik niet doorbreken. Ik kan niet voorkomen dat je tegen die verschillen aanloopt als je over de grens gaat werken. Er staan ook voordelen tegenover. Ik heb ook wel eens in het buitenland gewoond. Je hebt een aantal voorzieningen niet en een aantal andere weer wel. We moeten niet de indruk wekken dat we alles glad kunnen strijken als er op het gebied van zorg of pensioen of hypotheekrente echt verschillen zijn. We kunnen wel voor mensen in kaart brengen welke mogelijkheden er zijn om een baan of een opleiding te vinden. In Zeeland worden bijvoorbeeld concrete stappen gezet in het onderwijs, met aanbod van onderwijzers uit België.

De heer Slob (ChristenUnie): De Minister noemt de problemen. Die ken ik ook wel. Er zijn er nog wel meer. Mijn vraag was welke specifieke rol de Minister hierin heeft. De kabinetsbrieven aan de Kamer zijn ondertekend door Minister Kamp, soms mede namens Minister Asscher. Minister Blok staat daar niet bij. Bij de grensregio's is het juist heel belangrijk dat er een soort samenwerkingsagenda wordt afgesproken. Daarin kan de Minister een heel belangrijke rol vervullen, misschien met de atlas onder de arm.

Minister Blok: De heer Slob wil niet weten welke mooie discussies wij in het kabinet voeren over de vraag wie onder welke brief een handtekening zet. Dat kan mij nou nooit zoveel schelen. Het is wel van belang dat er waar mogelijk concrete dingen plaatsvinden, vandaar dat wij de kansenatlas maken. Dat is iets wat niemand oppakt, maar wat zeer wordt gewaardeerd. Daarbij hoort eerlijkheid. Daarom sprak ik net over een aantal verschillen in belastingen en zorgregelingen. Mensen hebben er meer aan als ik eerlijk zeg dat we dat niet gaan gladstrijken. Dat hoeft overigens geen reden te zijn om zo'n stap niet te maken.

De heer Albert De Vries (PvdA): Tijdens de ronde tafel hebben we mensen gesproken die in de praktijk mensen die een baan zoeken, proberen te koppelen aan bedrijven die in het buitenland werknemers tekortkomen. Het is ontegenzeggelijk waar dat het kabinet een behoorlijke inzet pleegt, maar met alle inzet blijft het aantal matches dat gemaakt kan worden heel beperkt. Deze mensen zijn eigenlijk veel meer geholpen met een-op-eencontacten, met begeleiding, met complete actieprogramma's zoals in het onderwijs. Dat programma is inderdaad heel succesvol geweest in Zeeland en Antwerpen. Het zijn veel gerichtere maatregelen. Soms speelt ook het gemis aan openbaar vervoer en dergelijke een rol. Er zitten meer aspecten aan. Ik dacht juist dat deze Minister zijn invloed zou aanwenden voor deze coördinerende dingen. Vindt de Minister niet dat hij meer moet doen dan hij nu zegt? Is hij bereid om alle collega's erop te wijzen dat er veel meer concrete, op personen en bedrijven of sectoren gerichte acties nodig zijn om het daadwerkelijk tot een succes te maken?

Minister Blok: Naast het in kaart brengen van de mogelijkheden via de kansenatlassen, hebben we in de regio's Limburg en Zeeuws-Vlaanderen ook een persoon belast met het leggen van die koppelingen. Ik noem dat een ontgrenzer. Zo kan per sector maatwerk geleverd worden, of dat nou in het onderwijs is of in een andere sector. Hier wordt hard aan getrokken, met als kanttekening dat er altijd verschillen zullen blijven in sociale regelingen of belastingregelingen in landen, omdat dat de nationale democratie raakt. Anders spiegel je mensen onmogelijke dingen voor.

De heer Albert De Vries (PvdA): De Minister geeft niet echt antwoord op mijn vraag. Ik erken dat er veel inzet is. Ik erken ook dat hij inzet pleegt, maar ik zie dat de effecten daarvan heel beperkt zijn. De kansenatlassen zijn echt aanbodgericht. Daaraan is eigenlijk geen behoefte. Er is behoefte aan vraaggericht. Iemand zit te wachten op een baan. Een bedrijf wacht op een werknemer. Hoe maken we die match? De ontgrenzer die de Minister noemt, zegt dit zelf. Een website of alleen het in beeld brengen van de mogelijkheden helpt niet. We moeten naast de mensen en naast de bedrijven staan en ervoor zorgen dat mensen en bedrijven bij elkaar kunnen komen. Die openbaar vervoerskant is daarin erg belangrijk.

Minister Blok: Het is jammer dat de heer De Vries een beeld schetst van een werkzoekende en een bedrijf die allebei zitten te wachten, omdat de wereld gelukkig niet zo in elkaar zit. In Nederland hebben we tienduizenden grensarbeiders, die tegen problemen aanlopen. Die problemen proberen we op te lossen langs de routes die er zijn. Als daar zaken uit komen, bijvoorbeeld over het openbaar vervoer, moeten we die op een logische manier oppakken. Met alle respect, ik kan niet vanuit Den Haag het openbaar vervoer tussen een grensregio en het deel aan de andere kant van de grens regelen. Dat ligt op het bordje van de provincie. Daar waar ik wel een rol heb, pak ik die.

De heer Madlener (PVV): Het kabinet wil het gemakkelijker maken om over de grens te werken. Het kabinet heeft er ook al voor gezorgd dat mensen over de grens tanken en dat mensen over de grens boodschappen doen. Als je dat allemaal over de grens doet, versterk je in zekere mate de krimp. Erkent de Minister dat het kabinetsbeleid fiscaal juist de concurrentiepositie voor Nederlandse ondernemingen in de grensregio's heeft verzwakt en dat dit de krimp versterkt? Weegt de geringe opbrengst van de accijnsverhoging, die veel minder is dan geraamd, op tegen het grote nadeel dat we in de krimpregio's hebben? Heeft het kabinet die afweging wel goed gemaakt? Heeft Minister Blok aan tafel gezeten en heeft hij de problemen in het kabinet besproken, namelijk dat het kabinetsbeleid op dit punt de krimp in de grensregio's versterkt?

Minister Blok: In een grensregio zie je verkeer van consumenten die op zoek zijn naar prijsverschillen. De accijnsverhoging was natuurlijk een vervelende maatregel, die effect heeft gehad voor pomphouders in de grensstreek. Dat effect is overwogen. Dat is vervelend. Per saldo was er een behoorlijke opbrengst door de maatregel. Het is daarnaast niet zo dat dit het enige grenseffect is. Ik weet niet of de heer Madlener wel eens een supermarkt in België heeft bezocht en de prijzen heeft vergeleken met de Nederlandse? Ik kan hem garanderen dat de Belg dat wel doet. Er is ook veel grensverkeer de andere kant op. Dat is kenmerkend voor een grensgebied. Als oud-inwoner van Groningen weet ik hoeveel Duitsers in Groningen boodschappen doen. Dat komt natuurlijk doordat het een gezellige stad is. Dit houd je altijd in een grensregio, maar het is gelukkig niet zo zwart-wit dat Nederlandse ondernemers alleen maar klanten zien vertrekken naar de andere kant van de grens. Er is ook een grote stroom onze kant op.

De heer Madlener (PVV): Ik kom inderdaad veel in België. Het is interessant dat de Minister het boodschappen doen noemt. De btw-verhoging heeft juist gezorgd dat er steeds minder mensen boodschappen gaan doen. Ik geloof dat door de accijnzen op wijn en bier en dergelijke de halve grensregio in het buitenland winkelt. Dat zorgt voor afname van de winkelstand en voor een moeilijke positie. Mensen gaan namelijk niet alleen tanken, zij doen meteen ook boodschappen. Zo verdwijnt ontzettend veel over de grens. Ik ben blij dat de Minister erkent dat deze dynamiek tussen grensregio's bestaat, maar ik wil dat hij ook ziet dat het kabinetsbeleid, waar hij verantwoordelijk voor is, leidt tot een verzwakking van de krimpregio's in Nederland. Ik wil dat het kabinet de kosten die we nu bespreken, meeneemt in de afweging of de accijnsverhoging slim is geweest.

