33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 176 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 augustus 2015

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 27 mei 2015 inzake de reactie op verzoek van het lid Voordewind, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 26 mei 2015, over het bericht «Hulp aan Afrika om migratie te stoppen» (Kamerstuk 33 625, nr. 165).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 augustus 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Vragen over financiering:

Vraag 4

Maken de initiatieven onderdeel uit van een korte termijn of van een lange termijn agenda binnen de OS-agenda van Nederland?

Vraag 5

Bent u voornemens om niet alleen in 2015, maar ook in 2016 en 2017 een bedrag op de begroting te reserveren voor de door u genoemde drie initiatieven?

Vraag 49

Wat is de looptijd van het plan?

Antwoord vragen 4, 5, 49

Er is 50 miljoen euro vrijgemaakt binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het betreft een verplichtingenbudget, dat vanwege de acute noodzaak zoveel mogelijk nog dit jaar gecommitteerd zal worden. De projecten die door LEAD zullen worden gefinancierd hebben een looptijd van maximaal drie jaar. Dit betekent dat betalingen zullen worden verricht verspreid over de jaren 2015, 2016 en 2017. De DGGF-financiering is revolverend en de middelen zullen na verloop van tijd opnieuw ingezet kunnen worden. We zullen jaarlijks opnieuw bekijken of het nodig is additionele middelen in te zetten voor de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie.

Vraag 6

In hoeverre is de 50 miljoen euro voor eerste jaarsopvang nieuw geld, additioneel aan de bestaande begroting?

Vraag 7

In hoeverre wijkt de besteding van de € 50 miljoen voor eerste jaarsopvang af van wat al in de begroting gepland stond voor 2015?

Vraag 15

Verschuift u met uw initiatief om extra in te zetten op de regio Afrika een beslag op reeds eerder en elders gecommitteerde gelden binnen het fonds?

Vraag 19

Reserveert u voor dit initiatief ook de 18 miljoen uit het fonds die volgens de Rekenkamer in 2014 op de plank bleef liggen?

Vraag 40

Is de bewering juist dat de 50 miljoen euro bestaat uit ontwikkelingsgeld dat al wordt uitgegeven? En zo nee, waarom niet?

Antwoord 6, 7, 15, 19, 40

Deze middelen zijn niet bedoeld voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers in Nederland. Ze worden als extra inspanning ingezet om Afrikaanse jongeren perspectief te bieden op een goede toekomst in eigen land, als alternatief voor irreguliere migratie naar Europa.

De 25 miljoen euro extra inzet via het DGGF betreft nog niet gecommitteerde middelen binnen het DGGF. Het fonds bedraagt in totaal 700 miljoen euro, waarvan 175 miljoen euro is toegewezen aan het ondersteunen van Nederlandse

MKB-bedrijven die investeren in lage- en middeninkomenslanden, 175 miljoen euro aan lokale MKB-bedrijven en nog eens 175 miljoen euro voor Nederlandse MKB-bedrijven die willen exporteren naar lage- en middeninkomenslanden. De overige 175 miljoen euro was nog niet toegewezen aan een bepaalde doelgroep. Op basis van een inventarisatie van de investeringsmogelijkheden wordt voor dit initiatief nu 20 miljoen euro extra vrijgemaakt voor lokale MKB-bedrijven in lage- en middeninkomenslanden en 5 miljoen euro voor Nederlandse MKB-bedrijven met investeringsplannen in of exportplannen naar lage- en middeninkomenslanden. Het nog niet gecommitteerde budget is daarmee verlaagd van 175 miljoen euro naar 150 miljoen euro. De inzet hiervan zal worden bezien in het licht van de mid-term review van het fonds later dit jaar.

Naast de 25 miljoen euro die is vrijgemaakt binnen het DGGF, is 25 miljoen euro vrijgemaakt uit de niet benutte begrotingsreserve van de Faciliteit Opkomende Markten (non-ODA) en zal worden besteed via de subsidietender LEAD voor maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers. Daarmee is er sprake van een stijging in het ODA-budget met 25 miljoen euro.

Voor de extra inzet op Afrikaanse jongeren wordt geen aanspraak gemaakt op de 18 miljoen euro die in 2014 niet is uitgegeven. Dit bedrag is via de eindejaarsmarge voor het DGGF naar 2017 doorgeschoven en blijft voor het DGGF beschikbaar, evenals de resterende nog niet gecommitteerde middelen van 150 miljoen euro, zijnde 175 miljoen euro minus 25 miljoen euro voor de extra DGGF inzet op jonge Afrikaanse ondernemers en werknemers.

Vraag 16

Op basis van welke criteria wordt getoetst of een aanvraag voor financiering voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn? Veranderen deze criteria met uw voornemen om extra nadruk te leggen op de regio Afrika?

Vraag 34

Hoe verschilt deze inzet van het DGGF met de reguliere aanvragen van het DGGF?

Vraag 35

De brief leest alsof er binnen het DGGF nu een apart potje gecreëerd wordt. Klopt dit en is dit in overeenstemming met de oorspronkelijke gedachte van het DGGF? Voorziet u dat dit vaker kan gebeuren? Welke gevolgen heeft dit voor de financiële ruimte voor andere aanvragen?

Vraag 36

Wordt de financiering via dezelfde kanalen toegekend als de reguliere aanvragen of wordt er een apart loket geopend voor lokale investeringsfondsen en Nederlandse ondernemers?

