Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33625 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33625 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2013
Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de beleidsnota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen» aan.
De nota schetst de inzet voor de komende kabinetsperiode op de terreinen handel en investeringen, armoedebestrijding en de toenemende raakvlakken daartussen.
Het gaat hier om de uitvoering van een nieuwe agenda die is gebaseerd op drie belangrijke ambities. Ten eerste: het uitbannen van extreme armoede in één generatie (getting to zero). Ten tweede: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. En ten derde: succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland.
De beleidsnota presenteert verder de in het Regeerakkoord overeengekomen korting op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, oplopend tot 1 miljard in 2017.
De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen
Inhoudsopgave |
||
Samenvatting |
3 |
|
Inleiding |
8 |
|
Hoofdstuk 1 Trends, ontwikkelingen en geleerde lessen |
10 |
|
1.1 |
Verschuivende machtsverhoudingen in de wereld |
10 |
1.2 |
Toenemende mondiale verwevenheid en afhankelijkheid |
11 |
1.3 |
Veranderende armoedepatronen |
11 |
1.4 |
Veranderende rollen |
13 |
1.5 |
Geleerde lessen |
14 |
Hoofdstuk 2 Een nieuwe benadering |
16 |
|
2.1 |
Beleidscoherentie |
16 |
2.2 |
Nieuwe samenwerkingsvormen |
18 |
2.3 |
Nieuwe financieringsvormen, ODA-definitie en transparantie |
19 |
2.4 |
Bezuinigingen |
20 |
Hoofdstuk 3 Veranderde relaties |
21 |
|
3.1 |
Achtergrond |
21 |
3.2 |
Mondiale vraagstukken: internationale publieke goederen (IPG’s) |
26 |
3.3 |
Hulprelaties |
28 |
3.4 |
Overgangsrelaties |
33 |
3.5 |
Handelsrelaties |
40 |
Hoofdstuk 4 Samenwerking |
44 |
|
4.1 |
Bilaterale relaties, landen en regio’s |
44 |
4.2 |
Maatschappelijke organisaties |
44 |
4.3 |
Bedrijfsleven |
45 |
4.4 |
Kennisinstellingen |
46 |
4.5 |
De Europese Unie |
47 |
4.6 |
Internationale organisaties |
48 |
Hoofdstuk 5 Middelen |
50 |
|
5.1 |
Geïntegreerde begroting voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking |
50 |
5.2 |
Bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking |
50 |
5.3 |
Op weg naar de begroting 2017 |
52 |
Landenlijst Dutch Good Growth Fund |
56 |
|
Afkortingenlijst |
57 |
|
Referenties |
59 |
Samenvatting
Nederland wil vooruit in de wereld en Nederland wil vooruit met de wereld. We zijn betrokken bij mondiale problemen. Ons land is een van de meest open landen ter wereld. We zijn afhankelijk van de ontwikkeling van anderen voor ons eigen welzijn en onze eigen welvaart. Duurzame en inclusieve groei is in ons eigen belang en in het belang van anderen.
Leefden in 1981 1,9 miljard mensen in extreme armoede, in 2010 waren dat er nog 900 miljoen. Waarschijnlijk daalt dat aantal nog verder tot 600 miljoen in 2015. Daarmee is het Millenniumdoel om extreme armoede te halveren in 2015 bereikt. Ook andere Millenniumdoelen – bijvoorbeeld toegang tot water, sanitatie en basisonderwijs – zijn in zicht. Maar dit geldt niet voor alle Millenniumdoelen. We lopen nog ver achter bij het terugbrengen van zuigelingen-, kind- en moedersterfte, en het vergroten van de toegang tot reproductieve gezondheidszorg.
Bijna driekwart van de mensen die in extreme armoede leeft, woont in een middeninkomensland. Zij profiteren nog te weinig van de economische groei in hun land. Het betreft vooral vrouwen en andere kwetsbare groepen. De ontwikkeling van een middenklasse is hier belangrijk om druk te zetten op de eigen regeringen en zo de democratie, de rechtsstaat en de emancipatie van vrouwen te bevorderen. In veel middeninkomenslanden is de inkomensongelijkheid echter toegenomen. De situatie in fragiele staten en conflictlanden is zorgwekkend. Deze landen dreigen op politiek, sociaal en economisch gebied ver achter te blijven bij de rest van de wereld. Ook vormen zij een bedreiging in termen van regionale stabiliteit, radicalisering en terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit, illegale migratie- en handelsstromen en grondstoffenaanvoer.
Azië, Afrika en Latijns-Amerika zijn de aanjagers van de wereldeconomie. De verwachting is dat zij in 2030 goed zijn voor bijna 60% van de wereldeconomie. De economische macht van Azië en Zuid-Amerika is ook zichtbaar in de politieke verhoudingen. China en India hebben hun plek aan de internationale onderhandelingstafels opgeëist. En landen als Indonesië en Zuid-Afrika zijn vertegenwoordigd in de G20, terwijl Nederland geen uitnodiging meer ontvangt. Veel Europese landen hebben sinds de financiële crisis een krimpende economie en sterk oplopende werkloosheid.
Nergens is mondialisering zo goed zichtbaar als in de wereldhandel. Tussen 1950 en 2007 groeide de wereldhandel gemiddeld met 6,2% per jaar en het mondiale BNP met 3,8%. Steeds meer landen zijn aangesloten op de wereldwijde productieketen. De voordelen van verdere integratie in de productieketen zijn het grootst voor lage- en middeninkomenslanden. Maar internationale verwevenheid heeft ook een keerzijde. De kredietcrisis en de Europese schuldencrisis laten zien hoe problemen in één land kunnen overslaan naar de rest van de wereld. Bovendien is de vraag naar energie, voedsel, water en grondstoffen sterk toegenomen door groei van de wereldbevolking en het wereldwijde BBP. Dat leidt tot schaarste, een opwaartse druk op prijzen en grote prijsschommelingen.
Onze invloed als land neemt af door de opkomst van nieuwe spelers op het wereldtoneel. Steeds vaker oefenen wij onze invloed uit via de Europese Unie (EU). Onze relatie met lage- en middeninkomenslanden wordt gelijkwaardiger, nu steeds meer landen naast ontvangers van hulp ook handelspartners zijn. Het wordt steeds lastiger om via hulp invloed uit te oefenen op het armoede- en verdelingsvraagstuk. Hulpontvangende landen stellen zich assertiever op tegenover deze hulp; nieuwe spelers als China, India en Brazilië stellen andere eisen aan hun hulp. Bovendien krimpt het hulpbudget en nemen private inkomsten van arme landen toen. Bedrijven zijn steeds vaker actief in ontwikkelingslanden. Ook zijn bedrijven en kennisinstellingen actief betrokken bij de zoektocht naar oplossingen voor mondiale vraagstukken zoals voedselzekerheid en water. Meer burgers ondernemen actie tegen armoede in de wereld, bijvoorbeeld door duurzamer te consumeren of met een eigen ontwikkelingsproject.
