33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 191 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2015

Hierbij bied ik u de reactie van het kabinet aan op de evaluatie Met hernieuwde energie. Beleidsdoorlichting van de Nederlandse bijdrage aan hernieuwbare energie in ontwikkeling (2004–2014)1 van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB). Deze doorlichting geeft inzicht in het gevoerde Nederlandse beleid op het gebied van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Het belicht de keuze van de instrumenten om het beleid te operationaliseren en de effecten van het gebruik van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Tevens is op huishoudens- en gemeenschapsniveau gemeten wat de impact is van het gebruik van energie in termen van inkomen, welzijn en het milieu.

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting formuleert het kabinet een nieuwe doelstelling: Nederland zal in 2030 50 miljoen mensen in ontwikkelingslanden toegang tot hernieuwbare energie hebben verleend. Hernieuwbare energie is een belangrijk element in de nieuwe agenda voor de wereld zoals onlangs vastgelegd in de duurzame ontwikkelingsdoelen. Met het bereiken van de nieuwe doelstelling kan Nederland een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelstelling op het terrein van energie.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Beleidsreactie IOB-Evaluatie (nr. 404) «Met hernieuwde energie. Beleidsdoorlichting van de Nederlandse bijdrage aan hernieuwbare energie en ontwikkeling (2004–2014)»

Inleiding

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft in augustus 2015 een onderzoek afgerond naar het Nederlandse beleid op het gebied van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden in de periode 2004–2014. Deze doorlichting heeft voor wat betreft de jaren 2004–2013 betrekking op beleidsartikel 6 «Beter beschermd en verbeterd milieu» (in 2012 hernoemd tot «Duurzaam water- en milieubeheer»). Sinds 2014 valt het onderwerp hernieuwbare energie onder beleidsartikel 2 «Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water». Gedurende de periode 2004–2014 bedroegen de totale uitgaven aan energie EUR 648,6 miljoen. Daarvan is 70%, EUR 459,1 miljoen, besteed aan activiteiten specifiek gericht op hernieuwbare energie. De doorlichting heeft alleen betrekking op de programma’s en projecten specifiek gericht op hernieuwbare energie.

Met deze brief stuurt het kabinet u het rapport Met hernieuwde energie. Beleidsdoorlichting van de Nederlandse bijdrage aan hernieuwbare energie en ontwikkeling (2004–2014) en geeft een reactie op de bevindingen en lessen uit deze doorlichting. Ten slotte formuleert het kabinet, gesterkt door de bevindingen, een nieuwe doelstelling: het verlenen van toegang tot hernieuwbare energie aan 50 miljoen mensen in ontwikkelingslanden in 2030. Hiermee onderstreept het kabinet het belang van hernieuwbare energie als springplank voor ontwikkeling en als cruciale factor in de aanpak van klimaatverandering. Ook ziet het kabinet hernieuwbare energie als een van de belangrijke elementen van de nieuwe agenda voor de wereld zoals onlangs vastgelegd in de duurzame ontwikkelingsdoelen.

Het kabinet is verheugd over de conclusies van IOB. Het onderzoek laat zien dat het bereik van de Nederlandse inspanningen groot is geweest en dat de doelstellingen zelfs ruim zijn overtroffen. In 2004 stelde Nederland zich als doel om in de periode tot 2015 10 miljoen mensen toegang tot energie te geven. Het onderzoek van IOB constateert dat aan het einde van de evaluatieperiode van de doorlichting (eind 2013) ongeveer 14 miljoen mensen toegang tot hernieuwbare energie hadden gekregen. Worden ook de resultaten uit 2014, het laatste jaar van de periode waarop de doelstelling betrekking had, meegerekend dan komt het totaal zelfs op 16,7 miljoen mensen. Dat betekent dat voor bijna iedere inwoner van Nederland iemand in een ontwikkelingsland toegang heeft gekregen tot energie. Het evaluatierapport bevestigt dat het gebruik van hernieuwbare energie substantieel bijdraagt aan het welzijn van arme mensen in ontwikkelingslanden. De evaluatie laat ook zien dat Nederland substantiële invloed heeft gehad op het beleid van internationale organisaties, in het bijzonder de Wereldbank. Daarnaast bevat het rapport constructieve suggesties en lessen voor beleid.

Het kabinet ziet in de conclusies van de doorlichting een bevestiging dat het gevoerde beleid goed binnen de Nederlandse agenda voor hulp, handel en investeringen past. Deze agenda is geformuleerd in de beleidsnota Wat de Wereld Verdient (2013) en gebaseerd op drie ambities: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld, het uitbannen van extreme armoede in één generatie en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland.

Achtergrond

Nederland stelde zich in 2004 tot doel 10 miljoen mensen in ontwikkelingslanden toegang te verschaffen tot moderne energie. Hiermee formuleerde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor het eerst een output-doelstelling op het gebied van energie. De beleidsnota Een Zaak van Iedereen (2007) verweefde armoedebestrijding, duurzaamheid, klimaat en energie met elkaar. Het kabinet maakte in 2008 extra middelen beschikbaar voor investeringen in hernieuwbare energie, energiebesparing, energie-innovatie en CO2-reductie. Met het stimuleren van het gebruik van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden wilde de Minister op een katalyserende wijze bijdragen aan armoedebestrijding, de bevordering van gendergelijkheid èn aan de vermindering van negatieve effecten van het gebruik van energie voor het klimaat. Met de beleidsnota Wat de Wereld Verdient (2013) is hernieuwbare energie vervolgens onder het beleidsthema klimaat geschaard.

In het navolgende gaat het kabinet in op de hoofdbevindingen en lessen voor beleid.

Bevindingen

1. Het beleid is effectief geweest in het verschaffen van toegang tot hernieuwbare energie en in het beïnvloeden van het beleid van partners in de energiesector.

In 2004 werd als doel gesteld 10 miljoen mensen toegang te geven tot moderne energie. IOB constateert dat deze doelstelling met maar liefst 40% is overtroffen per eind 2013. Telden bij de oorspronkelijke doelstelling nog alle energievormen mee, vanaf 2008 ging het alleen nog maar om hernieuwbare energie. De doelstelling is daarmee zowel kwantitatief als kwalitatief overtroffen. Verder concludeert IOB dat Nederland effectief is geweest in het beïnvloeden van het energiebeleid van partners, in het bijzonder van de Wereldbank.

Het kabinet is verheugd over deze conclusies. Als ook de resultaten uit 2014 worden meegerekend dan blijkt dat zelfs 16,7 miljoen mensen zijn bereikt. Voor bijna iedere inwoner van Nederland heeft iemand in een ontwikkelingsland toegang gekregen tot energie. Het halen, en zelfs ruimschoots overtreffen, van de ambitieuze doelstellingen bevestigt dat Nederland bij de inzet van de middelen juiste keuzes heeft gemaakt. Zo heeft het samenwerkingsverband met Duitsland Energising Development (EnDev) zich ontwikkeld tot een toonaangevend programma op het gebied van energietoegang. Met de Nederlandse bijdrage heeft EnDev het afgelopen decennium mensen van toegang tot hernieuwbare energie voorzien voor gemiddeld € 13,60 per persoon.

De conclusie van IOB laat ook zien dat de op de Wereldbank toegepaste strategie van «dialoog met ruime financiële middelen» succesvol is geweest. Het beleid van de Wereldbank was in het verleden gericht op de goedkoopste energiebronnen (destijds fossiele brandstoffen) in ontwikkelingslanden. Dankzij de inzet van Nederland pakte de Wereldbank het thema hernieuwbare energie op als het verbindingsstuk tussen de armoedefocus en de klimaatagenda. De Wereldbank heeft vervolgens een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van een specifieke doelstelling voor duurzame energie binnen de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Nederland blijft intensief met de Wereldbank samenwerken, onder andere in de hervorming van subsidies op fossiele brandstoffen.

2. Impact (hernieuwbare) energie op welzijn is groot, maar op inkomsten en uitgaven van huishoudens, op de korte termijn, beperkt.

