Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
19 juni 2013.
De wens over de voorgenomen rechtshandeling nadere inlichtingen te ontvangen kan door
of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer
dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk 17 september
2013
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2013
In juni 2012 heeft het kabinet besloten 10 miljoen euro beschikbaar te stellen via
een onafhankelijke stichting voor initiatieven die ten goede komen aan de Q-koorts-patiënten
(Kamerstuk 28 286, nr. 569). De nodige formele stappen voor de oprichting van deze stichting konden niet eerder
worden gezet dan nadat met uw Kamer, naar aanleiding van de aangehouden motie Ormel
(Kamerstuk 29 683, nr. 130), van gedachten was gewisseld over de mogelijkheden om individuele patiënten financieel
te ondersteunen. Tijdens het debat over Q-koorts van 11 april jl. is besproken dat
de stichting, met als doel de ondersteuning van patiënten met Q-koorts, nu zo spoedig
mogelijk moet worden opgericht. Ik heb u toegezegd dat een jaar nadat de stichting
van start is gegaan geëvalueerd zal worden of er nog mensen zijn die door de stichting
niet geholpen zijn op de manier waarop wij ze wilden helpen. Ik zal de Kamer rond
september 2014 rapporteren over de uitkomst van deze evaluatie.
Op basis van artikel 34, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 moet over het
voornemen tot het (doen) oprichten van een rechtspersoon overleg worden gevoerd met
de Algemene Rekenkamer. Na de instemming van de ministerraad en de voorlegging van
het voornemen, zoals bij deze brief het geval is, heeft zowel uw Kamer als de Eerste
Kamer 30 dagen de tijd om op het voornemen tot oprichting van rechtspersoon te reageren.
Hierbij leg ik u, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, de statuten
voor alsmede de brief van de Algemene Rekenkamer in het kader van het zgn. artikel
34-overleg1.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de governance van
de stichting, zijn de statuten in die zin aangepast dat nu voorzien is in een benoemingstermijn
voor de leden van het bestuur en van de raad van toezicht voor een termijn van vier
jaar, met de mogelijkheid die benoemingstermijn éénmaal voor vier jaar te verlengen.
Gezien de naar verwachting beperkte tijd die de stichting zal bestaan, samenhangend
met het begrensde budget, acht ik het niet nodig in de statuten een verplichting op
te nemen voor de raad van toezicht om een profielschets en een rooster van aftreden
vast te stellen voor de leden van deze raad.
De financiële relatie tussen overheid en stichting zal via de toekenning van projectsubsidies
verlopen. De controle op de rechtmatige besteding van de subsidiegelden zal dan ook
langs die lijn plaatsvinden.
De Rekenkamer wijst er op dat het mogelijk is dat de op te richten stichting aan te
merken valt als «met enig openbaar gezag bekleed». In reactie hierop merk ik op dat
de dienstverlening van de stichting, ook voorzover die is gericht op individuele patiënten,
zal worden vormgegeven als een feitelijke terbeschikkingstelling van diensten in natura.
Naar mijn mening zal er dan ook sprake zijn van feitelijk handelen door de stichting,
en niet van «openbaar gezag». Uiteraard ben ik het eens met de Rekenkamer dat het
uiteindelijke oordeel over dit punt aan de rechter is.
Wij hopen dat u zo spoedig mogelijk kunt reageren op deze brief, zodat de stichting
op de kortst mogelijke termijn kan worden opgericht en haar werkzaamheden kan beginnen.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers