33 836 Personen- en familierecht

Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 februari 2019

Tijdens het Algemeen Overleg Personen- en Familierecht van 24 januari jongstleden (Kamerstuk 33 836, nr. 34) heb ik u een brief toegezegd waarin de voor- en nadelen van preferentie voor kinderalimentatievorderingen worden geschetst. Ik informeer u daarom als volgt.

Inningspraktijk

Kinderalimentatie is bedoeld om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen.1 De alimentatieplichtige ouder is zelf verantwoordelijk voor de rechtstreekse betaling van kinderalimentatie aan de alimentatiegerechtigde ouder. Als de betaling van kinderalimentatie uitblijft, kan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) op verzoek van de alimentatiegerechtigde ouder de kinderalimentatie2 innen (artikel 1:408 BW). Het LBIO probeert eerst vrijwillige betaling door de alimentatieplichtige op gang te brengen. Als dit niet lukt, gaat het LBIO over tot inning van de alimentatievordering. De alimentatieplichtige moet dan een niet geringe kostenopslag betalen.3 Op die manier krijgt de alimentatieplichtige een prikkel om de achterstallige alimentatie alsnog zo spoedig mogelijk te voldoen. Het LBIO kan eventueel dwangmaatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de betaling alsnog wordt gerealiseerd. Het LBIO kan beslag leggen op het loon van de alimentatieplichtige (artikel 479g Rv). Als loonbeslag niet mogelijk is (bijvoorbeeld om dat er geen sprake is van een vast inkomen), kan de deurwaarder worden ingeschakeld voor beslaglegging op goederen van de alimentatieplichtige.

In ruim 90% van de gevallen leidt de inschakeling van het LBIO tot betaling van de kinderalimentatie, ofwel doordat de alimentatieplichtige na interventie van het LBIO weer vrijwillig gaat betalen, ofwel doordat het LBIO de inning van de vordering overneemt. In de overige 10% van de gevallen blijft de betaling van de kinderalimentatie om verschillende redenen toch uit. Volgens het LBIO zijn er op dit moment in totaal ongeveer 2300 gevallen waarin de inning van de kinderalimentatie niet lukt doordat sprake van meerdere schuldeisers die op hetzelfde moment hun vorderingen op de alimentatieplichtige proberen te verhalen. Het LBIO meent dat in deze gevallen preferentie van de kinderalimentatievordering mogelijk een voordeel kan opleveren.

Huidig systeem voor de inning van vorderingen en voor- en nadelen van bevoorrechting van kinderalimentatievorderingen

Uitgangspunt van de wet is dat schuldeisers gelijke rechten hebben om hun vordering te innen bij de schuldenaar (artikel 3:277 BW). Op deze hoofdregel bestaan slechts enkele bij wet geregelde uitzonderingen waarbij bepaalde schuldeisers bij de inning van hun vordering voorrang hebben boven andere schuldeisers (artikelen 3:278 e.v. BW).

Een nadeel van de introductie van een preferentie voor kinderalimentatievorderingen, is dat dit een ingrijpende verandering brengt in dit wettelijke systeem. Bevoorrechting van de kinderalimentatievordering zal ertoe leiden dat het voor andere schuldeisers – waaronder ook kwetsbare personen kunnen vallen, zoals iemand met een vordering tot schadevergoeding vanwege een veroorzaakt ongeluk – juist weer moeilijker wordt om hun vordering te innen.

Een voordeel van een wettelijk voorrecht voor kinderalimentatie is dat dit voor de alimentatiegerechtigde ouder of het LBIO – als deze de inning heeft overgenomen – betekent dat zij voorrang krijgen bij de inning van de alimentatievordering boven de overige schuldeisers. Als er meerdere schuldeisers zijn die hun vordering proberen te innen, maakt de alimentatiegerechtigde ouder met voorrang aanspraak op betaling en heeft hij/zij daarmee een grotere kans de alimentatie te ontvangen. Als de achterstallige alimentatie op die manier sneller wordt ingelopen, heeft de alimentatieplichtige als voordeel dat hij te maken krijgt met minder kosten. Zoals ik hierboven al opmerkte, brengt het LBIO voor de inning van de achterstallige kinderalimentatie immers kosten in rekening. Preferentie bij de invordering kan mogelijk tot gevolg hebben dat het LBIO de inning niet hoeft over te nemen of eerder kan beëindigen.

Om te voorkomen dat ten onrechte te hoge verwachtingen worden gewekt over de introductie van een preferentie voor kinderalimentatie, is het van belang om op te merken dat een wettelijk voorrecht niet in alle gevallen uitkomst biedt. Een wettelijk voorrecht helpt bijvoorbeeld niet als de alimentatieplichtige zijn vermogen – waarop de schuldeisers bij de inning van hun vordering verhaal zouden moeten kunnen halen – verduistert of anderszins weg houdt van zijn schuldeisers. Het is op dit moment niet goed te overzien in hoeverre dergelijke omstandigheden een rol spelen in de 2300 gevallen waarover het LBIO spreekt. Daardoor kan nu ook niet goed worden beoordeeld of een bevoorrechting van een kinderalimentatie in de praktijk daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft.

Tot slot

Met deze brief heb ik u voor- en nadelen geschetst van het preferent maken van de kinderalimentatievordering. Een ingrijpende verandering in het huidige systeem van inning vorderingen en preferenties vraagt een diepgaandere afweging. Daarbij is – kort gezegd – het volgende van belang. Allereerst moet er meer zicht komen op de praktische redenen waarom het in de genoemde 2300 gevallen niet mogelijk is voor het LBIO om de alimentatievordering te innen. Vervolgens moet bezien worden of bevoorrechting van de kinderalimentatievordering in deze gevallen daadwerkelijk een oplossing biedt of dat andere maatregelen nodig zijn. Als blijkt dat bevoorrechting van een kinderalimentatievordering in de praktijk daadwerkelijk profijt heeft, moet bezien worden welke rang de vordering van de alimentatieplichtige ouder kan worden gegeven ten opzichte van andere vorderingen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Voor meerderjarige kinderen geldt een onderhoudsplicht voor kosten van levensonderhoud en studie tot 21 jaar.

X Noot
2

Bij het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie door de rechter zijn in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed op de draagkracht van de onderhoudsplichtige, zie Hoge Raad 29 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:154).

X Noot
3

Het gaat hierbij om een opslag van 19 euro of 15% over de achterstand en de lopende vordering indien het deel meer is dan 19 euro. Bovendien wordt de inning door het LBIO pas beëindigd indien de achterstand volledig is voldaan en er minimaal zes maanden regelmatig is betaald.

Naar boven