Minister Blok: De accijnsverhoging is uiteraard uitgebreid besproken. Ik blijf erbij dat er op het gebied van allerlei producten voortdurend afwegingen worden gemaakt over prijsverschillen, door bewoners aan beide kanten van de grens. Het voorbeeld van de supermarkt in België kan iedereen controleren, ook de heer Madlener.

De heer Houwers (Lid Houwers): Ik deel de gedachte van de Minister dat grensverkeer niet altijd te beïnvloeden is. Er zijn nu eenmaal andere prijzen, soms ook een andere sfeer en soms spelen openingstijden een rol. Ik begrijp dat we dit niet allemaal kunnen beïnvloeden. Het is zelfs een van de redenen waarom ik ooit in de politiek ben gegaan. Mijn ouders hadden een tankstation aan de grens en hebben tijden beleefd dat het heel erg druk was en tijden dat je de klanten voorbij zag rijden. Je wist dat dat het gevolg was van politieke besluiten in Den Haag.

Ik heb een andere vraag. De Minister zegt dat hij niet in staat is om de sociale of de fiscale wetgeving in Duitsland aan te passen. Dat vraag ik ook niet van hem. Hij is wellicht wel in staat om te bekijken of er in Nederland mogelijkheden zijn om in het kader van de hypotheekrenteaftrek iets te bedenken. Daar is de laatste jaren het nodige over gezegd en de aftrek is aangepast. Ik roep zomaar iets. Je zou daar dieper over moeten nadenken, maar wellicht is een fonds of iets dergelijks denkbaar, waardoor iemand die over de grens gaat werken nog een aantal jaren hypotheekrente mag aftrekken, waardoor hij niet meteen wordt geconfronteerd met nadelige effecten van zijn baan. Is dat iets om mee te nemen?

Minister Blok: Dat wordt een beetje hardop nadenken. De druk van belastingen, sociale premies en ziektekosten in een land is altijd de optelsom van een aantal zaken. De belastingtarieven in Duitsland gaan pas bij hogere inkomens stappen omhoog dan in Nederland. Duitsland kent geen hypotheekrenteaftrek en heeft een kariger ouderenzorg. Als je er stukken uithaalt, krijg je altijd een oneerlijke verdeling. Wetend dat er al twintig jaar heel deskundige mensen bekeken hebben of de verschillen in sociale zekerheid en ziektekosten over grensregio's glad te strijken zijn, is het niet eerlijk om de indruk te wekken dat we dit alsnog gaan doen. Het gaat gewoon niet lukken.

De heer Houwers (Lid Houwers): Ik geloof dat het iemand van een andere partij was die sprak over het eerlijke verhaal. Ik ben ook voor die eerlijkheid, laat dat duidelijk zijn. We hoeven geen verwachtingen te wekken die we niet kunnen waarmaken. Ik vraag de Minister niet hier en nu om met een pasklare oplossing te komen, maar wellicht kan hij het toch meenemen. Ook al is er al twintig jaar naar gekeken, er zijn wel meer problemen in dit land waar heel lang naar gekeken is en waar ineens toch met goede wil een oplossing voor blijkt te zijn. Wil de Minister dit meenemen en bekijken of er ergens iets over gezegd kan worden?

Minister Blok: Die vraag is heel algemeen. Ik moet een snelle inschatting maken of me dat lukt. Het is onderdeel van een veel groter belastingstelsel, dus ik denk dat het niet reëel is om zoiets voor te spiegelen.

De heer Smaling (SP): Ik wil ook nog even op dit interessante onderwerp doorgaan. Is de Minister bereid om een soort landelijke ontgrenzer in het leven te roepen en die steeds te actualiseren? Het gaat me er niet om dat we dingen gladstrijken of dat we in Nederland steeds aan de voordelige kant zitten. We moeten het vergelijken met een hoge- en een lagedrukgebied. De ene keer komt het onze kant op, de andere keer gaat het de andere kant op. Van Groningen naar beneden helemaal langs de zuidkant van Brabant, eigenlijk is langs heel de grens sprake van een situatie die richting krimp- of minstens anticipeergebied gaat. De verschillen zitten in het verschillende karakter van het achterland. Groningen is gezellig, maar in Emmen komen ook Duitsers winkelen. Emmen wordt vaak weggezet als een ongezellige stad, maar die markt is hartstikke gezellig. Dat geldt ook voor Enschede. Zou je niet permanent een grensmonitor, een ontgrenzer moeten bijhouden, zodat mensen aan de grens kunnen zien waar hun voor- en nadelen zitten?

Minister Blok: Ik ben bang dat het heel abstract wordt als we dat landelijk doen. De heer De Vries noemde het voorbeeld van de buslijn. Dat kan ik echt niet landelijk beoordelen of laten beoordelen. De vraag naar docenten die speelt in Vlaanderen ken ik niet van de grens tussen Groningen en Duitsland. De aanwezigheid van een zeer grote Technische Hogeschool in Aken met een vraag naar studentenhuisvesting aan deze kant van de grens speelt ook alleen daar. Ik ben bang dat je het maatwerk kwijt bent als je een landelijke ontgrenzer instelt. De manier waarop we nu werken, met heel intensief contact van mijn ambtenaren en mijzelf met de regio's en de gemeenten waar het speelt, het ophalen van onderwerpen en het beoordelen of je aan een landelijke knop kunt draaien of dat het provinciaal of gemeentelijk is, werkt beter dan het onderwerp landelijk te maken.

De heer Smaling (SP): Daar kan ik het wel mee eens zijn, maar ik denk dat er een generiek deel is, zoals het vergelijken van prijsniveaus van goederen en diensten. Dat geeft wel degelijk een idee of er mensen deze kant op komen of dat er juist vanuit ons naar de buurlanden mogelijkheden liggen. In Twente vestigen bedrijven zich nu in Gildehaus, net over de grens bij De Lutte. Dat komt omdat daar comparatieve voordelen zijn vergeleken met de situatie bij ons. Dit kan door een beleidsmaatregel als een accijnsverhoging ineens voor heel de grensregio gaan spelen. Hier en daar is het lokaal. Vlaamse steden hebben niet het oog op Oost-Groningen, maar op Zeeuws-Vlaanderen. Het is een mix van generiek en specifiek. Het zou wel helpen om de grensregio vitaler te krijgen en het achterland een beetje meer bij de regio's te betrekken.

Minister Blok: Ik ben het eens met de formulering van de heer Smaling over een mix van generiek en specifiek. Mijn eerdere antwoord had betrekking op de persoon of de functie van de ontgrenzer, waar we nu ervaring mee opdoen. Voor die functie is het specifieke deel van belang. De ontgrenzer voor het landelijk beleid moeten mijn mensen en ik eigenlijk zijn. De dingen die landelijk spelen, moeten bij mij terecht komen.

Diverse woordvoerders vroegen welk criterium ik hanteer voor het bepalen van krimpregio's en hoe we omgaan met anticipeerregio's. Het is verstandig om bij het trekken van een grens een objectief criterium te hanteren. De heer De Rouwe is weg, maar hij schetste mooi het dilemma tussen objectieve criteria en de uitkomst van een lobby. Iedere grens heeft als gevolg dat er gevallen, in dit geval regio's, aan de ene of aan de andere kant van de grens zitten. Een objectief criterium moet je zorgvuldig vaststellen, maar is over het algemeen de beste manier om een scheiding aan te brengen. De grens die ik in mijn brief voorstel is 2,5% huishoudenskrimp voor krimpregio's. Waarom is die grens 2,5% en niet gewoon 0%? Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft nog niet zo lang geleden aangegeven dit een robuuste grens te vinden. Bij een grens van 0% hangt het snel af van het jaar waarnaar je kijkt, of een gemeente erboven of eronder zit. Ik wil enige marge hebben om te voorkomen dat ik in voortdurende wijzigingen terechtkom. Voor de krimpregio's is voor huishoudensdaling gekozen omdat het gevolg van die daling de grootste impact heeft. Woningen komen leeg te staan. Over het algemeen is er een fase van bevolkingsdaling, die allereerst neerslaat in verdunning, in minder mensen per huis maar nog niet in leegstand. Het wordt echt heel ingrijpend op het moment dat de huishoudensdaling zich voordoet, vandaar de keuze voor 2,5% in die categorie. Voor de anticipeerregio's stel ik een beperking voor. Ik ben niet voor afschaffen, omdat ik uit veel regio's hoor dat ze prijs stellen op de ondersteuning. Daarbij hanteer ik ook een objectief criterium, namelijk 2,5% bevolkingsdaling. Dat is het minder ingrijpende voorstadium. De regio's die aan deze criteria voldoen, heb ik in mijn brief genoemd.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb het gelezen en de Minister spreekt het hier nog eens uit. Ik vind deze onderbouwing niet sterk. Je kunt inderdaad net boven of onder 0% zitten, maar ook net boven of onder 2,5%. De commissie-Krikke heeft terecht aangegeven dat er altijd sprake is van een cumulatie van problemen. Er is heel veel aan de hand, ook in de gebieden waar steun en hulp geboden zou moeten worden als je de grens op 0% zet. Ik vind de argumentatie die de commissie-Krikke daarvoor geeft sterker dan die van de Minister. Kan hij zich daar iets bij voorstellen?

Minister Blok: Eerlijk gezegd niet. Een grens van 0% vind ik onverstandig, omdat je dan veel schommelingen krijgt. De heer Slob wijst er begrijpelijkerwijs op dat ook andere regio's hulp en steun nodig kunnen hebben, maar ook daar doet zich de vraag voor hoeveel we reëel kunnen bieden. Hoe groter het aantal regio's wordt, hoe dunner je het geld en de ambtelijke capaciteit moet uitsmeren. Om je geloofwaardig te concentreren op de grootste problemen, een punt dat ook uit de evaluatie van de commissie-Krikke naar voren komt, moet je wel selecteren. Natuurlijk kun je over iedere grens een discussie hebben, maar 0% is echt onverstandig. 2,5% is robuust. Het geeft geen rare sprongen ten opzichte van het huidige aantal krimpregio's. De Achterhoek komt erbij. Het is ook in de toekomst een criterium dat steeds te meten en te verdedigen is. Het is een substantiële krimp, vandaar deze heldere keuze.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik had mijn vraag wat open geformuleerd. Ik hoopte dat de Minister nog enige empathie had voor het advies van de commissie-Krikke. Daar valt natuurlijk niet heel Nederland onder. Het gaat om drie specifieke regio's. De coalitie heeft er één uit gepikt. Er is nu een meerderheid voor om die alsnog toe te voegen. Ook ten aanzien van die andere regio's, waar een heel grote cumulatie van problemen speelt, is er gerede aanleiding om deze toe te voegen aan de lijst. Het gaat om nog een deel van Friesland en een deel van Drenthe. Ik vind het jammer, want de Minister wekt een beetje de indruk dat er met financiële ogen naar is gekeken en zegt dat we het geld moeten uitsmeren als het er meer zijn. Je kunt het ook andersom zien. Er liggen heel reële problemen, een cumulatie van problemen. Dan moeten we er misschien meer geld voor uittrekken om die gebieden heel specifiek te ondersteunen.

Minister Blok: Ik heb respect voor de keuze van de heer Slob om meer regio's toe te voegen, maar ik hoop dat hij begrijpt dat ik een objectief criterium hanteer. Het is geen geheim dat er ook financiële criteria spelen. Politiek is omgaan met belastinggeld. Dat is een grote verantwoordelijkheid en ik bezie zorgvuldig hoe effectief ik dat inzet.

Over de wens van diverse woordvoerders om Noordoost-Friesland toe te voegen, ben ik langs dezelfde lijn als in mijn antwoord aan de heer Slob, niet enthousiast. Je hanteert namelijk een subjectief criterium. Als we Noordoost-Friesland zouden toevoegen, doet zich inderdaad de vraag voor waarom de lijst niet nog langer wordt. Dan zou het zomaar de lijst van de heer Slob kunnen worden, overigens zonder dat ik hem daarin steun. Dan wordt het subjectief. Ik hecht aan een objectief criterium voor zowel de krimp- als de anticipeerregio's.

De heer Veldman vroeg of ik afscheid wil nemen van de anticipeerregio's. Daarop is mijn antwoord nee. Wel wil ik een aanscherping, dus een beperking van het aantal regio's. We kunnen niet helemaal voorspellen of bevolkingskrimp zich uiteindelijk voort zal zetten in huishoudenskrimp, maar we kunnen wel voorspellen dat als we vroeg beginnen met de opgave, ook in de zin van bewustwording bij de bevolking en de gemeentelijke politiek, de vraagstukken beter behapbaar zijn op het moment dat ze grootschaliger worden. Het zijn vaak langetermijnbeslissingen over investeringen in scholen of zwembaden. Daarom wil ik graag vasthouden aan de anticipeerregio's.

De heer Veldman (VVD): Ik snap wat de Minister zegt. Hoe vroeger je met bewustwording bezig bent, hoe beter. Hij spreekt van bewustwording bij de bevolking en de gemeenteraden. Dat laat onverlet dat mij niet helder is wat specifiek de meerwaarde is van het etiketje «anticipeerregio». Bewustwording ja, lokaal bij gemeenteraad en bevolking ja, maar wat helpt dat etiketje daar dan bij?

Minister Blok: Wij bieden anticipeerregio's ondersteuning. Ik ga zo in op de manier waarop we maatwerkafspraken met regio's maken. Voor anticipeerregio's heb ik geen potjes met geld, maar wel de mogelijkheid om ze bij die ingewikkelde bestuurlijke opgave te ondersteunen door ervaringen te delen. Ik heb goede bijeenkomsten gehad met bestuurders van anticipeerregio's. Die beginnen meestal met het delen van de worsteling: hoe breng je de boodschap en hoe vul je het in. Vervolgens kijken we samen welke concrete stappen we ze kunnen bieden. Besturen is vaak een eenzaam beroep. Dat weet de heer Veldman ook. Het helpt enorm om dan samen te kunnen werken aan goede ideeën en toepassingen. Dat kunnen we bieden.

De heer Veldman (VVD): Ik hoor het niet. Misschien verschillen we daarover van mening. Ervaringen delen is prima, maar volgens mij hebben we geen etiket nodig om ervaringen te delen. Het is een kwestie van elkaar opzoeken, je verantwoordelijkheid nemen als bestuurder en daar gaan shoppen waar ervaring en kennis zit die je zelf nog niet hebt. Daarvoor heb ik als bestuurder geen etiket op mijn voorhoofd nodig. Het is een kwestie van naar anderen toe stappen en in gesprek gaan.

Minister Blok: De heer Veldman geeft aan dat hij dat als bestuurder niet nodig zou hebben. Mijn keuze is juist sterk gebaseerd op het feit dat de meeste anticipeerregio's aangaven het wel op prijs te stellen. In dit geval was er tevredenheid over de inzet van de afgelopen jaren. Dat vormt natuurlijk een sterke stimulans om daarmee verder te gaan.

De heren Veldman en Smaling vroegen naar de duur van de samenwerkingsafspraken. De landelijke agenda zoals ik die nu voorleg, heeft wat mij betreft weer een looptijd van vijf jaar. Dat is lang genoeg om goede afspraken te kunnen maken. Daarna gaan we weer evalueren. Binnen de kaders willen we met de betrokken krimp- en anticipeerregio's afspraken maken over het maatwerk voor hun gebied. Voor die afspraken stel ik een looptijd van twee jaar voor. Nu hoor ik bij de Kamer een brede wens om daar een langere periode voor te kiezen. Misschien kunnen we elkaar vinden op het punt dat de looptijd van de afspraak onderdeel is van de afspraak. Ik zeg niet dat de looptijd standaard twee jaar wordt. Het is logisch om die te koppelen aan de resterende kabinetsperiode. Ik hoop althans dat die zo lang is. Als de Kamer zegt dat er ook langere looptijden mogelijk moeten zijn, ben ik daar niet principieel tegen. Die looptijd wordt dan onderdeel van de afspraken die we met de regio maken.

De heer De Vries vroeg hoe we de concrete actieplannen gaan invullen. Ik wil de komende maanden gebruiken om de afspraken met de regio's te maken. Ik rapporteer de Kamer na de zomer over de invulling die we daaraan geven.

De heer De Vries vroeg hoe we de relatie leggen met de Agenda Stad. We maken er niet één programma van. Dan wordt het onbehapbaar. Het is niet alleen een feitelijke constatering dat Nederland bestaat uit vitale steden en vitale regio's, maar ook dat daartussen cruciale verbanden bestaan. In de Agenda Stad wordt uiteraard ingegaan op de relatie met de omgeving.