Nederland blijft solidair met de allerarmsten. De armoede in de wereld neemt af, maar lang niet iedereen profiteert daarvan. Wereldwijd leven 900 miljoen mensen nog altijd onder de armoedegrens. Jaarlijks sterven 300.000 vrouwen in het kraambed. Vrouwen- en arbeidsrechten staan nog steeds onder zware druk. Lage- en middeninkomenslanden hebben weinig mogelijkheden om hun eigen weg naar groei te kiezen. Daarom blijven we strijden voor een eerlijke wereld. Daarom ijveren we voor duurzame en inclusieve groei. En daarom werken we aan voedselzekerheid, water, veiligheid, migratie, klimaat en handel. Arme landen hebben veel te winnen bij een mondiale aanpak.
De markt is niet perfect. Toch is zij onmisbaar in de strijd tegen armoede. Daarom stimuleert dit kabinet investerings- en handelsactiviteiten die goed zijn voor mens en milieu, werkgelegenheid creëren, en bij voorkeur gepaard gaan met overdracht van kennis en vaardigheden. Nederland heeft te weinig aansluiting op de economische groei in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Onze handel is nog veel gericht op omringende landen. Terwijl wij – mede door langdurige hulprelaties – vaak goede contacten hebben met groeilanden op deze continenten. Deze contacten bieden kansen, juist omdat die landen steeds vaker een gelijkwaardige relatie met ons willen.
Deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe agenda van hulp, handel en investeringen. In onze internationale contacten hebben we drie belangrijke ambities. Ten eerste: het uitbannen van extreme armoede in één generatie (getting to zero). Ten tweede: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. En ten derde: succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland.
We hebben op het terrein van handel en hulp drie soorten bilaterale relaties met landen. We richten ons daarbij vooral op de huidige partnerlanden (hulp) en de focuslanden (handel). Uiteraard voeren we met deze landen een dialoog over de nadere invulling van de relatie.
Hier richten we ons vooral op landen die hun armoedeproblemen niet zelf kunnen oplossen. In deze categorie vallen (post-)conflictlanden, fragiele staten en landen die onvoldoende capaciteit hebben om zonder hulp effectief aan armoedebestrijding te doen. Het gaat om Afghanistan, Burundi, Mali, Jemen, Rwanda, Zuid-Sudan en de Palestijnse Gebieden. In het Grote Merengebied en in de Hoorn van Afrika wordt zoveel mogelijk vanuit een regionaal perspectief gewerkt.
Hier richten we ons vooral op middeninkomenslanden en lage-inkomenslanden met een forse economische groei. In overgangsrelaties kan het combineren van hulp en handel tot voordeel leiden voor zowel ontwikkelingslanden als voor Nederland. Naast programma’s gericht op armoedebestrijding op de vier speerpunten (zie onder), steunen we deze landen bij het vergroten van hun markttoegang en het verbeteren van hun ondernemingsklimaat. Dit doen we in Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Uganda. Naast deze specifieke groep landen, blijven we uiteraard actief in andere lage- en middeninkomenslanden met bijvoorbeeld het bedrijfsleveninstrumentarium, economische diplomatie, of hulp via de Europese Unie en multilaterale instellingen als de Wereldbank.
Hier richten we ons vooral op handel- en investeringspromotie. Het gaat om activiteiten die vooral bijdragen aan de groei van onze economie en werkgelegenheid. De focus ligt op Australië, België, Brazilië, Canada, China, Colombia, Duitsland, Frankrijk, Golfstaten, India, Irak, Japan, Maleisië, Mexico, Nigeria, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Singapore, Turkije, Vietnam, VK, VS, Zuid-Afrika en Zuid-Korea.
Extreme armoede bestrijden we uit solidariteit met mensen. Handel en investeringen stimuleren we vooral uit eigenbelang. Waar hulp en handel elkaar raken, handelen we zowel uit solidariteit als uit welbegrepen eigenbelang. Waar zulke uiteenlopende motieven een rol spelen, kunnen spanningen ontstaan. Dan wegen wij alle belangen zorgvuldig af, met duurzame en inclusieve groei als leidend principe. Groei en een rechtvaardige verdeling gaan immers niet automatisch samen. Onze doelstelling is om op langere termijn met zoveel mogelijk landen een handelsrelatie op te bouwen.
In het belang van de landen waarmee we een hulprelatie onderhouden, investeren we in een mondiale ontwikkelingsagenda als opvolger van de Millenniumdoelen. Naast de vier speerpunten van het Nederlands beleid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), water, voedselzekerheid en veiligheid en rechtsorde, wil Nederland dat duurzaamheid en een minimumniveau van sociale rechten een plaats krijgen in deze nieuwe agenda. De vier speerpunten blijven actueel en krijgen meer aandacht in het beleid van Nederland. Deze speerpunten zijn relevant voor mondiale armoedebestrijding en voor de (economische) belangen van Nederland. We maken bij het beleid en bij de uitvoering gebruik van de kennis en expertise opgedaan in ontwikkelingssamenwerking, van de (technologische) kennis van de Nederlandse topsectoren, kennisinstellingen, en van de expertise van maatschappelijke organisaties. Het nieuwe Budget Internationale Veiligheid richt zich onder andere op de bescherming van de burgerbevolking, het voorkomen of beheersen van menselijke crises en het bevorderen van duurzame veiligheid en stabiliteit in arme landen. Nederland blijft één van de belangrijkste donoren op het gebied van humanitaire hulp.
Voor lage- en middeninkomenslanden waarmee we een overgangsrelatie onderhouden, willen we de toegang tot internationale en regionale markten vergroten, bijvoorbeeld door in de Doha-ontwikkelingsronde deelakkoorden te sluiten. Ook gaan we ondernemers beter ondersteunen, onder andere met het nieuwe Dutch Good Growth Fund. Dit fonds biedt financiering aan ondernemers in lage- en middeninkomenslanden en aan Nederlandse bedrijven die activiteiten met ondernemers in die landen willen opzetten. Ook Nederlandse ondernemers die op zoek zijn naar financiering voor export naar lage- en middeninkomenslanden kunnen een beroep doen op dit fonds. We werken aan gelijke kansen en het verduurzamen van productieketens. Dat doen we onder andere door Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen te stimuleren.
In landen waarmee we een handelsrelatie onderhouden, werken we aan het sluiten van vrijhandelsakkoorden, zoals met de VS. We werken ook aan een gelijk speelveld voor internationale financieringen, het aantrekken van buitenlandse investeerders en het beschermen van Nederlandse investeerders in het buitenland. Bovendien bevorderen we de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven, vooral het midden-en kleinbedrijf. We vereenvoudigen onze regelingen en loketten zodat ondernemers makkelijker hun weg daarin kunnen vinden. En we gaan Nederlandse bedrijven helpen ondersteunen bij het binnenhalen van opdrachten uit aanbestedingsprocedures bij internationale instellingen.
