33 750 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

P BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2013

Op 18 maart nam uw Kamer de motie Ruers c.s. aan, waarin de regering wordt verzocht haar bezuinigingsplan in het kader van de toegang tot het recht en de gefinancierde rechtsbijstand in heroverweging te nemen (Kamerstukken I, 2013–2014, 33 750 VI, K). Hierbij informeer ik u over de wijze waarop ik, ook vanuit het perspectief van ontwikkelingen en denkprocessen ten aanzien van de gesubsidieerde rechtsbijstand in de afgelopen jaren, invulling geef aan deze motie.

Het domein van de gesubsidieerde rechtsbijstand kent een inherent spanningsveld tussen enerzijds de noodzaak om in het kader van de oplossing van een juridisch geschil een rechtsbijstandverlener toe te voegen aan een rechtzoekende die deze rechtsbijstandverlener zelf niet kan betalen, en anderzijds de kosten die zijn gemoeid met deze toevoegingen. Het is een taak van de overheid om in dat spanningsveld de goede balans te vinden. Onder het huidige kabinet en onder vorige kabinetten zijn reeds verschillende maatregelen doorgevoerd om een goede balans in stand te houden. Het betrof hierbij maatregelen binnen het bestaande stelsel. Wanneer maatschappelijke veranderingen daarom vragen, is het noodzakelijk een stap verder te gaan, en het stelsel als zodanig bij de tijd te brengen. Dat werd door de Minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf benoemd in onze brief aan uw Kamer naar aanleiding van de motie Kox c.s., waarin de regering werd verzocht een visie te formuleren die laat zien hoe de toegang tot rechter en rechtshulp kan en zal worden gegarandeerd (Kamerstukken I 2013–2014, 33 750, G). Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de rechtzoekende, door voldoende hulpmiddelen aan te reiken om zelf op efficiënte en effectieve wijze te komen tot een oplossing voor juridische problemen, staat in onze visie centraal. Het huidige stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is daar niet voldoende op toegerust. Om die reden is een vernieuwing van het stelsel noodzakelijk.

Ik hecht eraan te benadrukken dat mijn plannen om te komen tot een stelselvernieuwing het resultaat zijn van vele gesprekken met alle betrokkenen bij het stelsel. In 2011 en 2012 is dat proces begonnen met consultatiesessies met onder meer de advocatuur, de raad voor rechtsbijstand en het juridisch loket. Deze sessies vormden uiteindelijk de basis voor de maatregel versterking eerste lijn. Zie daarover mijn brief van 10 juli 2012 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2011–2012, 31 753, nr. 52). Op 12 juli 2013 zond ik een brief aan de Tweede Kamer met mijn beleidsvoornemens om te komen tot een stelselvernieuwing op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand (Kamerstukken II, 2012–2013, 31 753, nr. 64). In die brief heb ik geschetst dat de kosten tussen 2002 en 2012 substantieel zijn gestegen. Die stijging bedroeg 25 procent boven op de inflatie. Teneinde het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand ook in de toekomst beheersbaar te houden moeten daarom maatregelen worden genomen die zien op vernieuwing van het stelsel zelf.

Op 14 november 2013 vond een algemeen overleg in de Tweede Kamer plaats over het door mij beoogde pakket aan maatregelen. Naar aanleiding van zorgen die ten aanzien van onderdelen van dat pakket werden geuit door de leden van de Tweede Kamer, hebben vervolgens in het begin van dit jaar vele gesprekken plaatsgevonden met de Nederlandse orde van advocaten en specialisatieverenigingen binnen de advocatuur. Alle alternatieven die in die gesprekken zijn genoemd, zijn vervolgens geanalyseerd en waar mogelijk doorgerekend. Hetzelfde geldt voor de suggesties voor alternatieven die tijdens het algemeen overleg op 14 november 2013 zijn genoemd.