Huishoudens die overgaan op het gebruik van duurzame vormen van kookenergie ondervonden volgens IOB niet zozeer de verwachte voordelen in tijd en geld maar vooral een direct effect op welzijn en comfort. De verbeterde kookovens en biogasinstallaties veroorzaken minder (of geen) rook in de keuken. Omdat vrouwen doorgaans de maaltijden bereiden en omdat daar vaak kleine kinderen bij zijn, is het effect op gezondheid vooral bij deze groep groot. Onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) toont aan dat in 2012 wereldwijd maar liefst 4,3 miljoen mensen door luchtvervuiling binnenshuis overleden. Ook bij elektriciteit laat het onderzoek van IOB vooral impact op welzijn zien. (Zonne)elektriciteit blijkt eerder een aanvulling dan een vervanging van gebruikte energiedragers, zoals batterijen en kaarsen. Elektriciteit draagt bij aan de perceptie van veiligheid en vrijheid in de dagindeling (met name van vrouwen). Ook maakt elektriciteit toegang tot informatie (televisie) en communicatie (opladen mobiele telefoon) mogelijk. Dit is belangrijk voor educatie en bevordert productie en handel.

Het kabinet herkent in de conclusie van IOB de sterke «onderdrukte energievraag» van arme mensen in ontwikkelingslanden. De inspectie heeft nuttig veldonderzoek gedaan naar de directe invloed van hernieuwbare energie op welzijn en welvaart. Dit onderzoek laat zien dat toegang tot energie vooral leidt tot de vraag naar nog meer energie. Voldoen aan die vraag kan onder de juiste condities leiden tot grote positieve welzijnseffecten en is een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Daarmee onderstrepen de conclusies het belang van de keuze voor hernieuwbare energie. Als immers in de onvervulde energiebehoefte van arme bevolkingsgroepen kan worden voorzien met hernieuwbare energie kan veel CO2-uitstoot voorkomen worden en is er meer kans op het volgen van een groen groeipad door ontwikkelingslanden. De geconstateerde effecten (gezondheid, veiligheid, toegenomen vrijheid in de dagindeling, toegang tot informatie en communicatie) vergroten de mogelijkheden voor deelname aan economische activiteiten, met name voor vrouwen.

3. Gebruik van hernieuwbare energie door arme mensen in ontwikkelingslanden draagt slechts in geringe mate bij aan de vermindering van broeikasgasemissies

Volgens IOB hebben de onderzochte activiteiten slechts beperkt bijgedragen aan een absolute afname van de uitstoot van broeikasgassen omdat het Afrikaanse aandeel in de wereldwijde uitstoot klein is. Ongeveer een kwart van de Afrikaanse uitstoot is afkomstig van huishoudens. Daarnaast schatten de onderzochte programma’s de vermindering van uitstoot van CO2 (equivalenten) volgens IOB veelal te hoog in, mede omdat uitgegaan wordt van potentiële besparingen bij proefopstellingen en omdat een deel van de energie niet vervangend maar aanvullend wordt gebruikt.

Het kabinet wijst er op dat de inzet op hernieuwbare energie niet beperkt is geweest tot Afrika, maar zich ook heeft gericht op landen in Azië en Latijns-Amerika. De programma’s richtten zich niet alleen op energietoegang op het platteland maar ook op vergroening van de elektriciteitsopwekking in snelgroeiende stedelijke gebieden en grootschalige energieopwekking op basis van hernieuwbare energie (windparken, zonne-energie centrales, geothermie).

Overigens ontstaat steeds beter inzicht in de rol die andere broeikasgassen dan CO2, zoals elementair koolstof, spelen. Zo schat een recent rapport van de Wereldbank en de Global Alliance for Clean Cookstoves in dat de wereldwijde broeikasgasemissies uit traditioneel koken de jaarlijkse emissies van een land als Japan of het Verenigd Koninkrijk overtreffen. Dit betekent dat er potentieel wel degelijk substantieel klimaatvoordeel te behalen is met een rurale inzet op schoon koken en op het vervangen van olielampen en kaarsen door zonne-energie.