Antwoord 16, 34, 35, 36

De extra inzet op jonge Afrikaanse ondernemers en werknemers betekent een oormerking van nog niet-gecommitteerde DGGF middelen in landen waarin jeugdwerkloosheid een belangrijke grondoorzaak vormt van irreguliere migratie (zie ook het antwoord op vraag 15). Dit gaat niet ten koste van de bestaande gecommitteerde middelen (zie ook het antwoord op vraag 30). Belangrijke uitgangspunten van het DGGF, zoals ontwikkelingsrelevantie, maatschappelijk verantwoord ondernemen en revolverendheid blijven gelden.

De extra middelen worden via de bestaande uitvoerders van het DGGF ter beschikking gesteld aan Nederlandse en lokale ondernemers (deze laatste via intermediaire investeringsfondsen). Gebruik kan worden gemaakt van hetzelfde loket voor alle door de overheid aangeboden bedrijfsleveninstrumenten bij RVO. Er komt dus geen extra loket. De aanvragen zullen dezelfde procedures volgen.

Vraag 17

Maken Nederlandse ondernemers die een beroep op het fonds doen voor de financiering van projecten elders in de wereld nu minder kans?

Antwoord

Nee, zij houden dezelfde kans. De middelen die worden vrijgemaakt voor de extra inzet voor Nederlandse ondernemers worden betaald uit de nog niet gecommitteerde middelen binnen het DGGF en komen dus bovenop, en niet ten koste van, de bestaande gecommitteerde middelen en mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers.

Vraag 18

Heeft u overleg gevoerd met ondernemers en werkgeversverenigingen in Nederland over uw voornemen om een extra inzet te doen in Afrika? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, bent u voornemens om hen te betrekken bij de uitwerking van uw voornemen?

Antwoord

Over deze specifieke inzet heb ik ondernemers- en werkgeversverenigingen vooraf niet geconsulteerd. Ik ben op de hoogte van de wensen van ondernemers en maatschappelijke organisaties die ik veelvuldig spreek tijdens reguliere consultaties in het kader van de hulp en handel agenda of tijdens de economische missies.

Vraag 20

Welke partijen zijn met behulp van het fonds actief in de regio? Hoe is de verhouding tussen Nederlandse ondernemers en buitenlandse partijen? Hoe duidt u deze?

Vraag 27

Met welke lokale investeringsfondsen is reeds via het DGGF een samenwerking opgestart?

Vraag 51

Wordt de samenwerking met het aantal lokale investeringsfondsen die nu al bestaan geïntensiveerd? Wordt ook samenwerking gezocht met andere lokale investeringsfondsen? In welke landen is samenwerking met lokale investeringsfondsen aangegaan? En hoeveel van die samenwerkingsinitiatieven bestaan er? Wat zijn de ervaringen met het samenwerken met deze lokale investeringsfondsen?

Antwoord 20, 27, 51

De stand van zaken per 1 juli jl. is dat er met zes lokale intermediaire investeringsfondsen een samenwerking is opgestart die voldoen aan de doelstellingen en uitgangspunten van het DGGF. Deze fondsen zijn dit jaar gestart met het financieren van lokale MKB-bedrijven. Het betreft de volgende fondsen (zie voor een beschrijving van de fondsen: www.dggf.nl/investeringsfondsen-lokaal-mkb-transacties):

  • Novastar Ventures East Africa Fund

  • Grofin Small and Growing Business (SGB) Fund

  • Credo

  • Dolma Impact Fund I

  • Aavishkaar Frontier Fund (AFF)

  • Investment Fund for Health in Africa II

De ervaringen zijn op het eerste oog positief. Een evaluatie van de effectiviteit zal over enkele jaren plaatsvinden. Voor de extra inzet op Afrikaanse jongeren kunnen zowel bestaande als nieuwe investeringsfondsen in aanmerking komen. Op dit moment zijn drie intermediaire fondsen geïdentificeerd die actief investeren in jongeren in de doellanden van de extra inzet:

  • Het «Grofin Small and Growing Business Fund», actief in Egypte, Ghana, Kenia en Nigeria.

  • Het «Novastar Ventures East Africa», actief in Kenia en Ethiopië.

  • Het «Investment Fund for Health II», actief in Ethiopië, Ghana, Kenia, Nigeria en Senegal.

De fondsen zijn niet uitsluitend actief in de genoemde landen.

Tevens zijn er momenteel tien Nederlandse ondernemers actief met een investerings- of exporttransactie in Ethiopië (drie projecten), Gambia, Ghana, Kenia (twee projecten), Mali, Marokko en Nigeria. De transacties worden op basis van DGGF-garantie door zowel Europese banken als lokale banken gefinancierd. In Ethiopië bijvoorbeeld heeft het DGGF een lokale commerciële bank bereid gevonden om Nederlandse ondernemers te financieren. Nederlandse ondernemers zijn hierdoor in staat gesteld om ruim 4.000 lokale banen te creëren. Een uitgebreide beschrijving van deze activiteiten kunt u vinden op www.dggf.nl/bekendmakingen.

In navolging op de extra inzet binnen het DGGF op Afrikaanse jongeren krijgen Nederlandse ondernemers die willen investeren in of exporteren naar de Noord-Afrikaanse landen extra begeleiding in het aanvraagproces en bij de investeringsvoorbereiding zodat de impact op de lokale werkgelegenheid en het lokaal ondernemerschap wordt gemaximaliseerd. Het DGGF werkt hierbij nauw samen met lokale banken omdat dit in de regio een katalyserend effect heeft.

Vraag 26

Kunt u onderbouwen hoe er alternatieven voor illegale migratie gecreëerd worden door mensen in eigen land perspectief te bieden? Hoe verhoudt deze redenering zich tot verschillende wetenschappelijke onderzoeken die stellen dat perspectief en economische vooruitgang juist bijdraagt aan mobiliteit en migratie van personen? (Bijv. African Migration: Exploring the role of development and states, 2014, Oxford, prof. H. de Haas)

Antwoord

Inderdaad is er volgens meerdere studies een verband tussen sociaaleconomische ontwikkeling en migratie. Bij economische vooruitgang nemen migratie en mobiliteit in eerste instantie toe, om vervolgens weer te dalen.1 In veel gevallen gaat het hierbij om vrijwillige, reguliere migratie en mobiliteit, die normaal gesproken positief is voor zowel de migrant, het herkomstland en het bestemmingsland. In vrijwel alle Afrikaanse landen is al sprake van omvangrijke – al dan niet tijdelijke – migratie; vanuit de armste landen voornamelijk naar iets rijkere landen in de regio en vanuit de iets rijkere landen of bevolkingsgroepen deels ook naar Europa. Dit heeft te maken met de hoge kosten van een reis naar Europa als irreguliere migrant: 5.000 euro – 30.000 euro.

Lang niet alle mensen die dankzij economische ontwikkeling meer mogelijkheden hebben om te migreren, doen dit ook daadwerkelijk. Behalve de toegang tot middelen en mogelijkheden is de wil om te migreren een belangrijke factor in het beslissingsproces. Wie zijn dromen en ambities waar kan maken in zijn eigen land, zal geen sterke drang hebben om te migreren.2 Door jongeren perspectief te bieden op een baan en inkomen en daarmee op een betere toekomst in eigen land, hebben jongeren een reden om niet te migreren. Werkgelegenheid biedt jongeren een alternatief voor irreguliere migratie. Experts van organisaties als de VN vluchtelingenorganisatie (UNHCR), Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en International Labour Organisation (ILO) beamen dat de kans dat iemand die een baan heeft, waarbij hij of zij talenten kan ontwikkelen en voldoende verdient om zijn of haar gezin te onderhouden, normaal gesproken niet zal kiezen voor een risicovol en onzeker bestaan als irreguliere migrant in Europa. Het creëren van werkgelegenheid voor jongeren is bovendien van belang voor de ontwikkeling van Afrikaanse landen zelf, aangezien hierdoor talentvolle jongeren in eigen land blijven en een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun land.

Vraag 30

Kunt u uiteenzetten in een tabel welk deel van het DGGF naar Nederlandse ondernemers zal gaan en welk deel direct naar Afrikaanse ondernemers?

Vraag 50

Verwacht u dat meer dan de helft van de € 25 miljoen uit het DGGF rechtstreeks besteed zal worden aan Afrikaanse ondernemers (spoor 2)? En zo ja, waarom?

Vraag 63

Hoeveel niet gecommitteerde middelen zijn er nog beschikbaar binnen het DGGF?

Antwoord 30, 50, 63

Op dit moment is binnen het DGGF tweemaal 175 miljoen euro, ofwel 350 miljoen euro, gecommitteerd voor het mogelijk maken van investeringsfinanciering en exportfinanciering/verzekeringen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is 175 miljoen euro bestemd/gecommitteerd voor het lokale bedrijfsleven via intermediaire investeringsfondsen. Het bedrag aan nog niet gecommitteerde

middelen bedraagt 175 miljoen euro en zal worden verdeeld onder de drie onderdelen van het DGGF op basis van een mid-term review eind 2015. Van deze 175 miljoen euro aan niet gecommitteerde middelen wordt nu 25 miljoen euro ingezet ten behoeve van de extra inzet op Afrikaanse jongeren, waarvan de inventarisatie van de vraag leidt tot een verdeling van 20 miljoen euro voor lokale ondernemers en 5 miljoen euro voor Nederlandse ondernemers.

DGGF onderdelen

Bedrag

– Onderdeel Investeringsfinanciering NLs MKB

€ 175 mln

– Onderdeel Exportfinanciering NLs MKB

€ 175 mln

– Onderdeel Financiering lokaal MKB via fondsen

€ 175 mln

– Nog niet gecommitteerden middelen

– Waarvan extra inzet op jonge Afrikaanse ondernemers (Nederlands: € 5 miljoen, lokaal: € 20 miljoen)

€ 175 mln

€ 25 mln

Vraag 31

Kunt u concretiseren wat u verstaat onder «passende financiering» voor Nederlandse ondernemers?

Antwoord

Hieronder versta ik financiering die aansluit bij de behoefte van de ondernemer of het bedrijf. Het kan hier gaan om investeringsfinanciering in de vorm van garanties of directe (co-)financieringen met terugbetalingsverplichting, zoals leningen, participaties, exportfinanciering of kredietverzekeringen.

Vraag 32

In hoeverre verwacht u dat 50 miljoen euro voldoende zal zijn voor de drie initiatieven?

Antwoord

De extra 50 miljoen euro is onderdeel van een bredere benadering, namelijk de aanpak van de Afrikaanse jeugdwerkloosheid als grondoorzaak van irreguliere migratie. De aanpak van grondoorzaken en inzet op jeugdwerkgelengheid heb ik onder de aandacht gebracht in Europa. In juli hebben Duitsland, Frankrijk en Nederland in een gezamenlijke brief de Europese Commissie opgeroepen 500 miljoen euro aan EU-middelen in te zetten voor activiteiten gericht op Afrikaanse jongeren, waarbij de Nederlandse extra inzet als voorbeeld dient.

Daarnaast worden de extra middelen ingezet als een katalysator, met een veelvoud van zijn omvang als uiteindelijke impact. Bijvoorbeeld, de inzet via het DGGF heeft naar verwachting een hefboomwerking van 3–5 keer de initiële financiering. Zodoende levert 50 miljoen euro ook op zichzelf een substantiële bijdrage.