Ik ga over naar de vragen over het specifieke thema «wonen en de krimpproblematiek». Een aantal woordvoerders vroegen naar het oprichten van een sloop- en onttrekkingsfonds voor de particuliere woningvoorraad. Ik weet dat enkele provincies dit overwegen, maar het ligt niet voor de hand om daar rijksbelastinggeld in te steken. Een fonds voor de particuliere voorraad heeft waarschijnlijk zeer grote maar moeilijk te voorspellen financiële gevolgen en leidt tot heel ingewikkelde afwegingen. Dit zeg ik weer in alle openheid tegen de heer Slob. In krimpregio's worden gelukkig gewoon huizen aangekocht en verkocht. Het is een moeizamer woningmarkt dan in de steden, maar het is niet zo dat er geen woningmarkt is. Zoals op iedere woningmarkt zijn de huizen die aan- en verkocht worden huizen die wat beter onderhouden zijn, waar mensen zorg en aandacht aan besteed hebben. De huizen die overblijven, zullen vaker huizen zijn die minder aandacht hebben gekregen. Ik kan me voorstellen dat bewoners zijn overleden en dat de erfgenamen er niet wonen. Er komt een te koop-bord in de tuin en na drie jaar staat er nog steeds een te koop-bord en zijn de ramen ingegooid. Even hardop denkend zou je dan de mogelijkheid hebben om naar een fonds te stappen dat gevuld is door de belastingbetaler en te vragen om € 30.000 of € 100.000. Welk bedrag kies je dan? Ik vind dat heel moeilijk te verdedigen. Het zal echt om heel grote bedragen gaan, vrees ik. Met deze grote onzekerheden zie ik geen logische rol voor het Rijk bij zo'n fonds.

De heer Smaling (SP): Ik zit me af te vragen hoe het wel zou kunnen. Vorige week heeft het Kadaster in Groningen een mooie bijeenkomst georganiseerd over onder andere dit soort problematiek. Er is sprake van 10.000 woningen die binnen afzienbare tijd leeg zullen staan. In Zeeuws-Vlaanderen is zelfs gedoe over wat nieuwbouw in Nieuwvliet omdat er geen markt is. In Bruinisse staan panden uit de jaren negentig leeg, omdat de mensen overleden of verhuisd zijn en er gewoon geen vraag is. Er ontstaat een relatieve verloedering van delen van krimpregio's. Boerderijen spelen ook een rol. Je kunt ze niet gewoon laten verkrotten. Daarmee creëer je een omgeving waar niemand meer wil wonen, als men die intentie al zou hebben. Het gewoon maar zo laten lijkt mij geen optie.

Minister Blok: Als er echt sprake is van verkrotten en op instorten staan, ontstaat een situatie waarin de eigenaar op grond van de Woningwet verplicht kan worden om in ieder geval de veiligheid van het huis te waarborgen. Ik zie het dilemma dat de heer Smaling schetst wel, maar ik vind een fonds gezien de omvang van de problematiek en de werking van de woningmarkt niet verdedigbaar. Het heeft heel erg te maken met eigen onderhoud en inzet of een woning verkoopbaar blijft. Het is niet verdedigbaar naar de gemeenschap om te zeggen dat een woning voor rekening van de belastingbetaler komt als die van mindere kwaliteit is. En voor welke prijs dan?

De heer Smaling (SP): Het is nu een heel sterk «njet» van de Minister. In bijvoorbeeld de Parkstadregio zijn corporaties heel nuttig bezig door particuliere woningen voor twintig jaar te verhuren, waarna het vastgoed alsnog wordt gesloopt. Hierdoor heeft de corporatie in ieder geval nog twintig jaar huurinkomsten. Je kunt je voorstellen dat dit soort initiatieven van onderop komt, uit corporaties en bewoners. Die hebben wel basissteun van het Rijk nodig om de boel aan de praat te krijgen. Als de Minister zegt dat hij het helemaal niet doet, wordt dat een groot struikelblok in de krimpagenda.

Minister Blok: Over de rol van de corporaties zijn een aantal vragen gesteld, waarop ik juist wilde ingaan. Het is een corporatie toegestaan om woningen ten behoeve van sociale woningbouw te kopen en vervolgens daarvoor te verhuren. Parkstad vraagt nu of zij daarvoor een extra ontheffing of vermindering van de verhuurderheffing kan krijgen, bovenop de vermindering die er al is bij sloop. Ik heb aan de Kamer toegezegd dat ik in 2016 de verhuurderheffing evalueer. Daarbij zal ik deze vraag zeker meenemen. Vooruitlopend op de evaluatie van een vrij nieuw instrument moet ik niet nu al een wijziging voorstellen. Met alle respect voor dit verzoek meld ik dat er met enige regelmaat verzoeken komen voor wijzigingen van de verhuurderheffing, bijvoorbeeld voor hofjes of kleine verhuurders. Het is wel verstandig om in 2016, wat niet eens meer zo ver weg is, de balans op te maken. Ik zal daarbij serieus op deze vraag ingaan.

De heer Albert De Vries (PvdA): Ik snap wat de Minister zegt en ik kan me zijn reactie voorstellen. Het ligt echter allemaal op instrumentniveau. In de provincie Groningen bestaan vergaande ideeën over de manier waarop je dit enorme probleem zou kunnen aanpakken. Het gaat over tienduizenden woningen die op termijn leeg staan. Daarbij wordt heel veel eigen kracht ontwikkeld, maar in een paar opzichten komen ze er niet uit. Daar is rijkssteun voor nodig. Ik pleit hier niet voor instrument X of instrument Y, maar ik vraag de Minister om met dit soort groepen om tafel te gaan om te bekijken welke fiscale problemen er zijn en welke financieringsproblemen er zijn. Daarnaast is van belang welke problemen gemeenten hebben bij het aanschrijven van krotten en de risico's die dit met zich meebrengt. Daardoor gaan gemeenten vaak niet tot aanschrijving over en blijft het probleem bestaan. Het is een palet aan problemen, waarover dieper nagedacht moet worden. Daarna kom je pas bij de instrumenten. Die initiatiefnemers zijn er niet alleen in Groningen, maar ook in Limburg en in Zeeuws-Vlaanderen. Daar heb je het programma UPGRADE, dat allerlei initiatieven ontplooit. Ik snap dat de Minister zegt dat het niet in het algemene beleid past als we om een-op-een-instrumenten vragen. Het gaat om het oplossen van het integrale probleem, wat men in de regio niet zelf kan. Een heleboel kunnen ze wel zelf.

Minister Blok: In deze formulering van de heer De Vries kan ik mij geheel vinden. Een heel belangrijk onderdeel van de aanpak zijn de gesprekken die mijn mensen en ik voeren met de regio's over datgene wat er precies speelt. Ik ga zo op de vraag over fiscaliteit van de heer Veldman in. Ik reageer bewust stellig op de algemene vraag over het oprichten van een sloopfonds, omdat het een enorme kameel is met een klein neusje «richt een sloopfonds op».

De heer Albert De Vries (PvdA): Dat snap ik best, als ik de interpretatie van de Minister hoor. Het sloopfonds zou ook ingezet kunnen worden om als achtervang te dienen voor het feit dat gemeenten risico's moeten nemen bij aanschrijving.

Minister Blok: Ik heb de aanschrijvingsproblematiek genoteerd.

De heer Albert De Vries (PvdA): Het is een heel breed probleem. Bekijk het dan ook breed.

De Minister praat met regio's, maar ik wil dat het Rijk daadwerkelijk participeert in de actieplannen die in ontwikkeling zijn. Of dat met geld of kennis of wat dan ook is, kan punt van onderhandeling zijn in die gesprekken. Deze groepen zijn zo ver; help ze nou over de drempel om daadwerkelijk aan de slag te gaan.