4. Hoewel het Nederlandse beleid relevant is vanuit zowel een armoede- als klimaatperspectief kan één instrumentarium niet tegelijkertijd goed invulling geven aan twee beleidsdoelstellingen

IOB constateert dat het beleid voor hernieuwbare energie relevant is vanuit het perspectief van armoedebestrijding omdat energie een voorwaarde is voor economische ontwikkeling. Daarnaast is het Nederlandse beleid ook vanuit het perspectief van klimaatverandering relevant omdat opkomende economieën geneigd zijn te kiezen voor fossiele centrales. Armoedebestrijding, klimaat en energie zijn in het Nederlandse beleid dus verweven, maar IOB concludeert dat individuele uitvoeringsinstrumenten niet in staat zijn om de doelstellingen op het terrein van armoedebestrijding en klimaat en energie gelijktijdig evenwichtig in te vullen. IOB beredeneert dat een interventie uit klimaatperspectief zich richt op maximale terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen waarbij een focus op semi-urbane gebieden, waar het gebruik van fossiele brandstoffen het hoogst is, voor de hand ligt.

Het kabinet deelt bovengenoemde conclusie van IOB niet. De effectiviteit van een euro besteed aan de transitie naar hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden moet niet alleen worden gemeten in de hoeveelheid CO2 die het reduceert. Uiteraard is het terugdringen en voorkomen van CO2-uitstoot van cruciaal belang bij het maken van beleidskeuzes. Maar Nederland wil zich inzetten daar waar de positieve impact op mensenlevens en werkgelegenheid groot is. Het beleid van Nederland verschuift weliswaar in de richting van mitigatie maar voor Nederland blijft, ook vanuit klimaatperspectief, de ontwikkelingsdimensie (toegang tot hernieuwbare energie voor de allerarmsten) een prioriteit. Hierbij streeft het kabinet naar maximale synergie tussen de inzet op het terrein van klimaat en de inzet op armoedebestrijding. Zo investeert Nederland in de zonnelantaarn WakaWaka in Rwanda. Deze zonnelantaarn is ontwikkeld voor gebruik in landen met een beperkte toegang tot energie. Dankzij een mobiel, en per week opzegbaar, abonnement heeft de WakaWaka lage opstartkosten en is het een betaalbare bron van hernieuwbare energie, ook voor de allerarmsten.

5. In de interventies bleef marktontwikkeling en de relatie met kredietverlening, subsidiering of andere financieringsconstructies onderbelicht. Dit heeft, mede door de korte looptijd van sommige activiteiten, de duurzaamheid ondergraven.

Het ontwikkelen van (nieuwe) markten kost tijd, vaak langer dan de looptijd van de projecten en programma’s. IOB constateert dat slechts enkele activiteiten van het Nederlandse beleid zich op de facilitering van marktontwikkeling richtten en dat de relatie tussen marktontwikkeling, kredietverlening en subsidiering onderbelicht is gebleven.

Het kabinet erkent dat een langdurige inzet vereist is om marktontwikkeling voldoende tijd te gunnen. Nederland combineert daarom kortlopende innovatieve projecten door het bedrijfsleven met interventies ten behoeve van de ontwikkeling van langetermijnbeleid en marktvoorwaarden. Een voorbeeld is de markt voor zonnelampen. Nederland heeft hier verschillende belangrijke innovaties door individuele bedrijven gesubsidieerd. In partnerschap met Philips heeft Nederland geïnvesteerd in kennis en expertise in de zonne-energiesector in landen als Kenia, Tanzania en Ghana. Tegelijkertijd heeft Nederland bijgedragen aan de ontwikkeling van wereldwijde kwaliteitsbewaking en nationaal beleid via het programma Lighting Africa van de Wereldbank. Het resultaat van deze aanpak is dat volgens de Wereldbank intussen meer dan 7,5 miljoen gecertificeerde zonnelantaarns zijn verkocht in Afrika en dat de markt hiervoor met meer dan 30% per jaar groeit. In afgelegen, kleine dorpen maakt de zonnelantaarn het verschil tussen licht en duister en is het positieve effect op veiligheid groot.

6. De keuze van het Ministerie voor «beheer op afstand» heeft zowel voor- als nadelen gehad.

IOB geeft aan dat de keuze voor «beheer op afstand» het mogelijk maakte om de interne beheerkosten te beperken en de mogelijkheid bood om invloed uit te oefenen op de uitvoeringspartners. Tegelijkertijd betekende delegatie dat keuzes op het terrein van uitvoering, monitoring en administratie van de partners niet altijd correspondeerden met het Nederlandse beleid en informatiebehoefte aldus IOB.