De initiatieven bouwen voort op bestaand beleid voor inclusieve economische groei. Via het Dutch Good Growth Fund zetten we al sterk in op het scheppen van banen en via programma’s op het gebied van inclusieve en duurzame ketenontwikkeling, bijvoorbeeld het Initiatief Duurzame Handel, dragen we bij aan werkgelegenheid door duurzame handel tussen (internationale) bedrijven en lokale kleinschalige producenten te stimuleren. Daarnaast werkt Nederland samen met internationale organisaties, zoals de International Finance Corporation (IFC) en de internationale arbeidsorganisatie (ILO) aan het creëren van meer en betere banen via de programma’s zoals Let’s Work en Decent Work.

Vraag 64

Hoeveel niet benutte reserve is er nog binnen de Faciliteit Opkomende Markten?

Antwoord

Na de recente afroming van 25 miljoen euro ten behoeve van de extra inspanning voor Afrikaanse jongeren, bedraagt het niet benutte deel van de reserve 31,5 miljoen euro. Deze middelen worden ingezet voor het herziene bedrijfsleveninstrumentarium waarover de Kamer, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling BHOS, na de zomer een brief zal ontvangen.

Vragen over voorwaarden en criteria:

Vraag 1

Welke voorwaarden stelt u aan jonge Afrikaanse en Zuid-Aziatische ondernemers die gebruik willen maken van een van de drie initiatieven?

Vraag 21

Welke partijen kunnen voorstellen indienen onder het initiatief dat wordt gefinancierd uit de Faciliteit Opkomende Markten? Betreft het hier Nederlandse partijen die lokaal actief zijn, of ook buitenlandse partijen?

Vraag 22

Aan welke criteria dienen de voorstellen te voldoen om voor financiering in aanmerking te komen? Bestaan er verschillende criteria per land of regio waarin men zaken wil doen?

Vraag 55

Hoe worden de maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers die al actief zijn in de regio geselecteerd? Wat zijn daarbij de criteria?

Vraag 56

Wat wordt de procedure voor sociale ondernemers en maatschappelijke organisaties om geld aan te vragen? Wordt daar een tender voor uitgeschreven?

Vraag 57

Wat worden de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op het budget? Wordt het bereiken van kwetsbare groepen een van de criteria om geld uit dit budget te krijgen? En zo nee, waarom niet?

Vraag 65

Welke maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers heeft u in gedachten om te gaan ondersteunen met de 25 miljoen uit de FOM?

Antwoord 1, 21, 22, 55, 56, 57, 65

De drie initiatieven zijn gericht op het creëren van banen en het bevorderen van jong ondernemerschap in Afrika. Het DGGF kende deze doelstelling al, maar dan voor 68 landen. Met de huidige initiatieven binnen het DGGF wordt de inzet in 18 noordelijk gelegen Afrikaanse landen op de DGGF/PSD landenlijst geïntensiveerd. Vanuit de nog niet gecommitteerde middelen wordt er nu binnen het DGGF 25 miljoen euro extra ingezet voor het verstrekken van leningen aan enerzijds Nederlandse ondernemers die willen investeren in (of exporteren naar) 18 Afrikaanse landen en anderzijds aan intermediaire fondsen die leningen verstrekken aan de lokale ondernemers.

De criteria om voor een DGGF-lening in aanmerking te komen blijven hetzelfde. Daarbij krijgen Nederlandse ondernemers die in de 18 Afrikaanse landen willen investeren (of die naar deze landen willen exporteren) extra begeleiding bij het aanvraagtraject alsmede bij de investeringsvoorbereiding waarbij ook wordt gekeken naar de maximalisatie van de lokale impact in de vorm van baancreatie en ondernemerschap. Ten behoeve van lokale ondernemers zal de samenwerking worden gezocht met intermediaire fondsen die doelgericht via het stimuleren van ondernemerschap, de jeugdwerkloosheid in de 18 Afrikaanse landen aanpakken.

Daarnaast worden maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers via de nieuwe subsidietender Local Employment in Africa for Development (LEAD) uitgenodigd om projectvoorstellen in te dienen die bijdragen aan jeugdwerkgelegenheid in acht Afrikaanse landen: Algerije, Egypte, Eritrea, Libië, Mali, Nigeria, Somalië en Tunesië. In de beleidsregels van de subsidietender die zijn gepubliceerd op 31 juli 2015 (Staatscourant, nr. 22678, 31 juli 2015)3 staan alle criteria waar de aanvragen aan moeten voldoen om in aanmerking te komen. Belangrijke criteria zijn:

  • De aanvrager is een Nederlandse maatschappelijke organisatie of sociale ondernemer, of een alliantie van maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers waarvan de penvoerder in Nederland rechtspersoonlijkheid bezit. Niet-Nederlandse organisaties kunnen deelnemen in een alliantie.

  • De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd hebben als doelstelling duurzame inkomensverschaffing voor jongeren via (zelfstandig) ondernemerschap of door het anderszins creëren van nieuwe arbeidsplaatsen. Technische assistentie (TA), zoals het verzorgen van trainingen, kan onderdeel uitmaken van de interventie, maar op zichzelf staande TA-activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • De hoogte van de aangevraagde subsidie bedraagt minimaal 2 miljoen euro en maximaal 7,5 miljoen euro.

  • Het subsidieplafond bedraagt 25 miljoen euro.

  • Projecten hebben een looptijd van maximaal 3 jaar en zijn niet commercieel haalbaar gedurende de looptijd van het project. Daarbij is het wel de bedoeling dat de activiteiten na drie jaar kunnen worden voortgezet zonder additionele steun van de Nederlandse overheid. Het betreft dus vooral extra steun die nodig is voor de opstartfase van projecten.

Vragen over resultaten:

Vraag 10

Hoeveel ondernemers hoopt u te bereiken met deze extra inzet en hoeveel banen hoopt u hiermee te creëren?

Vraag 28

Kunt u uiteenzetten op welke feiten u de verwachting baseert dat er duizenden banen gecreëerd zullen worden in lage inkomenslanden in Afrika en Zuid-Azië?

Vraag 45

Op welke manier gaat gemonitord worden dat het budget werkelijk ten goede komt aan Afrikaanse jongeren?

Vraag 47

Hoeveel jongeren zijn er inmiddels aan een baan geholpen door financiering middels het DGGF? Kunnen deze aantallen per land worden weergegeven?

Vraag 48

Wat is de verwachting van het aantal jongeren dat door het budget van 50 miljoen euro aan een baan wordt geholpen?

Vraag 52

Hoe wordt er zicht op gehouden of jonge ondernemers via de lokale investeringsfondsen werkelijk bereikt worden? Zijn er evaluaties beschikbaar? Zo nee, waarom niet?

Vraag 53

Hoe wordt gegarandeerd dat het geld dat via Nederlandse bedrijven wordt uitgegeven aan trainingen aan lokale werknemers en technische assistentie ten goede komt aan jongeren?

Vraag 54

Hoeveel Nederlandse ondernemers die geld krijgen uit het DGGF richten zich nu al op het betrekken van jonge Afrikaanse werknemers en/of ondernemers?

Antwoord 10, 28, 45, 47, 48, 52, 53, 54

De verwachting is dat er met deze extra inspanning duizenden banen worden gecreëerd. Deze verwachting is gebaseerd op de ervaring met het PSD-instrumentarium en het DGGF. Met een totaal PSD- en DGGF-budget van zo’n 300 miljoen euro zijn in 2014 alleen al 150.000 banen gecreëerd. Derhalve verwachten wij dat de intensivering van deze inzet via de drie extra initiatieven eveneens duizenden banen zullen opleveren. En deze initiatieven staan niet op zichzelf. Nederland heeft er met Frankrijk en Duitsland in Europa op aangedrongen om perspectieven voor de jeugd in Afrika te vergroten en daarmee de grondoorzaken van migratie aan te pakken.

De Tweede Kamer zal via de resultatenrapportage over 2014, en in het geval van DGGF eveneens via de mid-term review, in september nader worden geïnformeerd over de behaalde resultaten. Hierbij zal aandacht worden geschonken aan het aantal jongeren dat via een DGGF-financiering een baan heeft gekregen. De uitvoerders van het DGGF rapporteren in hun jaarverslag op dit onderwerp. Daarbij wordt ook inzichtelijk gemaakt in hoeverre technische assistentie is ingezet om de baancreatie voor jongeren te vergroten. Bij alle nieuwe PSD-programma’s wordt de baancreatie voor jongeren een standaard onderdeel in het monitoring- en evaluatieproces.

Vraag 33

Nederland werkt in herkomstlanden reeds aan conflictpreventie en -beheersing, inclusief economische groei, meer werkgelegenheid en rechtsstaatontwikkeling, zoals we ook in de brief lezen. Welke toegevoegde waarde ziet u in deze inspanning?

Vraag 46

In welk opzicht is dit plan additioneel aan de inzet op jongeren die ook al door middel van huidige DGGF financiering bereikt worden?

Antwoord 33, 46

De toegevoegde waarde van deze inspanning is de specifieke inzet op jeugdwerkloosheid in Afrika als grondoorzaak van irreguliere migratie. Het is belangrijk om extra in te zetten op het verminderen van jeugdwerkloosheid gezien de hoge bevolkingsgroei en het gebrek aan banen in Afrika. De helft van de Afrikaanse bevolking is jonger dan 25 jaar en tot 2045 blijft dit aandeel groeien. Ondanks de groeiende economieën in Afrika, kan de markt het stijgende aantal jonge arbeidskrachten niet van banen voorzien. In de periode 2005–2013 is de beroepsbevolking in Sub-Sahara Afrika met ruim 101 miljoen personen gestegen, terwijl het aantal banen slechts met slechts 71 miljoen steeg (World DataBank). Daarbij is werkloosheid onder jongeren twee tot viermaal zo hoog als onder volwassenen.

Het kabinet zet zich al in op het terugdringen van (jeugd)werkloosheid. Het DGGF, bijvoorbeeld, heeft sinds de start op 1 juli 2014 speciale aandacht voor jonge ondernemers omdat zij vanwege beperkte ondernemerservaring en gebrek aan eigen financiële inbreng nauwelijks toegang krijgen tot financiering. Jonge ondernemers zijn dus reeds begunstigden van huidige DGGF financiering, maar er is meer nodig om jongeren een kans op een baan te geven.

Vraag 38

Is de stelling juist dat het plan om € 50 miljoen uit te trekken voor jonge Afrikaanse ondernemers alleen ten goede komt aan Nederlandse ondernemers in Afrika? En zo nee, waarom niet?

Vraag 58

Klopt het dat dit hele budget rechtstreeks ten goede komt aan Afrikaanse ondernemers? En zo nee, waarom niet?

Antwoord 38, 58

Nee, dat is niet juist. Het budget komt niet alleen ten goede aan Nederlandse ondernemers in Afrika, noch alleen aan Afrikaanse ondernemers. De beoogde begunstigden van de middelen zijn Afrikaanse jongeren die via de genoemde initiatieven de kans krijgen op een baan of het starten van een onderneming. Banen kunnen worden gecreëerd door zowel Nederlandse als Afrikaanse ondernemers.

Vragen over landenkeuze

Vraag 8

Waarom stelt u dat u met deze bijdrage migratiestromen wilt verkleinen, maar richt u zich op landen waar geen substantiële migratiestromen vandaan komen?

Vraag 11

Worden er met uw voorstel om extra in te zetten op Afrika, landen toegevoegd aan de landenlijst waar het fonds voor open staat? Zo ja, welke landen betreft het? Zo nee, hoe wilt u uw extra inzet vormgeven?

Vraag 23

Welke regio bedoelt u precies in uw brief waar u refereert aan het ondersteunen van jonge mensen in de regio bij het vinden van werk of het starten van een onderneming?

Vraag 24

Op welke landen in Afrika en Zuid-Azië gaat u zich vooral richten en welke rol speelt daarbij het wel of niet zijn van een partnerland?

Vraag 25

Kunt u uitleggen waarom in uw artikel zoals dat is gepubliceerd in de Volkskrant en waar dit beleid voor het eerst werd gepresenteerd, de nadruk op Tunesië werd gelegd, als één van de drie genoemde landen, maar dit land niet meer genoemd wordt in de uiteindelijke brief die naar de Kamer gestuurd is?

Vraag 37

Er worden verschillende landen in Afrika genoemd waar u nog actiever gaat werken. Zijn dit landen waar Nederland via het DGGF al relaties mee heeft? Waarom wordt gekozen voor deze landen? Komen deze overeen met de oorspronkelijke doelstellingen van het DGGF? Gaat dit ten koste van andere landen? Betekent dit dat ook in de toekomst meer middelen uit het DGGF aan specifieke landen worden toebedeeld?

Vraag 39

Is de bewering juist dat de € 50 miljoen niet in migratielanden uitgegeven wordt? En zo nee, waarom niet?

Vraag 41

Is de bewering juist dat alleen Nederlandse ondernemers in Ghana, Senegal en Tunesië aanspraak kunnen maken op het budget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?

Vraag 42

Welke landen komen in aanmerking voor de drie initiatieven? Welke criteria zullen hiervoor gehanteerd worden?

Vraag 43

In hoeverre worden met dit initiatief landen betrokken waar veel migranten vandaan of doorheen komen?

Vraag 44

Is er specifieke aandacht voor migranten in de doellanden, om ook hen kansen te bieden? En zo ja, op welke wijze is dat vorm gegeven?

Antwoord 8, 11, 23, 24, 25, 37, 39, 41, 42, 43, 44

Veel Afrikaanse landen kampen met uiteenlopende uitdagingen op het terrein van migratie. Vaak zijn landen zowel herkomst-, transit- als bestemmingsland. In de noordelijke helft van Afrika migreren veel mensen binnen de regio of richting Europa. In de zuidelijke helft wordt vooral toevlucht gezocht naar meer welvarende landen in het zuiden, zoals Zuid-Afrika.

Om de middelen gericht te kunnen inzetten, richten de DGGF initiatieven zich primair op de 18 noordelijk gelegen Afrikaanse landen op de DGGF/PSD-landenlijst waarin de migratie- en jeugdwerkloosheidsproblematiek het grootst is. Het betreft: Algerije, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee, Kenia, Libië, Liberia, Mali, Marokko, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Tunesië. De extra middelen worden uitsluitend voor deze landen beschikbaar gesteld. De lijst is gebaseerd op de top-10 van herkomstlanden van asielaanvragen in Europa (Eurostat, 2014), de top-10 van jeugdwerkloosheidscijfers in de noordelijke helft van Afrika (Worldbank/ILO, 2013) en de toevoeging van drie landen die vanuit een regionaal migratieperspectief van belang zijn: Ghana, Kenia en Niger. Het is geen voorwaarde dat DGGF in deze landen reeds actief is met andere projecten.

De subsidietender voor maatschappelijke organisaties en sociale ondernemers (LEAD) richt zich op een beperktere groep van acht landen. Het gaat dan om de top-4 Afrikaanse herkomstlanden waar in 2014 de meeste asielaanvragen in Europa vandaan kwamen (Eritrea, Mali, Nigeria en Somalië), aangevuld met de vier Afrikaanse landen in de noordelijke helft van Afrika waar de jeugdwerkloosheid groter is dan 20% (Algerije, Egypte, Libië, Tunesië). De keuze voor een beperktere landenlijst voor de subsidietender komt voort uit het feit dat deze zich richt op investeringen in een hoger risicosegment. Om dergelijke investeringen mogelijk te maken, zal er gewerkt worden met subsidies zonder terugbetalingsverplichting. De middelen kunnen – in tegenstelling tot het revolverende karakter van het DGGF – maar één keer worden ingezet.

Vraag 12

Op basis van welke criteria is de landenlijst destijds tot stand gekomen? Hoe wordt de lijst geëvalueerd en wat was uw beweegreden om Guinee en Liberia later toe te voegen?

Antwoord

De landenlijst is tegelijkertijd met de beleidsnotitie «Wat de wereld verdient» (2013) tot stand gekomen met als doel tot één landenlijst te komen op het gebied van privatesectorontwikkeling. Tot dan toe hadden de verschillende programma’s eigen landenlijsten. Door met één lijst te werken worden mogelijkheden voor samenwerking en synergie tussen programma’s en activiteiten vergroot.

Politieke of sociaaleconomische ontwikkelingen kunnen aanleiding geven om de lijst te herzien. Tegelijkertijd hechten we aan continuïteit van de lijst, niet in het minst om richting de private sector een voorspelbare en betrouwbare partner te zijn. Een recent voorbeeld van een wijziging was de toevoeging van Guinee en Liberia aan de DGGF/PSD-landenlijst teneinde een bijdrage te kunnen leveren aan de post-Ebola wederopbouw in de zwaarst door het virus getroffen landen (zie de brief «Stand van zaken van de Nederlandse inspanningen bij de bestrijding van de Ebola-crisis» van 6 februari jl., Kamerstuk 33 625, nr. 149).

Met deze toevoeging kunnen de Nederlandse programma’s voor privatesectorontwikkeling worden ingezet, inclusief het bedrijfsleveninstrumentarium waarmee het Nederlandse bedrijfsleven in staat wordt gesteld om ontwikkelingsrelevante economische activiteiten te starten. Het derde door de Ebola-crisis getroffen land, Sierra Leone, stond al op de DGGF/PSD-landenlijst.

Vraag 13

Bent u bereid om ook de landen en overzeese landsdelen binnen het Koninkrijk toe te voegen aan de lijst?

Antwoord

De lijst met ontvangers van officiële ontwikkelingssteun is gebaseerd op het inkomensniveau van de verschillende landen. De zelfstandige landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint-Maarten) overstijgen het maximale inkomensniveau dat gehanteerd wordt om in aanmerking te komen voor ontwikkelingssamenwerking. De overzeese landsdelen worden daarnaast als bijzondere gemeente ondersteund vanuit het BES-fonds.

Vraag 14

Bestond er reeds een onderverdeling of reservering binnen het Dutch Good Growth Fund voor bepaalde regio’s? Zo ja, hoe zag deze verdeling eruit?

Antwoord

Het DGGF is een vraaggestuurd instrument. Nederlandse ondernemers die willen investeren in of exporteren naar ontwikkelingslanden bepalen op basis van de business case welke landen hiervoor het meest geschikt zijn. Indien het één of meerdere DGGF landen betreft, en aan alle overige criteria wordt voldaan, kan de ondernemer een aanvraag doen voor DGGF-financiering. Voor wat betreft het Nederlands MKB wordt de verdeling van het DGGF-budget over de diverse landen dus bepaald door de hoeveelheid aanvragen en de kwaliteit van de aanvragen. Voor wat betreft het lokale MKB streeft het DGGF naar een gelijkmatige verdeling van de middelen over intermediaire fondsen in alle DGGF-landen. Hierbij is er speciale aandacht voor fragiele staten. Ook bij dit onderdeel van DGGF wordt de daadwerkelijke kredietverlening uiteindelijk bepaald door de hoeveelheid en de kwaliteit van de aanvragen die de lokale ondernemers bij de intermediaire fondsen indienen.

Algemene vragen over migratie:

Vraag 2

Op welke wijze wordt door Nederland concreet aandacht gegeven aan de gevolgen van de aanwezigheid van vluchtelingen voor gastgemeenschappen?

Vraag 3

In welke landen van opvang wordt geïnvesteerd in de uitbreiding en verbetering van voorzieningen als onderwijs, gezondheidszorg, drinkwater en sanitatie?

Antwoord 2, 3

De aantallen vluchtelingen en ontheemden die afhankelijk zijn van humanitaire hulp waren nog nooit zo hoog als nu en nadert 60 miljoen; 1% van de wereldbevolking. De grootste concentratie vluchtelingen (4 miljoen) bevindt zich rondom Syrië vanwege de Syrië crisis. In de Hoorn van Afrika zijn 2,2 miljoen mensen op de vlucht. Buurlanden vangen soms zo veel vluchtelingen op, waardoor voorzieningen daar zwaar onder druk komen te staan.

Het kabinet vindt het van groot belang dat deze landen ondersteuning krijgen om vluchtelingen op te vangen. Het beleid voor opvang in de regio is daarom geconcentreerd in de regio’s Syrië en de Hoorn van Afrika. In Libanon en Jordanië wordt bijvoorbeeld geïnvesteerd in onderwijsvoorzieningen, gericht op zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen. Het is belangrijk om niet alleen vluchtelingen van acute noodhulp te voorzien, maar de problemen breder te benaderen en zo nieuwe problemen (zoals spanningen tussen vluchtelingen en gastgemeenschappen) te voorkomen.

Met het instellen van het Relief Fund is 570 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor onder meer de opvang van vluchtelingen in gastgemeenschappen. Een van de doelstellingen van het Relief Fund is om de steun aan vluchtelingen meer in balans te brengen met steun aan gastgemeenschappen en lokale overheden, zodat meer cohesie en acceptatie ontstaan. Dit zorgt voor vermindering van spanningen tussen vluchtelingen en gastgemeenschappen en heeft daarmee een positief effect op de stabiliteit in het land. Kwetsbare groepen binnen de gastgemeenschappen moeten meeprofiteren van de hulp die aan vluchtelingen gegeven wordt. Overheden worden gestimuleerd een dergelijk lange termijn perspectief aan te nemen en zij worden, waar mogelijk, ondersteund bij het nemen van die maatregelen waar ook het land zelf baat bij heeft.

Vraag 9

Minder dan een procent van de vluchtelingen is doorgereisd naar Europa. Kunt u aangeven (of inschatten) hoeveel procent van deze groep om economische redenen zijn gevlucht en hoeveel zijn doorgereisd om andere redenen, zoals een conflict?

Antwoord

In mijn brief van 27 mei 2015 staat inderdaad vermeld dat minder dan een procent van de Syrische vluchtelingen is doorgereisd naar Europa. De ruime meerderheid (meer dan 90%) verblijft in buurlanden van Syrië: 1,2 miljoen in Libanon, 1,8 miljoen in Turkije en 0,6 miljoen in Jordanië. De onveiligheid vormt de belangrijkste reden voor Syriërs om hun land te ontvluchten. Voor Syrische vluchtelingen die na enige tijd vanuit een van de buurlanden door migreren naar Europa, speelt daarnaast een rol dat zij in de regio weinig perspectief hebben op werk en een nieuwe toekomst.

In de context van Afrika, is volgens UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) sprake van complexe, gemengde migratiestromen, waarbij mensen hun land verlaten wegens een combinatie van verschillende factoren. Voor naar schatting 40% van de totale groep irreguliere migranten die jaarlijks in Europa arriveert, spelen sociaaleconomische factoren de voornaamste rol.

Vraag 29

Kunt u aangeven hoeveel asielverzoeken er vanuit Zuid-Azië zijn gedaan in de periode 2010–2015, uitgesplitst per jaar, zowel in Nederland als in de in de EU28 totaal zijn gedaan?

Antwoord

Vanuit India en Bangladesh ontvangt Nederland ongeveer 10–20 asielverzoeken per jaar, vanuit Sri Lanka en Nepal 50–100 per jaar en vanuit Pakistan 150–200 per jaar. Graag verwijs ik u voor de asielverzoeken in Nederland naar de maandelijkse rapportages «Asylum Trends» van de Immigratie en Naturalisatie Dienst, te vinden via www.ind.nl. De EU ontving in 2014 ruim 22.000 aanvragen vanuit Pakistan en bijna 5.500 uit Sri Lanka (Eurostat, 2014).

Vraag 70

Wordt de hulp zoals verwoord in de brief gekoppeld aan de terugname van asielzoekers en opvang in de regio? Zijn er eventueel andere randvoorwaarden aan deze hulp? Zo ja, welke randvoorwaarden zijn dit? Met andere woorden: gaat het hier om een totaalpakket van maatregelen op het gebied van migratie of staat deze hulp daar los van?

Antwoord

Nederland zet zich in voor een geïntegreerde aanpak van migratievraagstukken, waarbij de internationale betrekkingen en instrumenten op coherente en strategische wijze worden ingezet. Het initiatief om werkloosheid te verminderen als één van de grondoorzaken van irreguliere migratie past binnen een coherente aanpak. Het kabinet verwacht dat het een positieve bijdrage zal leveren aan de wens van Nederland (en de EU) om een brede samenwerking op het gebied van migratie te realiseren met belangrijke herkomst- en transitlanden, waar alle betrokkenen baat bij hebben.

Vragen over Europees beleid

Vraag 59

Hoe hebben de EU lidstaten in de Europese Raad voor Ontwikkelingssamenwerking gereageerd op dit voorstel?

Vraag 60

Wordt dit voorstel als voorbeeld genomen door andere Europese lidstaten? Hebben andere Europese lidstaten concrete financiële toezeggingen gedaan op dit vlak?

Vraag 61

Hoe gaat u zich er in Europees verband voor inzetten dat de Nederlandse initiatieven navolging krijgen? Welke stappen zijn er al ondernomen of welke gaat u nemen?

Vraag 66

Verwacht u dat het Nederlandse initiatief navolging gaat vinden van andere Europese lidstaten dan wel vanuit de EU als donor? Waarom wel/niet?

Vraag 67

Welke inzet pleegt u om ook andere Europese lidstaten en de EU ertoe te bewegen zich bij uw initiatief aan te sluiten?

Vraag 68

Zijn er al concrete toezeggingen van andere Europese lidstaten of donorlanden buiten Europa om navolging te geven aan dit Nederlandse initiatief?

Vraag 69

Is er zicht op de bereidheid van andere EU-lidstaten om het Nederlandse initiatief te volgen? Wat gebeurt er op het moment dat andere landen het initiatief niet volgen?

Antwoord 59, 60, 61, 66, 67, 68, 69

Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking op 26 mei jl. heeft Nederland de extra inzet onder de aandacht gebracht en benadrukt dat het creëren van werkgelegenheid, in het bijzonder voor jongeren in Afrika, een essentieel onderdeel moet zijn van de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie. Verschillende lidstaten reageerden positief op deze nieuwe manier waarop het Nederlandse initiatief beoogt te investeren in ondernemerschap en jeugdwerkgelegenheid. Samen met enkele lidstaten heeft Nederland de Europese Commissie verzocht om fondsen gerichter in te zetten in samenwerking met de betrokken landen. De EU doet al veel voor jongeren in Afrika, maar tot nu toe veelal indirect en sectorgericht, zonder rekening te houden met de specifieke aard van deze doelgroep. Er zou voortgebouwd moeten worden op ervaringen en initiatieven van lidstaten, zoals die van Nederland. Het stimuleren van jeugdwerkgelegenheid zal ook belangrijk onderdeel vormen van de extra EU inzet op grondoorzaken van migratie. In juli hebben Duitsland, Frankrijk en Nederland de Europese Commissie in een gezamenlijke brief opgeroepen om meer te doen door het heralloceren van 500 miljoen euro aan EU-middelen.

Vraag 62

Wanneer kunnen we de Europese aanpak voor migratie en ontwikkeling verwachten?

Antwoord

In de conclusies van de Europese Raad van december 2014 was de Europese Commissie verzocht een aantal beleidsthema's op het gebied van migratie en ontwikkeling uit te werken voor het einde van 2015. De actualiteiten hebben dat proces versneld. Op 13 mei jl. heeft de Europese Commissie een brede Europese agenda over migratie aan de lidstaten voorgelegd, waarin het thema migratie en ontwikkeling is opgenomen. Daarmee is de specifieke mededeling over migratie en ontwikkeling komen te vervallen. Het thema migratie en ontwikkeling staat wel op de agenda van de EU-Afrika top over migratie in Valletta dit najaar.


X Noot
1

International Centre for Migration Policy Development (juni 2015)

X Noot
2

Hein de Haas en Marie-Laurence Flahaux, African Migration. Exploring the role of development and states (IOM en Oxford Working Papers, paper 105, November 2014). Beschikbaar op http://www.imi.ox.ac.uk/publications/wp-105–2014

Naar boven