Minister Blok: Wij participeren zeker, maar van het sloopfonds, die grote kameel of olifant met dat kleine neusje of slurfje, wilde ik toch maar even schetsen wat dat zou betekenen.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Ik heb een tijdje zitten luisteren en ik zie de discussie af en toe verzanden in vaagheden, algemeenheden, breed trekken en bestuurlijke ambtelijke termen. Er is, om in die bestuurlijke ambtelijke termen te blijven, een Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling. Daar zitten het Rijk, de VNG en het IPO in. Het doel hiervan is om oplossingen te verzinnen als nieuwe wet- en regelgeving op nationaal niveau knelt. We hebben zo'n voorbeeld van nieuwe wet- en regelgeving: de verhuurderheffing. We constateren een knelpunt en zien dat een echt zware krimpregio, zoals Parkstad Limburg, concrete initiatieven heeft om dat af te remmen. Ze doet daar wat aan door het opkopen van appartementen die anders verloederen en kan daar twintig jaar huurinkomsten uit krijgen. De provincie en allerlei andere partijen willen hieraan bijdragen, ook met financiële middelen. Het enige knellende punt is dat het rendement compleet wordt afgeroomd door de verhuurderheffing. Wat de provincie erbij doet, wordt een-op-een doorgeschoven naar het Rijk. Dit rondpompen van centen terwijl je bezig bent de gevolgen van krimp op te vangen, moeten we niet willen. Ik heb het hier wel over een concreet instrument, in tegenstelling tot de heer De Vries. De Minister geeft aan dat hij hierop bij de evaluatie van de verhuurderheffing terugkomt. Als die initiatieven er nu zijn, is het jammer om de kans te laten lopen ze van de grond te laten komen. Mijn dringende verzoek aan de Minister is om eerder na te denken over dit punt, om te bezien of we daar iets kunnen doen.

Minister Blok: De heer Van Vliet brengt het met veel passie. Dat siert hem. Hij weet ook dat bij iedere investering, dus ook deze, een rendementsberekening wordt gemaakt. Zo'n verhuurderheffing vraagt behoorlijk wat. Een rendementsberekening begint met de vraag hoeveel je voor een woning betaalt. De berekening bevat ook de vraag hoeveel huur je vraagt, hoeveel je uitgeeft aan onderhoud en hoeveel je uitgeeft aan de verhuurderheffing. Het is niet zo dat uitsluitend de verhuurderheffing de rentabiliteit ervan beïnvloedt. Nogmaals, ik ben bereid in het kader van de evaluatie dit concrete voorstel serieus te bezien. Ik doe de evaluatie niet voor niets. Omdat er meer vragen liggen over de verhuurderheffing is het zuiver om die allemaal naast elkaar te zetten en de budgettaire gevolgen daarvan in beeld te hebben. Ik kan de gegevens dan ook aan de Kamer laten zien en er vervolgens knopen over doorhakken.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Onder de noemer «stilstand is achteruitgang» moet je experimenten die in de regio's plaatsvinden, aanmoedigen. Ik hoop dat de Minister daar echt open voor blijft staan. Ook als die experimenten qua slaagkans zwaar leunen op een instrument dat het Rijk toepast, hoop ik dat de Minister er met een open blik en met voorrang naar durft te kijken. Ik doe een beroep op deze Minister als staatsman, om verantwoordelijkheidsgevoel te tonen voor deze krimpregio's. Ik heb dat gisteren ook al gedaan. Als je in de regio loopt en je kent de cijfers, dan weet je dat dit er op een onvoorstelbare manier gaat inhakken. Ook in Parkstad worden duizenden woningen onttrokken en gesloopt. Daarvoor in de plaats bouwen ze af en toe een paar leuke nieuwe woningen. Vervolgens is er een wachtlijst omdat allerlei mensen statushouders zijn. Het is één grote cirkel van om elkaar heen blijven draaien. Laten we samen doorpakken en naar oplossingen blijven zoeken.

Minister Blok: Met deze formulering ben ik het eens, alleen met dat ene onderdeel om voor 2016 al een onderdeel van de verhuurderheffing aan te passen, niet. Ik wil alle verzoeken op een rijtje zetten.

Bij de verhuurderheffing was de vraag of de nieuwe regio's, in mijn voorstel de Achterhoek, al een beroep kunnen doen op de vermindering. In de Wet verhuurderheffing hebben we vastgelegd dat die tot 2017 te huidige vorm heeft. Dat betekent dat ik pas bij een eventuele verlenging van die wet nieuwe krimpregio's kan toevoegen.

De heer Houwers (Lid Houwers): De vermindering is van toepassing voor krimpregio's in den brede. Ik begrijp niet waarom de Achterhoek daarvan uitgezonderd wordt, als dat gebied ook een krimpregio is. Kan de Minister scherper formuleren op welk criterium dit vastzit? Of staat het woord «Achterhoek» er gewoon niet in en moeten we dat erin fietsen? Het is vreemd dat je niet van de faciliteiten gebruik kunt maken als je wel krimpregio bent.

Minister Blok: Dat vraagt een wetsaanpassing. Daarom heb ik in mijn brief gezet dat het me logisch lijkt om dit te doen op het moment dat de Wet verhuurderheffing kan worden aangepast. Uitbreiding van het aantal regio's nu betekent dat je de mensen die nu plannen gemaakt hebben – er zijn veel aanvragen ingediend – of nog aan het maken zijn, teleurstelt, omdat het totale bedrag voor de heffingsvermindering is vastgelegd in de wet. Ook naar de huidige plannen, die deels in uitvoering zijn maar deels nog in de planningsfase zitten, is het niet zuiver om de beschikbare hoeveelheid geld opeens kleiner te maken. Dat zou wel het effect zijn.

De heer Houwers (Lid Houwers): Is de Minister wel bereid om toe te zeggen dat bij de herziening de Achterhoek als krimpregio wordt opgenomen?

Minister Blok: Zeker. Dan is het logisch om de Achterhoek er als krimpregio in te betrekken.

De heer Veldman vroeg of het redelijk is om overdrachtsbelasting te vragen als een woningcorporatie een particuliere woning overneemt om die uiteindelijk te slopen. Ik kan nu niet meteen zeggen dat dit niet zou hoeven, maar ik ben bereid om te bekijken of we de constructie van de wijkontwikkelingsmaatschappij ook hier kunnen toepassen. Daarover zal ik met mijn collega van Financiën overleggen. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg.

De heer Madlener vroeg of krimpregio's specifiek worden aangewezen voor het opvangen van statushouders. Dat is niet zo. Er is een algemene verdeelsleutel voor statushouders. Die kent geen extra toewijzing aan krimpregio's.

De heer Madlener (PVV): Blijft dat ook zo? Kan de Minister garanderen dat de krimpregio's, waar nu woningen leeg komen te staan, niet gaan dienen als opvang voor het bed-bad-broodgebeuren, wat de PvdA zo graag wil? Dat zou killing zijn voor de leefbaarheid van juist die regio's.

Minister Blok: Dit is een speculatieve vraag. Terwijl wij hier zitten, spreekt men elders over die bed-bad-broodregeling. Laten we eerst maar eens afwachten wat daaruit komt. Er is op dit moment in ieder geval geen sprake van een extra toewijzing. Hiermee sluit ik het blok met de vragen over wonen af en kom ik bij het blok Diversen.

De heer Veldman vroeg hoe de Achterhoek wordt meegenomen in de krimpmaatstaf in het Gemeentefonds. Op dit moment wordt er overlegd met de VNG en de Raad voor financiële verhoudingen over het vervolg van de huidige krimpmaatstaf. Daarin zit natuurlijk ook de vraag welke regio's het betreft. Omdat deze consultatie loopt, kan ik daarover geen uitsluitsel geven.

De heer Veldman (VVD): Ik begrijp van de Minister dat er overleg plaatsvindt met de VNG over de manier waarop in de toekomst wordt omgegaan met de krimpmaatstaf. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Is hij bereid om ook de Achterhoek mee te nemen in de systematiek van de krimpmaatstaf, als uit de gesprekken met de VNG komt dat deze wordt verlengd?

Minister Blok: Het is ingewikkeld om ergens mijn persoonlijke mening over te geven, terwijl een collega met een consultatie bezig is. Dat is niet zuiver. Ik heb aangegeven hoe belangrijk ik het krimpvraagstuk vind. De Achterhoek hoort op de lijst krimpregio's thuis. Ik kan niet lopende een consultatie op dat ene onderdeel een eigen uitspraak doen.

De heer Veldman (VVD): Ik weet niet of de Minister het moet zien als een persoonlijke mening. Het gaat om het toepassen van het principe «gelijke monniken, gelijke kappen», als je het met de VNG eens bent over de wijze waarop binnen het Gemeentefonds met de krimpmaatstaf wordt omgegaan. Dan kan de inzet van deze Minister als coördinerend Minister voor krimpgebieden zijn dat de spelregels voor alle krimpgebieden hetzelfde zijn, dus straks ook voor de Achterhoek.

Minister Blok: Lopende een evaluatie ga ik geen uitspraken doen over het onderwerp van die evaluatie. Dat vind ik gewoon niet zuiver.

De heer Smaling vroeg of ik een oordeel heb over het minimumpakket van voorzieningen. Ik heb wat betreft de voorzieningen in de sfeer van medische noodzakelijkheid. Mijn collega van Volksgezondheid heeft daar vanuit haar deskundigheid normen voor. Het is niet mogelijk om landelijk te bepalen hoe ver mensen van een bakker mogen wonen. Ik dacht dat de heer Smaling dat voorbeeld noemde. Misschien zou iedereen het liefste naast een warme bakker wonen, maar dat heeft erg te maken met de eigen voorkeur voor landelijk of stedelijk wonen. Dat kan ik niet invullen. Ik kan het alleen invullen voor de echt medische voorzieningen.

De heer Smaling vroeg of de Europese gelden, met name de EFRO-gelden, gebruikt kunnen worden voor de krimpregio's. We bekijken de inzet van de EFRO-gelden en specifiek of dat in krimpregio's kan. Het is geen apart criterium binnen de EFRO-gelden. Als het geld klaarligt in Europa moeten we het wel gebruiken. Dat deel ik en dat is ook de inzet.

De heer Smaling vroeg naar het bieden van experimenteermogelijkheden in krimpregio's. Wij doen een aantal experimenten met Platform 31, het kennisplatform dat wij vaak inschakelen rond huisvestingsvragen en bevolkingsvraagstukken. Ik weet daarnaast dat de heer De Vries bezig is met een initiatiefwet, waarbij ik hem graag zal ondersteunen, om te bekijken of er wettelijke ruimte gegeven kan worden voor maatwerk. Langs beide routes bekijken we welke extra lokale ruimte we kunnen bieden.

Ik hoop hiermee de vragen in eerste termijn beantwoord te hebben.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van de eerste termijn. Er is behoefte aan een tweede termijn. Mijnheer Madlener, u hebt geen interrupties meer. U krijgt een tweede termijn. Ik hanteer een spreektijd van maximaal twee minuten.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Voorzitter. Ik heb volgens mij als enige nog een interruptie open. Die vloeit natuurlijk over in mijn tweede termijn. Ik dank de Minister voor alle initiatieven die aan de dag worden gelegd. In dit algemeen overleg van drie uur ben ik ervan overtuigd geraakt dat de urgentie van dit nationale krimpprobleem op het netvlies staat. Nu komt het er wel op aan dat we die urgentie op het netvlies houden en dat het Rijk zijn rol waar blijft maken in het participeren in allerlei samenwerkingsverbanden en in het tonen van betrokkenheid voor het beter opvangen van de gevolgen van die krimp. Dit is een algemeen overleg. Dat is een volwaardig debat van een paar uur, maar krimp als nationaal probleem mag niet onderschat worden. Daarvan ben ik overtuigd geraakt. Ik vraag daarom een VAO aan. Ik wil dat de Kamer de kans krijgt om zich in moties over dit mega-dossier uit te spreken. Voordat mijn twee minuten om zijn, kom ik terug op het volgende: er zijn experimenten die concreet en tastbaar resultaat laten zien in het communicerende vat van het verkorten van wachtlijsten van woningcorporaties enerzijds en het onttrekken van panden waarvoor geen fatsoenlijke bestemming meer is anderzijds. De heren Smaling en De Vries stipten deze experimenten ook aan. Deze moeten met voorrang aandacht krijgen. De Minister moet doen wat hij kan om deze experimenten een kans te bieden.

De heer Albert De Vries (PvdA): Voorzitter. Ik hoef geen VAO meer aan te vragen, maar ik zie aanleiding om een motie in te dienen over Noordoost-Friesland. Ik heb respect voor de objectiviteit die de Minister nastreeft in de criteria, maar in objectiviteit zit ook altijd iets onredelijks. In dit geval ontbeert deze regio een achterland en stedelijkheid. Dat is een echt andere situatie dan in de twee andere regio's.

De Minister heeft nog geen antwoord gegeven op mijn vraag of het denkbaar is dat Borger-Odoorn en Aa en Hunze in Drenthe worden betrokken bij de krimpproblematiek die in Oost-Groningen wordt aangepakt. Dat willen ze heel graag. Ik denk dat daarvoor aanleiding is.

Ik heb gemerkt dat ik niet goed heb kunnen overbrengen dat krimp geen sectoraal probleem is, maar een integraal probleem. De voorbeelden kwamen al even voorbij. De notitie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is prima, maar lost niet alle problemen op. De brief van Staatssecretaris Dekker over Zeeuws-Vlaanderen brengt geld voor die schooltjes, maar het probleem van Heikant is niet opgelost. Er mag immers geen samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang tot stand komen. Het gaat juist om dit soort regio-specifieke problemen. Die los je niet sectoraal op. Die los je alleen op als je per regio een actieplan maakt waarbij je echt kunt afwijken van landelijke regels en zo voorkomt dat het precedentwerking heeft.

Ik ben blij met de toezegging dat de Minister in gesprek gaat met de initiatiefnemers van de plannen voor de particuliere woningvoorraad. Ik zou het erg op prijs stellen als hij toezegt dat hij er op een of andere manier in zal participeren. Het is overduidelijk dat er inbreng vanuit het Rijk nodig is. In de plannenmakerij moeten we streven naar concrete vraaggerichte, niet aanbodgerichte, actieplannen per krimpregio. De Minister zou zich daartoe moeten verplichten. Alle regio's willen de looptijd van die plannen naar vijf jaar. Ik snap niet waarom de Minister dit niet gewoon toezegt. Dan is er voor iedereen duidelijkheid. Hij laat het nu een beetje in de lucht hangen.

Ik zou het erg op prijs stellen als niet alleen de VNG maar ook de krimpregio's inbreng kunnen leveren in de discussie over de krimpmaatstaf. De VNG vertegenwoordigt alle gemeenten en moet altijd middelen in de belangen. Hier ligt echt een heel specifiek probleem, dus ik vraag de Minister of hij bij zijn collega wil bepleiten dat de krimpgemeenten aan tafel mogen om te laten zien dat zij echt voor extra kosten staan.

De heer Veldman (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen in de eerste termijn. Ik ben blij met de toezegging dat hij onderzoek wil doen naar de overdrachtsbelasting, of die naar beneden of zelfs helemaal naar nul kan in gebieden met de situatie die ik schetste, met het eventueel wederzijds kopen van woningen tussen particulieren en corporaties.

Op het etiket «anticipeerregio» vinden we elkaar niet helemaal. Dat heeft meer met beelden en aanvliegroute te maken, dan met wat er uiteindelijk nodig is. Het is nodig om ervaringen te delen en jezelf voor te bereiden op een eventueel ergere situatie die zich misschien gaat voordoen. Ik heb het beeld dat dit zonder etiket kan. Ik begrijp van de Minister dat er nogal wat anticipeerregio's zijn die het etiketje graag willen. Ik heb dat zelf ook gezien. Dat is mooi, maar ik heb er weinig mee. Ik zie inmiddels ook regio's in het land die nog geen etiket hebben en die zich langzaam maar zeker afvragen wat zij zijn, nu grote steden en krimpgebieden een etiket hebben. Zij zijn middelgrote steden, wat zijn zij dan? Ik zeg dan dat ze gewoon een stad zijn en hun best doen, en dat ze dat heel goed doen. Ik zie het nut en de noodzaak van etiketjes niet.

De Minister wil voor de duur van het programma de stap maken om per afspraak te kijken naar de termijn. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Dat is al beter dan vasthouden aan de termijn van twee jaar die er nu voor het gehele programma ligt. Misschien kan de Minister nog even reflecteren op mijn suggestie om de termijn te koppelen aan de duur dat de huidige colleges van burgemeester en wethouders er zitten. We rekken het programma dan op tot en met 2018. In 2018 kunnen de nieuw gekozen colleges en een nieuw kabinet de nieuwe inzichten tegen elkaar aanhouden en nieuwe vervolgafspraken maken.

Ik snap wat de Minister zegt over de Achterhoek, maar ik ben het niet met hem eens. Ik kom met een motie om de Kamer een uitspraak te laten doen over het toevoegen van de Achterhoek aan de lijst krimpgebieden, zodat de regio kan participeren in de krimpmaatstaf.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Die bieden hier en daar wat hoop. Ik ben begonnen met de financiering. Is het niet zinnig om een wat langer lopend leefbaarheidsfonds in het leven te roepen, wat je bijvoorbeeld vult al naar gelang de behoefte? Je kunt een beetje denken aan een Deltafonds. Je kunt het koppelen aan het MIRT en het noemen naar Henk Aalderink. Ik pleit daar zeer voor. Dan pak je alle krimp samen en heb je het nationaal staan. Daar hoeft geen bedrag aan vast te zitten. Het is meer een bevind-van-zakenfonds vanuit het Rijk, waarmee de regio's aan de gang kunnen.

Ik heb gevraagd om een plan voor duurzame energie voor de krimpregio's, omdat daar specifiek zaken spelen die bijvoorbeeld de overgang van een gasnet naar een warmtenet niet zo voor de hand liggend maken. Kan extra inzet worden gepleegd op enerzijds woningisolatie en anderzijds duurzame opwekking en benutting?

Ik vroeg naar het meer veralgemeniseren van de P10-aanpak, waarbij kernen binnen grote gemeenten zonder stad proberen af te wegen wie wat in de benen houdt. Het is een mooi voorbeeld van creatieve democratie op het lokale niveau. Ik denk dat we daar heel veel van kunnen leren. Hoewel de krimpregio's zeer verschillen en allemaal maatwerk nodig hebben, zie je hier en daar echt goede creatieve voorbeelden. In Bronckhorst is Vorden een heel ander dorp dan Zelhem, maar er wordt toch gekeken hoe die kernen binnen die gemeente allebei leefbaar blijven. Als je van Retranchement naar Knokke rijdt, heb je het gevoel dat je vanuit Nicaragua Zwitserland binnenrijdt. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel om losse eindjes aan elkaar te knopen.

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. De Minister en ik delen een passie voor hardlopen. In zijn coördinerende rol voor bevolkingsdaling en krimpgebieden zou ik graag meer snelheid bij hem willen zien. Het gaat vrij traag, ook bij grote onderwerpen als zorg en grensoverschrijdend werken. Daar zijn veel verschillende bewindspersonen mee bezig en is het echt op zijn plaats als hij in coördinerende zin zorgt dat er verbindingen plaatsvinden en dat er uiteindelijk resultaten worden geboekt. Ik moedig hem aan om wat te versnellen.

Ik merk dat de Minister vasthoudt aan het feit dat hij alleen de Achterhoek wil toevoegen aan de krimpgebieden. Ik zie dat de coalitie een uitzondering maakt voor Noordoost-Friesland. Ik neem aan dat dit ook gaat gelden voor de krimpmaatstaf voor het Gemeentefonds. Het zou een beetje raar zijn als alleen de Achterhoek daaraan wordt toegevoegd. De regio Noordoost-Friesland hoort daar dan ook bij.

Deze Minister gaat niet bewegen. Ik roep de coalitie op goed na te denken over Zuidoost-Friesland en Oost-Drenthe. Ik ben in mijn eerste termijn vergeten te vragen of de Minister wil ingaan op een brief die we uit Drenthe hebben ontvangen. Daarin stelt men vragen over de percentages die worden genoemd. Met hun berekeningen, onder andere gebaseerd op de Primos-prognose 2014, komen ze boven de 2,5% uit. Graag een reactie van de Minister hierop. Ik overweeg om moties in te dienen om Zuidoost-Friesland en Oost-Drenthe aan de lijst krimpregio's toe te voegen.

De heer Houwers (Lid Houwers): Voorzitter. Krimp is een probleem dat ons de komende jaren zeker nog bezig zal houden. Na het horen van de discussie, vind ik dat de termijn van twee jaar voor de samenwerkingsafspraken echt naar vijf jaar moet. Ik denk dat het een te gedifferentieerd beeld geeft als de looptijd per afspraak wordt vastgesteld. Het doet recht aan het probleem als we langjarige afspraken maken. Dan hebben we ook niet te maken met wisselende colleges of mogelijkerwijs wisselende kabinetten.

Ik steun mijn collega's die aangeven dat de krimpmaatstaf ook geldt voor de Achterhoek. Mocht Noordoost-Friesland ook krimpregio worden, dan geldt deze natuurlijk ook voor dat gebied.

Ik ben een beetje teleurgesteld in de opstelling van de Minister in het creatief kijken naar fiscale hindernissen als je over de grens gaat werken. Ik bekijk of ik daarvoor op de een of andere manier aandacht kan krijgen. Wellicht kan dat bij deze Minister en anders zijn er anderen in het kabinet die ons daarbij van dienst kunnen zijn. Als we een probleem signaleren, moeten we ook proberen er een oplossing voor te vinden.

De heer Madlener (PVV): Voorzitter. Als laatste spreker mag ik een beetje reflecteren op deze bespreking. Nederland is een van de drukst bevolkte landen ter wereld en een heel klein land. Heel veel mensen snakken naar een beetje ruimte. Natuurlijk zijn er mensen die naar de stad verhuizen omdat ze daar werk vinden, maar veel mensen willen dolgraag wonen in Parkstad Limburg, waar het goed toeven is, of in de Achterhoek. Ik weet niet of ik me beter tot de Minister kan richten of tot alle bestuurders die hier namens hun partij op de tribune zitten, want we moeten ons niet te snel neerleggen bij krimp en de opvatting dat diteen gevolg waar we niets aan kunnen doen. Heel veel mensen willen graag in die regio's wonen. Nederland is een dichtbevolkt land. Er zijn zelfs mensen die emigreren naar Australië of Amerika om daar wat ruimte te vinden. Ik roep iedereen op om zich niet te veel neer te leggen bij de krimp en om te proberen het tij te keren. Ik zie dat de meeste krimp plaatsvindt in de grensregio's. Dit kabinet heeft allerlei maatregelen bedacht en genomen, die het onaantrekkelijker en moeilijker maken voor mensen om daar een goed bestaan op te bouwen. In die zin is dit kabinet een kabinet van krimp. Daar zien we nu de gevolgen van. Ik wil hierbij oproepen tot het tegengaan van krimp. Het is goed dat de Minister een rondje maakt langs de krimpgebieden. We krijgen een aanpak per gebied. Ik kijk daarnaar uit. Op dat moment zullen we dit debat voortzetten.

Minister Blok: Voorzitter. De heer Van Vliet roept op tot het vasthouden van de urgentie en het blijven zien van krimp als een probleem dat op de nationale agenda hoort. Dat ben ik met hem eens. Zijn motie moet ik afwachten.

Dat geldt ook voor de motie van de heer De Vries over Noordoost-Friesland. Hij had gelijk dat ik zijn vraag over Borger-Odoorn en Aa en Hunze nog niet had beantwoord. Het laten aansluiten van deze gemeenten op de regio Oost-Groningen is ingewikkeld, omdat het gebied Oost-Drenthe, waar ze nu bij horen, ook een van onze samenwerkingspartners is. Je zou ze dan uitknippen, ook over de provinciegrens heen. Dat lijkt me bestuurlijk heel ingewikkeld. Bovendien houden ze aan deze kant van grens in ieder geval aandacht als anticipeerregio.

De heer Albert De Vries (PvdA): Ik heb een verhelderende opmerking. Deze gemeenten willen het wel graag. Emmen voelt er niet veel voor om als krimpregio te worden aangemerkt, maar Borger-Odoorn en Aa en Hunze vertonen echt alle verschijnselen die horen bij krimpgebieden. Zij zouden daarom graag aansluiten. Zij zitten eigenlijk gevangen in de opvatting van Emmen.

Minister Blok: Er is dus een strijd waarin een knoop moet worden doorgehakt. In die strijd vind ik het logisch om de kant van Emmen te kiezen, om het zo maar te noemen, omdat de betreffende gemeenten als onderdeel van Oost-Drenthe ondersteuning van ons krijgen als anticipeerregio.

De heer De Vries ging in op de brief van Staatssecretaris Dekker en noemde de situatie in Heikant onvoldoende. Ik neem aan dat de situatie in de kinderopvang een van de punten is die de heer De Vries in zijn wetsvoorstel wil aanpakken. Zoals gezegd ben ik graag bereid hem daarbij te ondersteunen.

Wij participeren in de verschillende initiatieven in de particuliere woningvoorraad, bijvoorbeeld in de vorm van het aanbieden van juridische expertise. Mijn terughoudendheid ten opzichte van financiële deelname door het Rijk heb ik duidelijk aangegeven.

Diverse woordvoerders vroegen nogmaals naar de duur van de plannen die ik de komende maanden met de regio's wil afspreken. De heer De Vries pleit voor vijf jaar, de heer Veldman pleit voor aansluiten op de collegeperiodes. Ik vond de charme van het compromis dat ik schetste dat beide mogelijk zijn, door mijn eerste voorstel van twee jaar los te laten. Dat was gekoppeld aan de kabinetsperiode. Ik wil de afspraak aan de regio's overlaten. Ze kunnen kiezen voor aansluiting bij de collegeperiode of voor de looptijd van vijf jaar van het landelijke programma.

De heer De Vries vroeg of de krimpregio's betrokken worden of kunnen worden bij de evaluatie van de krimpmaatstaf. Ze zijn betrokken bij de evaluatie. Op dit moment vindt een consultatie plaats, met onder meer de VNG. In de VNG zijn de krimpgemeenten natuurlijk ook vertegenwoordigd. Ze krijgen niet nog een keer een rol, want die was er al in het voortraject.

Ook de heer Veldman komt met een motie die ik moet afwachten.

De heer Smaling vroeg of er een fonds kan komen ten behoeve van krimp. Als dat een roep is om extra landelijk belastinggeld, dan vrees ik dat ik dat niet in mijn achterzak heb. De financiële stimulans loopt via de route van de verhuurderheffing. Ondanks de mooie naam van de heer Aalderink heb ik geen geld beschikbaar.

Het energievraagstuk werd genoemd, met als voorbeeld warmtenetten. Het is niet specifiek voor krimpregio's moeilijk om warmtenetten rendabel te maken. Dat speelt op heel veel plaatsen in het land. Er zijn eigenlijk heel specifieke situaties nodig om het wel rendabel te kunnen doen. Andere initiatieven rond duurzame energie op mijn gebied zijn bijvoorbeeld de ondersteuning van de stroomversnelling. De wettelijke ondersteuning daarvan komt snel naar de Kamer. Die kan ook heel goed worden toegepast in krimpregio's. Volgens mij zijn de bestaande instrumenten heel goed toepasbaar.

Om te leren van de P10-aanpak beloof ik dat mijn volgende werkbezoek in het kader van de krimp in het P10-gebied zal zijn. Dan doe ik de gemeente Bronckhorst recht.

De vergelijking bij de reis van Retranchement naar Knokke tussen Nicaragua en Zwitserland zou normaal gesproken als reactie krijgen dat de heer Smaling zich waarschijnlijk meer thuis zou voelen in Nicaragua en ik in Zwitserland. Ik vind Retranchement echter een mooi dorpje, dus dat zal ik in dit geval niet doen.

De heer Slob vroeg mij om een versnelling van de inzet. Ik ga nu met alle regio's praten binnen de afgesproken kaders. Ik hoop de Kamer na de zomer verslag te doen van de afspraken die ik heb gemaakt. Veel sneller gaat mij dat niet lukken.

Wij hebben de brief van Oost-Drenthe met hun berekening van de krimpmaatstaf ontvangen. Zij nemen de cijfers van 2014 mee, maar ook daarmee komen wij niet aan een overschrijding van de 2,5%.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik zou het wel op prijs stellen als dit heel zorgvuldig wordt beoordeeld. Kan de Minister zijn berekening op papier zetten, zodat we de berekeningen naast elkaar kunnen leggen? We krijgen nog een VAO, dus we hebben nog een week de tijd.

Minister Blok: Ja, die berekening krijgt de Kamer van me.

De heer Houwers vroeg mij om creatief te kijken naar fiscale hindernissen. Daar kan niemand tegen zijn. Ik gaf al aan dat je wel een inschatting moet maken van de haalbaarheid van zo'n oplossing. Ik schat die haalbaarheid echt heel beperkt in.

Ik deel de overtuiging van de heer Madlener dat krimpregio's niet alleen krimpregio's zijn, maar ook mooie gebieden om te wonen en te werken. Hij noemde als voorbeeld de Achterhoek en Parkstad Limburg. Daar vinden veel goede dingen plaats. Ik deel niet zijn analyse dat het kabinet de krimp enorm aan het versterken is. Nederland is volgens alle metingen een aantrekkelijk vestigingsland voor bedrijven en mensen. Natuurlijk heb je regionale verschillen. Daarom zitten we vandaag ook om tafel. Je kunt dit kabinet niet verwijten dat Nederland een minder aantrekkelijk land is geworden.

Ik hoop hiermee ook de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.

De heer Madlener (PVV): Ik heb heel veel voorbeelden genoemd van kabinetsbeleid dat leidt tot een versterking van krimp in de grensregio's. Alle belastingverhogingen werken niet in hun voordeel. Ik zie inmiddels dat half Nederland tot een soort krimpgebied of anticipeergebied is benoemd, zelfs in mijn regio. Het kabinet is daarvoor verantwoordelijk, want er zijn heel veel kansen. Je kunt tegenwoordig op afstand werken, thuiswerken, op internet alles bestellen. Die regio's moeten hun kansen wel krijgen. Ik hoop dat de Minister de regio's bezoekt met een visie van het tegengaan van krimp. Ik hoop dat we straks geen verstedelijkingsvisie krijgen, waar ik het kabinet altijd over hoor, maar een soort verdorpingsvisie van Nederland, zodat we overal vrij kunnen wonen, ook in deze prachtige gebieden.

Minister Blok: Dat vrij kunnen wonen kan ik garanderen. Het verschijnsel krimp in landelijke regio's is geen typisch Nederlands vraagstuk. Iedereen die buiten Nederland rondrijdt – dat doet de heer Madlener ook wel eens – ziet dat er overal een trek is naar de voorzieningen van de steden. Dat vraagt maatregelen en realisme en daarom zitten we hier om tafel. Mensen maken echter altijd een eigen afweging. Ik gaf het voorbeeld van Delfzijl, dat iedereen kan bezoeken, voor zover dat nog niet is gebeurd. Daar zijn door de provincie Groningen goede initiatieven ontplooid en stappen gezet. De bedrijvigheid heeft ruimte gekregen en goede slagen gemaakt, maar mensen kiezen er deels toch voor om bij de voorzieningen van de stad Groningen te gaan wonen. Dat zijn vrije keuzes, die juist bij dat vrije land horen wat de heer Madlener wenst. Die kunnen we niet keren. We kunnen er wel voor zorgen dat we die processen netjes begeleiden, als ze optreden.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • De Minister informeert de Kamer na de zomer van 2015 over de invulling van de actieplannen van de krimpregio's.

  • De Minister informeert de Kamer over de mogelijkheid van het opheffen van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties die een pand direct slopen na koop. Welke termijn heeft de Minister hierbij in zijn hoofd?

Minister Blok: Dat wordt ook na de zomer. De aanpak is vergelijkbaar met de wijkontwikkelingsmaatschappij.

De voorzitter: De derde toezegging is:

  • De Minister reageert op de brief uit Drenthe, waarin onder andere vragen worden gesteld ten aanzien van de percentages die worden gehanteerd bij het kiezen van krimpregio's. Deze reactie zal voor het VAO naar de Kamer komen.

De heer Van Vliet (Fractie Van Vliet): Ik heb ook de toezegging gehoord dat de Minister in de evaluatie van de Wet verhuurderheffing in 2016 expliciet zal kijken naar de mogelijkheid voor een verdere differentiatie ten aanzien van het vrijstellingsbeleid.

De voorzitter: De Minister geeft aan dat dit klopt. Excuses. Ik dacht dat dit al toegezegd was bij de discussie over de verhuurderheffing. Dat was dan niet dit specifieke punt. Voordat ik afsluit, meld ik dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker de heer Van Vliet. We zullen dit VAO aanmelden voor de plenaire agenda.

Sluiting 12.44 uur.

Naar boven