In alle onderdelen van ons beleid spelen de Internationale Publieke Goederen (IPG’s) een belangrijke rol. IPG’s zijn grensoverschrijdende kwesties die landen alleen samen kunnen aanpakken. Wij richten ons op de IPG’s handel, veiligheid, voedselzekerheid, water, klimaat en migratie. Nederland kan hier echt verschil maken. Bovendien sluiten deze IPG’s grotendeels aan op de vier speerpunten van ons beleid. In internationale organisaties maken wij ons niet alleen sterk voor onze belangen, maar willen wij lage- en middeninkomenslanden ook een volwaardige plek aan onderhandelingstafels geven.
De Europese Unie, het bedrijfsleven en kennisinstellingen blijven belangrijke partners in ons nieuwe beleid. We vormen nieuwe coalities en partnerschappen met verschillende spelers. Maatschappelijke organisaties blijven onmisbaar. We richten ons op strategische partnerschappen die ruimte bieden aan vernieuwende en gewaagde initiatieven van maatschappelijke organisaties. De regeldruk voor deze organisaties willen we sterk verminderen. Financiële steun geven we daarnaast aan maatschappelijke organisaties die belangrijk zijn voor onze speerpunten. Het is daarbij van groot belang dat het non-gouvernementele karakter van maatschappelijke organisaties meer nadruk krijgt.
Dit nieuwe beleid vindt plaats tegen de achtergrond van krimpende budgettaire kaders. Uit het Regeerakkoord volgt dat het ODA-budget in de komende vier jaar met 1 miljard euro afneemt. Tegelijk heeft het Kabinet besloten extra geld vrij te maken voor het Budget Internationale Veiligheid en het (revolverende) Dutch Good Growth Fund. Het kabinet zet zich in voor de belangen van ontwikkelingslanden op andere terreinen, zoals belastingen en klimaat. Maar scherpe keuzes blijven noodzakelijk. We concentreren onze inspanningen voor hulp, handel en investeringen op de speerpunten voedselzekerheid, water, vrouwenrechten en SRGR, veiligheid en rechtsorde. Met uitzondering van vrouwenrechten en SRGR worden ook de speerpunten onvermijdelijk getroffen door bezuinigingen, omdat Nederland lopende verplichtingen zoveel mogelijk wil respecteren en er ruimte moet worden gemaakt voor financiering van internationale klimaatuitgaven. De ontwikkeling richting 2017 van de budgetten op de speerpunten hangt mede af van de ontwikkeling van ons nationaal inkomen. Ditzelfde geldt voor uitgaven ter verbetering van het ondernemingsklimaat in lage- en middeninkomenslanden (private sector-ontwikkeling). De budgetten op de doorsnijdende thema’s goed bestuur, milieu en onderwijs in lage- en middeninkomenslanden worden versneld afgebouwd; de bijdragen aan multilaterale organisaties worden verminderd en de geoormerkte uitgaven aan maatschappelijke organisaties worden verlaagd na afloop van MFSII per januari 2016. Daar waar relevant worden deze thema’s meegenomen bij de invulling van de speerpunten.
Financiële tabel
De bezuinigingen worden ten opzichte van het budgettaire kader van het kabinet Rutte-I (MvT 2013) als volgt ingevuld. De bedragen zijn in mln EUR.
Inleiding
Een nieuwe wereld...
De oude wereldorde met twee politieke en economische machtsblokken is vervangen door een multipolaire wereldorde met nieuwe machtsblokken. Opkomende economieën als China, India, Brazilië en Zuid-Afrika manifesteren zich niet alleen op economisch terrein, maar ook in de regionale en internationale politiek. En landen die wij nog niet zo lang geleden arm noemden, ontwikkelen zich sneller dan verwacht. Ghana, Vietnam en Ethiopië – om drie voorbeelden te noemen – willen niet langer een hulprelatie met Nederland. Zij vragen om een gelijkwaardige (handels)relatie.
...een nieuw armoedepatroon...
Wereldwijd is de armoede afgenomen. Bovendien is er grote vooruitgang geboekt op de Millenniumdoelen. Mede door Nederlandse hulp zijn ziektes als malaria en HIV/Aids sterk teruggedrongen, gaan meer kinderen naar school en hebben meer mensen toegang tot schoon drinkwater. Op andere gebieden is weinig vooruitgang geboekt, zoals het terugdringen van moedersterfte en het niet-duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Nog altijd leven 900 miljoen mensen onder de armoedegrens. Driekwart van hen woont in middeninkomenslanden, met name in India en China. In deze landen is het belang van officiële hulp (ODA) sterk afgenomen. Investeringen, remittances, handelsstromen en de inbreng van private partijen zijn juist belangrijker geworden. Ook in veel lage inkomenslanden neemt het relatieve belang van ODA af. Maar daar blijft ODA wel een belangrijke inkomstenbron.
...en een nieuwe positie van Nederland...
Nederland is een economische macht. Wij zijn de zevende importeur, de vijfde exporteur, de elfde investeerder en zelfs de tweede agro-exporteur ter wereld. Bovendien staat Nederland negende op de ranglijst van ontvangers van buitenlandse investeringen. Ons bedrijfsleven heeft internationaal een goede reputatie, ook als het gaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om onze positie te versterken, moet Nederland zich aanpassen. Onze handel is nog veel gericht op omringende landen. Nederland profiteert te weinig in de economische groei in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Terwijl wij – mede door langdurige hulprelaties – vaak goede contacten hebben met groeilanden op deze continenten. Onze goede contacten bieden kansen, juist omdat deze landen een gelijkwaardige relatie met ons willen. Die kansen moeten we grijpen, zeker nu economische groei in Europa tegenvalt.
...vragen om een nieuwe aanpak...
Deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe agenda van hulp, handel en investeringen. Een agenda die bijdraagt aan mondiale rechtvaardigheid. Het is onze opdracht om investerings- en handelsactiviteiten te stimuleren die goed zijn voor mens en milieu, werkgelegenheid creëren, en bij voorkeur gepaard gaan met de overdracht van kennis en vaardigheden. De nieuwe agenda sluit aan op een belangrijke pijler uit het Regeerakkoord: werken aan duurzame groei. We voegen daar inclusiviteit aan toe. Groei en een rechtvaardige verdeling gaan immers niet automatisch samen. Tegelijkertijd betekent het Regeerakkoord een omvangrijke bezuiniging op het ODA-budget.
...vragen om solidariteit...