Het kabinet erkent dat de keuze voor «beheer op afstand» zowel voor- als nadelen heeft gehad. De inzet kon snel opgeschaald worden door te werken met bestaande kanalen. Hierdoor is aanvankelijk sprake geweest van enkele hiaten in de planning en verantwoording. Door intensieve begeleiding van de activiteiten heeft het Ministerie deze problematiek het hoofd kunnen bieden en bestaan de hiaten niet meer. Bovendien kon het Ministerie actief gaan sturen op het benutten van synergie met de sterke uitvoeringspartners. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van de geothermiesector («vulkaanstroom»). Nederland investeerde aanvankelijk via de Wereldbank in de ontwikkeling van de geothermiesector in Indonesië. Via een publiek private samenwerking werden vervolgens Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in staat gesteld aan te haken met een capaciteitsontwikkelingsprogramma en zich zo te positioneren in deze groeimarkt. Indonesië is nu hard op weg om de grootste geothermiemarkt ter wereld te worden.

Lessen voor beleid

1. Vraagstukken op het gebied van duurzaamheid, armoede, klimaat en energie waren inhoudelijk verknoopt. Bij verschuiving van het accent naar klimaat is effectiviteit gebaat bij aanpassing van de interventies.

Oorspronkelijk was het Nederlandse beleid vooral geformuleerd vanuit een armoedeperspectief. Na verloop van tijd verschoof het accent en kreeg het thema (hernieuwbare) energie een plaats als component van het beleid tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (mitigatie). IOB adviseert om in lijn hiermee de interventies aan te passen waardoor de nadruk minder zou komen te liggen op kookenergie in rurale gebieden en meer op het verduurzamen van elektriciteitsopwekking in (semi)-urbane gebieden, waar meer CO2-reductie bewerkstelligd zou worden.

Het kabinet constateert dat de afgelopen jaren reeds een nieuwe balans in de interventies is gevonden. De inzet op energietoegang is zich meer gaan richten op het verduurzamen van elektriciteitsopwekking. Voorts kwam er meer aandacht voor vergroening van de energiesector en de bijdrage die hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en geothermie kunnen leveren aan de energievoorzieningszekerheid van ontwikkelingslanden. Zo investeerde de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO in verschillende vormen van hernieuwbare energie in Nicaragua, een land waar inmiddels meer dan de helft van de elektriciteit met hernieuwbare energie wordt opgewekt. Ondertussen maken de snelle prijsdalingen van zonnecellen en windenergie hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden een concurrerende bron voor elektriciteitsopwekking. Hierdoor verschuift de aandacht op dit moment verder richting het aantrekken van private investeerders en het mobiliseren van private klimaatfinanciering. Dit is bijvoorbeeld te zien in de groei van de hoeveelheid zonne-energiecentrales in verschillende Afrikaanse landen. Het blijft echter van belang de inclusiviteit te waarborgen: weinig private investeerders zullen het interessant vinden om te investeren in arme mensen in afgelegen gebieden. Juist bij de inzet van publieke middelen wil het kabinet daarom het belang van de armste doelgroepen, en specifiek van vrouwen en jonge kinderen, in de gaten houden. Schoon koken en toegang tot hernieuwbare energie voor bijvoorbeeld verlichting en het opladen van een mobiele telefoon blijven dan ook tot de prioriteiten van het Nederlandse beleid op hernieuwbare energie behoren.

2. Technologische ontwikkelingen in de sfeer van (schone) elektriciteit en communicatie bieden veel perspectief op een duurzaam energiegebruik.

IOB concludeert dat elektriciteit zowel in de behoefte aan licht voorziet als ook in de behoefte aan communicatie en informatie. Deze behoefte groeit naarmate mensen economisch meer ontwikkeld zijn. Impactstudies laten zien dat communicatie (bijvoorbeeld het hebben van een mobiele telefoon) en informatie (bijvoorbeeld het hebben van een televisie) maken dat de impact van elektriciteit diep reikt: daadwerkelijk een springplank tot ontwikkeling en ontplooiing zijn. Omdat onbeantwoorde vraag naar energie toch zal worden ingevuld, is het volgens IOB raadzaam om dat direct vanuit een hernieuwbare bron te doen, in plaats van eerst met een fossiele brandstof. Het beleid is er volgens IOB bij gebaat zich meer te richten op de wijze waarop technologische kennis, subsidies en krediet bij kunnen dragen aan de levering van schone en hernieuwbare energie.

Het kabinet beaamt dit volledig. Het kabinet ziet de kansen om ontwikkelingslanden met hernieuwbare energie groene groeipaden te bieden. Tegelijkertijd is er veel potentie voor investeringen in hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Er liggen kortom kansen voor buitenlandse handel en investeringen om voort te bouwen op ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet zet zich in om Nederlandse kennisinstellingen, bedrijven en financiers bij deze ontwikkelingen te betrekken en doet dat bijvoorbeeld op het terrein van rurale elektrificatie, zon, wind en geothermische energie. Op deze terreinen heeft Nederland veel kennis en expertise in huis. Nederlandse innovatieve bedrijven hebben daarmee de kans zich te positioneren in de snelgroeiende New Climate Economy in ontwikkelingslanden.

3. Er is behoefte aan een nadere duiding van de Nederlandse positie met betrekking tot hernieuwbare energie en ontwikkeling.

In het rapport geeft IOB aan dat het beleid voor hernieuwbare energie en ontwikkeling uit 2008 dateert. Sinds 2010 is hernieuwbare energie geen specifiek beleidsthema meer binnen de bilaterale samenwerking. Tegelijkertijd streeft Nederland naar het ontwikkelen van een duurzame mondiale energiehuishouding in relatie tot het klimaatbeleid. Dit past in de internationale trend waarbij hernieuwbare energie, ook voor ontwikkelingslanden, steeds meer geplaatst wordt in het kader van klimaatverandering en energiezekerheid. IOB is van mening dat het Nederlandse beleid gebaat is bij het expliciteren van een visie op, en positiebepaling over, hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden.

Met deze beleidsreactie geeft het kabinet haar visie op het terrein van hernieuwbare energie in relatie tot ontwikkeling. Deze sluit aan bij de ambities zoals gesteld in de beleidsnota Wat de Wereld Verdient: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld, het uitbannen van extreme armoede in één generatie en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. De inzet op hernieuwbare energie in relatie tot ontwikkeling verloopt langs de volgende lijnen:

  • Investeren in toegang tot hernieuwbare energie voor de allerarmsten, en specifiek voor vrouwen (gemeten in aantal mensen (m/v) dat toegang krijgt tot hernieuwbare energie). Hiermee wordt de inzet op CO2-reductie gecombineerd met de inzet op inclusiviteit.

  • Bevorderen van grootschalige investeringen in hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden (gemeten in MW geïnstalleerd vermogen). Dit gebeurt onder andere door beïnvloeding van de belangrijkste partners van ontwikkelingslanden (Wereldbank, VN, EU).

  • Samenwerking met de private sector, opdat Nederlandse innovatieve bedrijven en investeerders zich kunnen positioneren in de snelgroeiende New Climate Economy in ontwikkelingslanden (gemeten in volume investeringen in hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden).

  • Versterking van de kennis over de relatie tussen klimaat, energie en ontwikkeling. Dit gebeurt door actieve betrokkenheid bij Sustainable Energy for All (SE4All) en de International Renewable Energy Agency (IRENA) en door het aangaan van allianties met gerenommeerde kennisinstellingen zoals het World Resources Institute (WRI).

Het kabinet is verheugd dat het Nederlandse beleid goed past bij het energiedoel dat is opgenomen in de nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelstellingen: betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen. Ook sluit de inzet op hernieuwbare energie goed aan bij wat voor Nederland de kern is van mondiale afspraken op het terrein van klimaat. Nederland zet in op een Klimaatakkoord dat zorgt voor afname van de uitstoot van broeikasgassen (mitigatie) en dat adaptatie (aanpassen aan klimaatverandering) en klimaatinvesteringen bevordert.

4. Geleidelijke opbouw en afbouw van fondsen dragen bij aan de duurzaamheid.

IOB maakt met de beleidsdoorlichting duidelijk dat een aantal programma’s moeite had om goed om te kunnen gaan met de, tijdelijke, beschikbaarheid van omvangrijke extra middelen. De institutionele capaciteit om deze extra middelen goed te besteden moest in korte tijd versterkt worden. Eenmaal op sterkte volgden bezuinigingen en het afbouwen van de institutionele capaciteit. Hierdoor kwamen in Rwanda de afspraken tussen overheid en donoren in het gedrang, aldus IOB.

Dit is een belangrijke constatering waarmee IOB volgens het kabinet het belang onderstreept dat Nederland een betrouwbare internationale partner dient te zijn door een realistische inzet te combineren met een interventie gericht op de lange termijn. In de bilaterale samenwerking is hernieuwbare energie geïntegreerd in de programma’s voor private sector-ontwikkeling en voedselzekerheid. Nederland heeft de strategie gekozen om op te treden in bredere donorcoalities, zodat programma’s en ontvangende landen minder afhankelijk zijn van de dynamiek bij individuele donoren zoals Nederland. Dit heeft Nederland gedaan door het ontwikkelen van succesvolle multidonorprogramma’s, zoals Energising Development (EnDev) en het Scaling up Renewable Energy Program (SREP) van de Climate Investment Funds (CIFs).

5. Het Nederlandse beleid is gebaat bij het behoud en verdere opbouw van deskundigheid en ervaring op het gebied van hernieuwbare energie in economisch minder ontwikkelde landen.

IOB constateert dat niet alleen de financiële middelen, maar juist ook de inhoudelijke kennis opgedaan in programma’s zoals Energising Development (EnDev) Nederland tot een gerespecteerde gesprekspartner maakte bij internationale organisaties. Ook voor toekomstige beïnvloeding van het internationale beleid op het gebied van energie in relatie tot klimaat is behoud en verdieping van kennis en ervaring op het terrein van hernieuwbare energie nodig.

Het kabinet erkent het belang van deskundigheid en onderschrijft de conclusie van IOB. In de context van bezuinigingen is het budget voor hernieuwbare energie meer dan gehalveerd en is het programma voor hernieuwbare energie teruggebracht van ruim 40 naar 8 activiteiten. Hierbij is er nadrukkelijk voor gekozen om de opgedane kennis en netwerken strategisch te clusteren zodat deze niet aan kracht hoeven in te boeten. Ook blijft Nederland investeren in allianties met gerenommeerde kennisinstituten om de kennis over de relatie tussen klimaat, energie en ontwikkeling verder aan te scherpen en zicht te houden op de belangrijkste ontwikkelingen in de energiesector in ontwikkelingslanden.

Afsluiting

Het kabinet is ingenomen met de doorlichting en blijft zich inzetten om ook de economische groei in ontwikkelingslanden te laten verlopen langs inclusieve en groene groeipaden. Het kabinet voelt zich hierin gesteund door de conclusies van de doorlichting van het IOB. Hierbij past ook het formuleren van een nieuwe output-doelstelling. Een nieuwe doelstelling geeft focus aan het Nederlandse beleid wat de doeltreffendheid en doelmatigheid van de inzet zal vergroten.

Tussen 2015 en 2030 wil Nederland 50 miljoen mensen in ontwikkelingslanden toegang geven tot hernieuwbare energie. Deze nieuwe doelstelling is ambitieus en tegelijkertijd realistisch. De afgelopen jaren heeft het Nederlandse beleid jaarlijks gemiddeld 2 miljoen mensen weten te bereiken, waarbij sprake is van een stijgende trend. Nederland zet in op het voortzetten van deze trend om zo met het bereiken van de doelstelling een belangrijke bijdrage te leveren aan het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelstelling op het terrein van energie.

Met het formuleren van de nieuwe ambitieuze doelstelling onderstreept het kabinet het belang van hernieuwbare energie als springplank voor ontwikkeling en als cruciale factor in de aanpak van klimaatverandering. Hernieuwbare energie is een van de belangrijke elementen van de nieuwe agenda voor de wereld zoals vastgelegd in de duurzame ontwikkelingsdoelen.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven