Klacht
Verzoekster beklaagt zich over de afwijzing van haar verzoek tot toepassing van de
hardheidsclausule ex artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen nadat
haar verzoek om toepassing van de fiscale faciliteit voor uit successie verkregen
onroerende zaken krachtens de Natuurschoonwet 1928 (NSW) door de Belastingdienst is
geweigerd.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen
verstrekt aan de commissie.
Feiten
Verzoekster erft op 26 mei 2007 onder andere een drietal landgoederen, waarvoor zij
in januari 2008 de rangschikking als opengestelde landgoederen volgens de NSW aanvraagt.
Het verzoek wordt een jaar later door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit mede namens zijn collega van Financiën ingewilligd, met ingang van
de datum van aanvraag. Als verzoekster vervolgens aangifte van successierechten doet,
wordt deze door de Belastingdienst op 2 punten gecorrigeerd: de waarde van de onroerende
zaken is verhoogd en de fiscale faciliteit uit de NSW wordt niet verleend. Een bezwaarschrift
tegen de aanslag successierecht wordt niet onvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Daarop volgt het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule dat in september 2012
wordt afgewezen met als motivatie dat de onroerende zaken op het tijdstip van overlijden
van de erflaatster niet aan de op dat moment geldende vereisten voor aanmerking als
NSW-landgoed voldeden.
Overwegingen
In zijn reactie meldt de Staatssecretaris dat op 1 juni 2007 enkele wijzigingen van
de NSW, samen met een gewijzigd Rangschikkingsbesluit, in werking zijn getreden. Vanaf
die datum kunnen ook bepaalde natuurterreinen als NSW-landgoed worden gerangschikt,
een mogelijkheid die daarvoor ontbrak. Voorwaarde is wel dat bij de aanvraag een natuurinrichtingsplan
wordt overgelegd en goedgekeurd, hetgeen in het geval van verzoekster is gebeurd,
zij het per januari 2008. Vóór de invoering van de wetswijziging voldeden de onroerende
zaken niet aan de vereisten van de NSW, omdat de NSW niet de mogelijkheid had om natuurterreinen
te rangschikken.
Verzoekster vindt de invoeringsdatum van de wetswijziging willekeurig. Zij vindt het
onjuist en onbillijk dat voor de berekening van het successierecht geen rekening wordt
gehouden met de rangschikking van de landgoederen. De Staatssecretaris antwoordt dat
het voor verzoekster vervelend is dat er slechts enkele dagen liggen tussen de verkrijging
van de landgoederen en de datum van inwerkingstreding van de wetswijzigingen die rangschikking
wel mogelijk maakten. Hij ziet echter geen aanleiding om in afwijking van de wet in
deze casus anders te beslissen.
Oordeel van de commissie3
Het standpunt van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De griffier van de commissie, Roovers