Deze heroverweging heeft geleid tot de brief die ik op 18 februari jl. aan de Tweede Kamer zond, in afschrift aan uw Kamer (Kamerstukken I, 2013–2014, 33 750 VI, F). Daarin heb ik een aantal bijstellingen ten opzichte van het eerdere pakket geschetst. Zo zijn de maatregelen op het terrein van het strafrecht integraal gewijzigd, conform het voorstel van de strafrechtadvocaten zelf. Op het terrein van het huur- en verbintenissenrecht heb ik verduidelijkt dat ieder verzoek tot gesubsidieerde rechtsbijstand, ook bij geschillen bij die rechtsgebieden, individueel zal worden beoordeeld. Hoewel dit bij uitstek rechtsgebieden zijn waarvoor de markt voorziet in goede alternatieven voor gesubsidieerde rechtsbijstand die rechtzoekenden in staat stellen snel een efficiënte en effectieve oplossing voor hun geschil te vinden, komt gesubsidieerde rechtsbijstand in beeld wanneer een rechtzoekende een zwaarwegend belang heeft en een toevoeging noodzakelijk is om diens fundamentele rechten te borgen. Voorts heb ik in de genoemde brief verduidelijkt dat de veronderstelling dat alternatieven voor handen zijn niet bij alle soorten geschillen opgaat. Ten aanzien van bepaalde categorieën onrechtmatige daden, te weten straat- en contactverboden, gewelds- en zedenmisdrijven, medisch handelen en de onrechtmatige overheidsdaad, is evident dat een aanspraak op gesubsidieerde rechtsbijstand voor degenen die onder het bereik van het stelsel vallen steeds opportuun is. Overigens zal de eerste lijn, die ik in mijn brief van 18 februari jl. de pijler van het nieuwe stelsel heb genoemd, in het bijzonder bij het huur- en verbintenissenrecht een belangrijke functie krijgen bij het vinden van een oplossing voor het probleem van de rechtzoekende zonder juridisering daarvan.

Op 26 maart jl. vond een algemeen overleg in de Tweede Kamer plaats over het bijgestelde pakket aan maatregelen. Mede op basis van de aandachtspunten die daar naar voren werden gebracht, is overwogen of er op dat moment aanleiding bestond om te komen tot een verdergaande bijstelling daarvan. Een meerderheid van de Tweede Kamer zag daartoe geen aanleiding. Daarin voel ik mij gesterkt door het feit dat de motie van het lid Van Nispen (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 753, nr. 72), waarin de regering werd gevraagd af te zien van het bezuinigingsplan in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand, door de Tweede Kamer werd verworpen.

De weg naar een stelselvernieuwing wordt gekenmerkt door een dialoog met alle betrokkenen bij de gedachtenvorming daarover, door het betrekken van alle relevante inzichten bij de uitwerking daarvan en door heroverweging en bijstelling waar voortschrijdend inzicht daartoe aanleiding geeft. Dit proces zal zich voortzetten bij de verdere voorbereiding op en de parlementaire behandeling van de ontwerpregelgeving. De eerstvolgende stap daarin is de eerste algemene maatregel van bestuur, waarin enkele onderdelen van de stelselvernieuwing worden doorgevoerd. Deze maatregel wordt binnenkort in consultatie gebracht en wordt voorgehangen in beide Kamers. Een groot deel van het pakket aan maatregelen leidt tot wijziging van wetgeving in formele zin. Een wetsvoorstel daartoe zal naar verwachting na de zomer in consultatie worden gebracht. Noodzakelijke wijzigingen in lagere regelgeving die verband houden met die wetswijzigingen, alsmede andere aangekondigde maatregelen, worden opgenomen in een tweede algemene maatregel van bestuur, die tegelijkertijd met de wetswijzigingen in werking zal treden. De reacties uit de consultatie en voorhang zal ik uiteraard betrekken bij het wetgevingsproces. Zo gaat het proces van analyse, reflectie en zo nodig heroverweging derhalve onverminderd voort.

Het bovenstaande illustreert dat het vernieuwen van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand een dynamisch proces is, waarbij de maatregelen en de modaliteiten bij de uitwerking daarvan steeds opnieuw worden geanalyseerd en zo nodig tegen het licht worden gehouden. Ik ben en blijf daarover in gesprek met alle betrokkenen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven