De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterend, dat er sinds enige tijd onvrede bestaat onder de leden van de zittende
en staande magistratuur over de wijze waarop de rechterlijke organisatie wordt bestuurd,
overwegende, dat deze onvrede heeft geleid tot publieke uitspraken van rechters, waarin
zij aangeven ongerust te zijn of zij ten gevolge van productiedruk en krimpende middelen
nog wel de kwaliteit, die voor rechterlijke uitspraken is vereist, kunnen leveren,
overwegende, dat in het kader van deze discussie op verzoek van de Raad voor de Rechtspraak
in januari 2014 een rapport is uitgebracht door de Nederlandse School voor Openbaar
Bestuur, dat na een zorgvuldige analyse, een aantal aanbevelingen bevat met betrekking
tot de sturing van de rechterlijke organisatie,
overwegende, dat enkele van deze aanbevelingen ook de rol van de minister van Veiligheid
en Justitie betreffen voor zover deze verantwoordelijkheid draagt voor het functioneren
van de rechtspraak,
overwegende, dat een van deze aanbevelingen inhoudt, dat «sturing en management (...)
altijd de waarden en legitimiteit van de rechtspraak als geheel (moeten) dienen. Aandacht
en zorg voor kwantitatieve aspecten (prijs, aantal, tijd) moeten strekken tot waarborging
van de onafhankelijkheid en legitimiteit van de rechtspraak»,
overwegende, dat deze legitimiteit voornamelijk wordt bepaald door kwaliteitseisen,
die de onafhankelijke rechter zelf stelt,
verzoekt de regering dergelijke kwaliteitseisen als uitgangspunt te nemen bij beslissingen
over de bekostiging van de rechterlijke macht in Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
Franken
Lokin-Sassen
Ruers
Strik
Witteveen