Bij het afwegen van belangen is het belangrijk oog te hebben voor de onderliggende motieven. We bestrijden extreme armoede in de eerste plaats uit solidariteit. Handel en investeringen stimuleren we vooral uit eigenbelang. Handel kan een belangrijke bijdrage aan groei leveren. Waar hulp en handel elkaar raken, handelen we zowel uit solidariteit als uit welbegrepen eigenbelang. Landen moeten groeien om hun eigen armoedeproblemen aan te kunnen pakken. Maar groei betekent nog niet dat de hele bevolking profiteert. Tegelijkertijd zijn opkomende markten een kans voor ons bedrijfsleven, vooral in sectoren waarin Nederland aan de internationale top staat. De combinatie van hulp en handel kan wederzijds voordeel bieden. Maar waar uiteenlopende motieven een rol spelen, kunnen spanningen ontstaan. Nederland vindt duurzaamheideisen bijvoorbeeld belangrijk, maar deze eisen maken het voor lage- en middeninkomenslanden ook moeilijker om hun producten op onze markten te brengen. In zulke gevallen wegen wij alle belangen zorgvuldig af, met duurzame en inclusieve groei als leidend principe.
... vragen om nieuwe relaties...
We gaan met steeds meer landen van een hulp- naar een handelsrelatie. Dit doen we door markten over en weer open te stellen en lokale overheden en ondernemers een steun in de rug te geven. Omdat handel en investeringen niet vanzelf tot duurzame en inclusieve groei leiden, blijven we ongelijkheid bestrijden, duurzaamheid benadrukken, investeren in de rule of law en maatschappelijke organisaties steunen in hun strijd voor een menswaardig bestaan voor iedereen. Ook Nederlandse bedrijven spreken we aan op hun verantwoordelijkheid. Het verduurzamen van internationale productieketens is voor iedereen van belang. In onze internationale contacten hebben we drie belangrijke ambities. Ten eerste: het uitbannen van extreme armoede in één generatie (getting to zero). Ten tweede: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. En ten derde: succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland.
... en vragen om goede internationale samenwerking.
Landen zijn steeds sterker met elkaar verbonden. Alle landen hebben belang bij goede afspraken over internationale handel. En alle landen hebben er belang bij dat grensoverschrijdende problemen worden aangepakt. Denk aan conflicten, migratie, waterschaarste, klimaatverandering en gebrek aan (goed) voedsel. Een mondiale en regionale aanpak voor deze Internationale Publieke Goederen (IPG’s) is een vereiste. Het is onze ambitie om in internationale discussies hierover de lage- en middeninkomenslanden een volwaardige plek aan onderhandelingstafels te geven. Juist deze landen zijn kwetsbaar voor grensoverschrijdende problemen.
Leeswijzer
De opbouw van de nota is als volgt. In hoofdstuk 1 beschrijven we de trends, ontwikkelingen en geleerde lessen. Hoofdstuk 2 schetst de nieuwe benadering in die veranderende context. Hoofdstuk 3 verbindt deze benadering met activiteiten (inclusief de activiteiten in het kader van de Internationale Publieke Goederen). In hoofdstuk 4 beschrijven we de gevolgen van ons beleid voor de samenwerking met onze partners. Hoofdstuk 5, ten slotte, geeft het budgettaire kader weer, inclusief de bezuinigingen.
Dit hoofdstuk schetst de relevante trends, mondiale ontwikkelingen en belangrijkste lessen over handel en hulp.
Snel opkomende landen ...
Azië, Latijns-Amerika en Afrika (zie ook figuur 1) zijn de aanjagers van de wereldeconomie. En dat blijft voorlopig zo, mede door hun snelle bevolkingsgroei. De verwachting is dat zij in 2030 goed zijn voor bijna 60% van de wereldeconomie. China haalt de VS naar verwachting in 2016 in en wordt dan de grootste economie ter wereld. In Latijns-Amerika doet vooral Brazilië het goed, maar ook Colombia en Chili groeien snel. In Afrika maken landen als Ethiopië (BBP-groei van 7% in 2012), Mozambique (8%) en Ghana (8%) een snelle ontwikkeling door. Het IMF voorspelt dat er over vijf jaar maar liefst zeven Afrikaanse landen in de top-10 van snelst groeiende economieën staan.
Figuur 1: ontwikkeling BBP per hoofd van de bevolking
Bron: eigen berekeningen op basis van World Development Indicators
...en de economische problemen in de EU...
Veel Europese landen hebben sinds de financiële crisis een krimpende economie en sterk oplopende werkloosheid. Meer dan een kwart van de mensen in Spanje en Griekenland heeft geen werk. In Nederland zitten ruim 600.000 mensen zonder werk. Eind vorig jaar is onze economie weer in een recessie beland. Herstel lijkt in zicht voor 2014 en de jaren daarna mede door de aantrekkende wereldhandel. Mede door onze goede verbindingen met het achterland (mainports) zal de Nederlandse economie hier sterk van profiteren.
...doen de machtsverhoudingen in de wereld snel verschuiven.
De economische macht van Azië en Zuid-Amerika is ook zichtbaar in de politieke verhoudingen. China en India hebben hun plek aan de internationale onderhandelingstafels opgeëist. En landen als Indonesië en Zuid-Afrika zijn vertegenwoordigd in de G20, terwijl Nederland geen uitnodiging meer ontvangt. De nieuwe machtsverhoudingen in de wereld hebben vanzelfsprekend gevolgen voor de manier waarop internationale instituties en fora functioneren. En voor hoe Nederland binnen deze instituties opereert.
Het belang van integratie in de wereldwijde productieketen neemt toe...
Nergens is mondialisering zo goed zichtbaar als in de wereldhandel. Tussen 1950 en 2007 groeide de wereldhandel gemiddeld met 6,2% per jaar en het mondiale BNP met 3,8%. Steeds meer landen zijn aangesloten op de wereldwijde productieketen. Zij krijgen daardoor ook gemakkelijker toegang tot nieuwe kennis en technologie. De voordelen van verdere integratie in de productieketen zijn het grootst voor lage- en middeninkomenslanden. Deze landen hebben hun aandeel in de keten zien groeien van 20% in 1990 naar 30% nu. Hun aandeel in de dienstenhandel is in dezelfde periode bijna verdubbeld: van 11% naar 21%. Dit is vooral het gevolg van de handel tussen lage- en middeninkomenslanden. De handel tussen Afrika en China groeide bijvoorbeeld van $10 miljard in 2000 tot $166 miljard in 2011.
... en mondiale kwesties worden nijpender.
Internationale verwevenheid heeft ook een keerzijde. De kredietcrisis en de Europese schuldencrisis laten zien hoe problemen in één land kunnen overslaan naar de rest van de wereld. Bovendien is de vraag naar energie, voedsel, water en grondstoffen sterk toegenomen door groei van de wereldbevolking en het wereldwijde BBP. Dat leidt tot schaarste, een opwaartse druk op prijzen en grote prijsschommelingen. Tegelijkertijd neemt ook de druk op onze leefwereld toe. Met klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit als gevolg. Het verder verduurzamen van productieketens is noodzaak. Historisch is er ook een relatie tussen schaarste en het ontstaan van conflicten. Handel en het financiële systeem, klimaat, voedsel en water, maar ook bepaalde aspecten van migratie, veiligheid en stabiliteit noemen we daarom ook wel Internationale Publieke Goederen, omdat ze ons allemaal raken. Vaak hebben lage- en middeninkomenslanden het meeste last en de minste mogelijkheden zich te weren tegen mondiale problemen.
De extreme armoede in de wereld daalt gestaag ....
In 2000 hebben regeringsleiders van 189 landen afgesproken om armoede, ziekte en honger voor 2015 wezenlijk te verminderen. Zij kozen acht Millennium Development Goals. In de afgelopen jaren is er inderdaad grote vooruitgang geboekt (zie figuur 2), vooral met betrekking tot het halveren van de extreme armoede. In 1981 leefden 1,9 miljard mensen in extreme armoede; in 2010 waren dat er nog 900 miljoen. Waarschijnlijk zal hun aantal nog verder dalen tot 600 miljoen in 2015. Ook andere doelen – bijvoorbeeld op het gebied water, sanitatie en toegang tot basisonderwijs – zijn in zicht. Maar dit geldt niet voor alle Millenium Development Goals. We lopen nog ver achter als het gaat om het terugbrengen van zuigelingen-, kind- en moedersterfte en het vergroten van de toegang tot reproductieve gezondheidszorg.
Figuur 2: voortgang MDG’s
...maar lang niet iedereen profiteert van toegenomen welvaart...
Bijna driekwart van de mensen die in extreme armoede leeft, woont in een middeninkomensland. Zij profiteren nog te weinig van de economische groei in hun land. Het betreft vooral vrouwen en andere kwetsbare groepen. In veel middeninkomenslanden is de inkomensongelijkheid toegenomen. De Gini-coëfficiënt, een maatstaf van inkomensongelijkheid, is bijvoorbeeld in China tussen 1990 en 2007 toegenomen van 0,36 naar 0,47, in Indonesië van 0,29 naar 0,36 en in Ghana van 0,34 naar 0,43. Een hogere Gini-coëfficiënt duidt op een ongelijker verdeling van inkomens.
..door een gebrek aan kansen...
Voor duurzame ontwikkeling is een eerlijke verdeling van kansen noodzakelijk. Economische groei sijpelt niet zonder meer door naar alle lagen van de bevolking. In veel middeninkomens landen worden de belangen van arme mannen en vrouwen op politiek niveau niet of niet voldoende behartigd. De opkomst van een mondige middenklasse zet druk op de eigen regeringen en bevordert zo de democratie, de rechtsstaat en de emancipatie van vrouwen. In het streven naar welzijn en grotere gelijkheid moeten positieve maatschappelijke processen daarom de ruimte krijgen. Een grotere koopkracht aan de onderkant van de samenleving bevordert bedrijvigheid en brengt economische dynamiek op gang. Economische groei vertaalt zich lang niet overal in banen, toegang tot schoon drinkwater en gelijke rechten voor vrouwen. Daarnaast zijn veel mensen nog steeds aangewezen op werkzaamheden in de informele sector. Dat maakt hen kwetsbaar en moeilijk te bereiken. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen. Twee miljard vrouwen zijn niet werkzaam in een productieve sector, terwijl een groot deel van hen wel een betaalde baan wil hebben.
...wat kan leiden tot sociale uitsluiting en instabiliteit.
Door de snelle bevolkingsgroei wordt het tekort aan werk alleen maar nijpender. In 2020 moet het aantal banen in Sub-Sahara Afrika, in vergelijking met 2005, met minimaal de helft zijn toegenomen om de officiële werkloosheid op hetzelfde niveau te houden. In Zuid-Azië, Oost-Azië en de Stille Oceaan zouden daartoe elke maand een miljoen nieuwe banen moeten worden gecreëerd. Hoge werkloosheid kan leiden tot onrust en instabiliteit, vooral in de snel groeiende steden. In 2020 woont de helft van de bevolking van lage- en middeninkomenslanden in steden.
Basis voor groei ontbreekt in fragiele staten.
Zorgwekkend is de situatie in fragiele staten en conflictlanden. Deze landen dreigen op politiek, sociaal en economisch gebied ver achter te blijven bij de rest van de wereld. Ook vormen zij een bedreiging in termen van regionale stabiliteit, radicalisering en terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit, illegale migratie- en handelsstromen en grondstoffenaanvoer. In deze landen wonen 1,5 miljard mensen die zich niet of nauwelijks kunnen ontworstelen aan de armoede. Positief is dat het aantal doden door conflicten is afgenomen: van 180.000 doden in de jaren tachtig naar 50.000 slachtoffers in de periode van 2000 tot 2010. Maar zonder vrede en veiligheid en een goed werkende rechtstaat zijn de perspectieven op een betere toekomst somber. De verwachting is dat in 2025 tweederde van het aantal arme mensen in fragiele staten en conflictlanden woont.
De rol van Nederland in de wereld wordt anders...
Onze invloed als land neemt af door de opkomst van nieuwe spelers op het wereldtoneel. Steeds vaker oefenen wij onze invloed uit via de Europese Unie (EU). Onze relatie met lage- en middeninkomenslanden wordt gelijkwaardiger, nu steeds meer landen naast ontvangers van hulp ook handelspartners zijn. Het wordt steeds lastiger om via hulp invloed uit te oefenen op het armoede- en verdelingsvraagstuk. Hulpontvangende landen stellen zich assertiever op tegenover deze hulp; nieuwe spelers als China, India en Brazilië stellen andere eisen aan hun hulp. Bovendien krimpt het hulpbudget en nemen private inkomsten van arme landen toe. Het gaat om handels- en investeringsstromen; geldovermakingen door migranten; belastingopbrengsten en opbrengsten uit grondstoffen. Alleen voor lage inkomenslanden en fragiele staten is Official Development Assistance (ODA) nog steeds de belangrijkste externe inkomstenbron.
...en de rol van bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en burgers wordt groter.
Bedrijven zijn steeds vaker actief in ontwikkelingslanden. Niet alleen als handelspartner, maar ook als investeerder in projecten waarin de overdracht van kennis en technologie centraal staat om lokale overheden en ondernemers te ondersteunen. Ook zijn bedrijven en kennisinstellingen actief betrokken bij de zoektocht naar oplossingen voor mondiale vraagstukken zoals voedselzekerheid en water. Meer burgers ondernemen actie tegen armoede in de wereld, bijvoorbeeld door duurzamer te consumeren of met een eigen ontwikkelingsproject. De private giften van filantropische instellingen aan lage- en middeninkomenslanden bedragen jaarlijks ongeveer 55 miljard dollar. Dit is bijna de helft van alle ODA die alle leden van het OESO-ontwikkelingscomité elk jaar ter beschikking stellen. Maatschappelijke organisaties zijn onverminderd belangrijk, bijvoorbeeld in gebieden waar het voor de overheid lastig werken is, en vooral ook als belangenbehartiger van burgers in lage- en middeninkomenslanden op lokaal, nationaal en mondiaal niveau.
Lessen over ontwikkeling...
Er is een goede balans nodig tussen sociale, economische en ecologische ontwikkeling. Sociale ontwikkeling heeft vanuit een mensenrechtenperspectief een intrinsieke waarde, maar is zonder duurzame economische ontwikkeling niet houdbaar. Andersom zijn voor economische ontwikkeling lange termijn investeringen nodig in sociale sectoren. Groei met grote ongelijkheid en uitsluiting is niet duurzaam. Ontwikkeling is mogelijk gebleken in uiteenlopende politieke stelsels, maar politieke participatie van burgers is een belangrijke voorwaarde voor duurzame sociale cohesie. Dat vergt goed leiderschap, een open politiek en de bereidheid tot hervorming en innovatie. De staat moet een actieve rol spelen, onder meer in de geleidelijke openstelling naar de wereldmarkten en in sociaal beleid.
Daarnaast geldt dat mensen en landen alleen zichzelf kunnen «ontwikkelen». Hulp van buiten is zelden doorslaggevend, maar is op een laag inkomensniveau veelal wel onmisbaar. Ontwikkeling is landenspecifiek. Er zijn geen algemeen geldige recepten. Wel is een aantal principes vrijwel altijd van belang voor ontwikkeling. Zo zijn macro-economische stabiliteit en een effectief beleid tegen inflatie essentieel. Een duurzame landbouwsector geeft een belangrijke bijdrage aan ontwikkeling. Zo kwam in Zuidoost-Azië de industrialisering pas goed op gang nadat de armoede op het platteland aanzienlijk was teruggedrongen. De staat moet een actieve rol spelen, onder meer in de geleidelijke openstelling naar de wereldmarkten en in sociaal beleid. Een goed functionerende rechtsorde is eveneens een voorwaarde om ontwikkeling te waarborgen.
Op het gebied van veiligheid hebben we in de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan met de zogenoemde geïntegreerde benadering. De gedachte hierbij is dat ontwikkeling niet mogelijk is zonder veiligheid en, andersom, dat veiligheid op langere termijn alleen duurzaam is als er perspectief op ontwikkeling is. In dit verband wordt in landen die te kampen hebben met conflictsituaties een scala van instrumenten ingezet op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, defensie en diplomatie (zogenaamde 3D-benadering: Development, Defence, Diplomacy).
...hulp...
Er zijn ook belangrijke lessen geleerd met betrekking tot de hulp. Veel daarvan hebben betrekking op effectiviteit en vonden hun neerslag in de Verklaring van Parijs (2005), die later is uitgewerkt met afspraken in Accra (2008) en Busan (2011). Al deze lessen focussen op betere samenwerking: landeigen strategieën (ownership), gebruik van lokale instituties, harmonisatie van donorprocedures, verantwoording op resultaten en wederzijdse aanspreekbaarheid daarop. Daarnaast is een aantal andere principes van belang gebleken, zoals voorspelbaarheid: meerjarige afspraken over samenwerking met zicht op voldoende continuïteit en heldere afbouwclausules. Frequente veranderingen in het hulppatroon kunnen leiden tot een verlies aan effectiviteit van de hulp. Dat is één van de redenen om de huidige speerpunten te handhaven en de lijst van partnerlanden pas te wijzigen als de ontwikkeling van landen daartoe aanleiding geeft.
Focus blijft van belang. Fragmentatie van hulp (over landen en/of thema’s) leidt immers tot inefficiënties aan de zijde van de donor door hoge vaste beheerskosten en aan de zijde van de ontvanger door oplopende transactiekosten. Om afhankelijkheid te voorkomen moet hulp een aanvulling zijn op eigen, lokale inspanningen. Er moet dus zoveel mogelijk sprake zijn van gezamenlijke financiering, zodat er sprake is van risicodeling.
...en handel...
Internationale handel draagt bij aan de productiviteit van bedrijven. Bedrijven die internationaal handel drijven hebben veelal meer mensen in dienst en betalen hogere lonen dan bedrijven die dat niet doen. Bij het stimuleren van de internationalisering van bedrijven moet de overheid zo min mogelijk met subsidies werken. Ook hier geldt dat «hulp» niet alleen een stimulans, maar vooral ook een aanvulling op eigen inspanningen moet zijn. Zo kan de overheid ondernemers helpen als markten niet goed functioneren, bijvoorbeeld door een exportkredietverzekering aan te bieden. In veel opkomende markten heeft de overheid een dominante rol. Dit vraagt om een Nederlandse overheid die met advies en economische diplomatie bedrijven helpt deuren te openen die anders gesloten zouden blijven. De bijdrage van handel aan armoedebestrijding is niet vanzelfsprekend. Deze bijdrage is het grootst in landen die door aanvullende hervormingen – afdoende investeringen in onderwijs, versterking van de financiële sector en het bestuur – de internationale competitie aan kunnen. Handel «helpt» waar verbetering van de randvoorwaarden in het betrokken ontwikkelingsland gepaard gaat met het terugdringen van handelsbelemmeringen en met maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Een andere rol in de wereld vereist een andere benadering. We gaan beter letten op de samenhang tussen verschillende beleidsterreinen. We zetten ons in voor een nieuwe ODA-definitie, transparante (financiële) data en nieuwe vormen van financiering en samenwerking. Deze nieuwe benadering krijgt vorm tegen de achtergrond van een economische crisis en daardoor een omvangrijke bezuiniging.
Beleidscoherentie voor ontwikkeling betekent dat de gevolgen van ons beleid voor lage- en middeninkomenslanden worden meegewogen in beslissingen. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is niet alleen verantwoordelijk voor beleidscoherentie voor ontwikkeling, maar ook voor coherentie op het gebied van buitenlandse handel. De combinatie van hulp en handel kan wederzijds voordeel opleveren. Grotere handelsvolumes tussen Nederland en lage- en middeninkomenslanden zijn goed voor ons én goed voor hen. Dat neemt niet weg dat belangen ook kunnen botsen, bijvoorbeeld ten aanzien van de snelheid waarmee markten worden opengesteld, het hanteren van productstandaarden en duurzaamheidseisen. Hieronder wordt een aantal concrete situaties geschetst.
Het is in het Nederlands belang om snel toegang te krijgen tot de markten van lage- en middeninkomenslanden. Tegelijkertijd is het de vraag of deze landen zich snel genoeg hebben ontwikkeld om de internationale concurrentie aan te kunnen. We maken ons in EU-verband hard voor lange overgangsperiodes en aanvullende maatregelen om lage- en middeninkomenslanden te helpen hun bedrijfsleven verder te ontwikkelen.
Het maximaliseren van de winst door ongewenst gebruik van fiscale constructies door Nederlandse bedrijven kan schadelijk zijn voor lage- en middeninkomenslanden. Lage belastingen voor individuele bedrijven wegen niet op tegen een onbedoeld verlies van belastinginkomsten voor lage- en middeninkomenslanden. Samen met het ministerie van Financiën onderzoeken we in hoeverre door Nederland afgesloten belastingverdragen met een aantal ontwikkelingslanden sporen met de uitgangspunten die het kabinet heeft neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011. Daarbij kijken wij of de verdragen die deze landen met Nederland hebben afgesloten onbedoelde effecten hebben. Dat zou het geval kunnen zijn wanneer het verdrag met Nederland, meer dan de verdragen met andere landen, ongewenste mogelijkheden biedt de belastinggrondslag in ontwikkelingslanden te verlagen. Mocht dit het geval blijken te zijn, dan zijn wij bereid het gesprek met die landen aan te gaan. Uiteraard kunnen verdragspartners ook zelf het gesprek met Nederland openen over de verdragen. Nederland zet zich actief in voor een OESO-actieplan tegen belastingontwijking en uitholling van de belastinggrondslag.
Wij hanteren hoge standaarden voor de producten die worden verhandeld op de Europese markt. Denk aan veiligheid, duurzaamheideisen en verpakkingsmaterialen. Deze standaarden zijn een barrière voor producenten uit lage- en middeninkomenslanden. Dit is belangrijk om onze consumenten te beschermen, maar betekent – indirect – ook een concurrentievoordeel voor onze producenten. Toch verlagen wij deze standaarden niet, maar steunen producenten uit deze landen om aan de standaarden te voldoen, bijvoorbeeld via het Centrum tot Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI).
Wij willen boeren in lage inkomenslanden in staat stellen hun agrarische producten af te zetten op internationale markten. Daarvoor moeten de belangen van boeren uit OESO-landen meer in balans worden gebracht met belangen van boeren uit lage inkomenslanden. Dat betekent dat markten verder opengesteld moeten worden bijvoorbeeld door het afbouwen van importtarieven. De EU geeft, in vergelijking met andere OESO-landen, al ruim toegang voor agrarische producten uit lage inkomenslanden. Nederland zet bij de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in op de verdere afbouw van handelverstorende subsidies. Ook is Nederland voorstander van het aanpakken van voedseldumping door het afschaffen van exportsteun en het afbouwen van steun aan boeren in andere OESO-landen.
Bij de herziening van de EU-jaarrekeningrichtlijn wordt een rapportageverplichting ingesteld voor grote ondernemingen uit de mijnbouw- en houtkapsectoren over hun betalingen aan de overheden van de landen waarin zij opereren. Transparantie in de opbrengsten van grondstoffen is een belangrijk middel om corruptie in landen met een grote rijkdom aan grondstoffen tegen te gaan. Door de transparantie kan de bevolking haar overheid beter ter verantwoording roepen over de besteding van de ontvangen opbrengsten. De mogelijke keerzijde is dat sommige overheden geen buitenlandse investeringen zouden willen toelaten van bedrijven die hun betalingen openbaar moeten maken. Europese – en dus ook Nederlandse – bedrijven hebben hierdoor minder vrijheid en meer administratieve lasten dan bedrijven die niet onder een dergelijke rapportageplicht vallen. Het kabinet verwacht echter dat als eenmaal een kritische massa van bedrijven en landen deze rapportageverplichting toepast, minder landen zullen stellen dat hun binnenlandse verboden op openbaarmaking worden overtreden. Ook de VS kent met de Dodd-Frank Act een gelijksoortige transparantiebepaling. Zoals aangegeven in twee eerdere Kamerbrieven heeft Nederland er daarom recentelijk voor gepleit geen uitzonderingen op de rapportageplicht toe te staan. De onderhandelingen met het Europees Parlement over de richtlijn zijn in een vergevorderd stadium. De verwachting is dat er op korte termijn een akkoord kan worden bereikt tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement. De Commissie heeft vervolgens de rol om toe te zien op een goede implementatie en uitvoering van de jaarrekeningrichtlijn door de lidstaten.
Afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de productie van eerste generatie biobrandstoffen op gespannen voet kan staan met duurzaamheid. Het kabinet acht het van groot belang dat door het Europese biobrandstoffenbeleid geen verlies van ecosystemen, biodiversiteit en voedselvoorziening optreedt en dat er aandacht is voor het structureel aanpakken van mogelijk negatieve effecten op landgebruik, broeikasgasemissies, voedselprijzen en de lokale bevolking. Er moet meer rekening gehouden worden met indirecte effecten van landgebruik voor biobrandstofproductie, en de sociale gevolgen moeten beter worden bewaakt. Samen met de ministeries van Infrastructuur & Milieu en Economische Zaken maken wij ons sterk voor het opstellen en doorvoeren van criteria voor duurzame productie van biobrandstoffen in EU en ander internationaal verband, waarbij uiteraard specifieke aandacht uitgaat naar de situatie in ontwikkelingslanden.
In het handelsdeel van het associatieakkoord met Midden-Amerika zijn afspraken gemaakt over de verbetering van de wederzijdse markttoegang. Hierdoor hebben onder andere Nederlandse verzekeraars betere kansen op de Midden-Amerikaanse markten en kunnen Nederlandse baggeraars meedingen naar overheidsopdrachten in het Panamakanaal. In ruil daarvoor heeft ook de EU betere markttoegang gegeven, onder andere voor producten als suiker en rundvlees. In dit geval botsen de wensen van Nederlandse baggeraars in Midden-Amerika met de wensen van bijvoorbeeld suikerproducenten in Nederland. Want in ruil voor de mogelijkheid om te baggeren in het Panamakanaal heeft de EU de markt voor suiker en rundvlees opengesteld. We kiezen in zulke gevallen voor de oplossing die voor de Nederlandse economie het beste resultaat oplevert.
Dit is slechts een beperkt aantal voorbeelden van afwegingen die wij moeten maken. Als belangen botsen zullen we binnen het kabinet van geval tot geval heldere en weloverwogen keuzes moeten maken. Duurzame en inclusieve groei is hierbij het leidende principe.
We gaan op een andere manier samenwerken met partners. In lijn met het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken over de wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking, constateren wij dat de traditionele indeling in kanalen (bilateraal, multilateraal, maatschappelijke organisaties en bedrijven) steeds minder relevant wordt in deze tijd. Samenwerkingsvormen worden meer «hybride». Steeds vaker zijn nieuwe samenwerkingsvormen nodig met bedrijven, kennisinstellingen en NGO’s als de Global Alliance to Improve Nutrition. We gaan ook nieuwe allianties aan met landen en filantropische instellingen om problemen op nationaal en internationaal niveau aan te pakken.
We behouden de landenlijst voor bilaterale samenwerking, maar geven deze een flexibele invulling door de lijst regelmatig tegen het licht te houden. We kiezen steeds vaker een regionale benadering omdat problemen als instabiliteit en voedselonzekerheid daar ook om vragen.
Bij onze initiatieven voor directe armoedebestrijding worden trilaterale samenwerkingsverbanden steeds belangrijker. In zo’n verband werkt Nederland samen met een (opkomend) middeninkomensland aan ontwikkeling in een laag inkomensland. Op deze manier zoeken we aansluiting bij nieuwe spelers die een eigen agenda en bijzondere expertise hebben. Bijvoorbeeld omdat ze zelf veel ervaringen hebben met de bestrijding van armoede, zoals Brazilië.
Maatschappelijke organisaties zijn onverminderd relevant. Zij zijn cruciaal in het signaleren van sociale en economische misstanden. Maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden zijn de laatste jaren sterker geworden. Tegelijk is de politieke vrijheid van NGO’s in veel landen niet gegarandeerd. Daarom gaan we de samenwerking met maatschappelijke organisaties vormgeven in strategische partnerschappen. We zoeken naar vormen van samenwerking tussen organisaties hier en daar, die een duidelijke meerwaarde hebben en die meer gericht zijn op de speerpunten van het Nederlands beleid. We steunen maatschappelijke organisaties ook politiek. Beperkingen in de vrijheid van opereren van maatschappelijke organisaties brengen wij nadrukkelijk ter sprake in onze bilaterale contacten.
Bedrijven en kennisinstellingen krijgen een nieuwe rol. Het handels- en investeringsdomein geeft kansen voor duurzame en inclusieve groei in lage- en middeninkomenslanden. Bedrijven en kennisinstellingen zijn een onmisbare partner in ontwikkeling om hun kennis, technologie en netwerken. De zogenoemde internationaliseringsinitiatieven van de topsectoren laten zien dat het bedrijfsleven wil ondernemen in ontwikkelingslanden en in sterk gereguleerde sectoren als energie, logistiek, water, tuinbouw en uitgangsmaterialen en agrifood. Ook hierin ondersteunen de kennisinstellingen het topsectorenbeleid: zij doen gericht onderzoek, verzorgen onderwijs en helpen hierdoor de kennis binnen de topsectoren verder te ontwikkelen en te vergroten. We nemen bedrijven en kennisinstellingen mee op economische missies. Verdere ondersteuning is beschikbaar in de vorm van het bedrijfsleveninstrumentarium (zie hoofdstuk 4.4). Zo moet handel een grotere rol gaan spelen in de bilaterale (hulp)relaties. Maar wel onder een aantal voorwaarden. Bedrijven moeten zich committeren aan criteria op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hierbij hoort ook dat bedrijven zich houden aan de voor hen geldende Europese regels inzake country by country reporting.
Onze relatie met internationale organisaties verandert. Wij richten onze steun nadrukkelijker op internationale organisaties die actief zijn op terreinen waar Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties tot de top behoren en die centraal staan in het Nederlandse beleid. We zoeken ook steeds vaker aansluiting bij internationale initiatieven waar die diverse spelers samenkomen, zoals de Aid for Trade-agenda van de OESO en de WTO, de initiatieven van het World Economic Forum op terrein van agroketens en voedselzekerheid, en de Global Fund to fight Aids, Malaria and Tubercolosis (GFATM). Dit vergroot de effectiviteit.
Bovenal heeft Nederland Europese samenwerking nodig. Juist in een wereld van grote veranderingen en nieuwe uitdagingen. Via de EU laten we onze stem horen op terreinen als handelspolitiek en investeringsbescherming. Zo kunnen we duurzaamheid in internationale handels- en investeringsverdragen laten meewegen. Ook bij andere internationale publieke goederen werken we nog vaker via de EU. Onze hulpinspanningen stemmen we via de EU beter af op de hulpinspanningen van andere Europese landen. Ook gaan we meer gezamenlijke programma’s uitvoeren. Bovendien agenderen we gevoelige onderwerpen als mensenrechten en goed bestuur zoveel mogelijk via de EU. Zo wordt onze stem beter gehoord en hebben onze inspanningen een hoger rendement.
We gaan meer werken met nieuwe financieringsmechanismen, zoals garanties en durfkapitaal. Hiermee worden nieuwe geldbronnen aangeboord, bijvoorbeeld bij banken en bedrijven. We gaan door met bestaande initiatieven, zoals het The Currency Exchange Fund (TCX). Door wisselkoersrisico af te dekken, helpt dit fonds voorkomen dat ondernemers in ontwikkelingslanden worden opgezadeld met risico’s die zij niet goed kunnen dragen. Daarbij introduceren we twee nieuwe instrumenten: het Dutch Good Growth Fund (eerder bekend als het Revolverend Fonds) en het Budget Internationale Veiligheid. Het Dutch Good Growth Fund steunt de financiering van ondernemers hier en daar. Het gaat vooral om het midden- en kleinbedrijf dat handel wil drijven met en wil investeren in lage- en middeninkomenslanden. Een eerste uitwerking van het Fonds staat in hoofdstuk 3.4. Op het Budget Internationale Veiligheid wordt verder ingegaan in hoofdstuk 3.3. Dit Budget versterkt de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van het 3D-beleid (Development, Defence, Diplomacy).
Innovatieve financieringsinstrumenten voldoen niet altijd aan de officiële definitie van ODA. Dit geldt overigens ook voor andere – vaak omvangrijke – inspanningen die ontwikkelingsrelevant zijn, en die bijdragen aan meer welzijn en meer economische groei. Dat is onwenselijk. In de internationale discussie over de toekomst van ODA die de komende jaren onder andere in de OESO wordt gevoerd, maken we ons daarom sterk voor een bredere definitie die ook innovatieve financieringsmechanismen en andere ontwikkelingsrelevante uitgaven omarmt. Onderwerpen die nu wel onder de ODA-definitie vallen maar weinig ontwikkelingsrelevant zijn, gaan we nog eens goed bekijken. Een voorbeeld is het feit dat Turkije en China op de ODA-landenlijst staan. Het interdepartementale beleidsonderzoek naar de modernisering van de ODA-definitie komt voor de zomer met een advies.
We maken onze eigen activiteiten en uitgaven transparanter. We doen mee aan initiatieven op het gebied van open data, zoals het International Aid Transparency Initiative (IATI). Dit initiatief maakt gegevens van het Nederlands ontwikkelingsbeleid toegankelijk voor een breder publiek. En maakt het voor onszelf en voor anderen mogelijk data te delen en opnieuw te gebruiken, bijvoorbeeld via de website www.openaid.nl en met de app «Where does my aid go?» van het tijdschrift OneWorld. Initiatieven als IATI richten zich op burgers en organisaties in Nederland, maar evengoed op mensen in lage- en middeninkomenslanden. Onder het IATI gaan we nog meer gegevens publiek maken, ook van onze uitvoeringsorganisaties. Het gaat dan bijvoorbeeld om gegevens op landen- en activiteitenniveau, om informatie over ODA-stromen die niet onder de verantwoordelijkheid van dit ministerie vallen, om ontwikkelingsrelevante uitgaven die worden geclassificeerd als Other Official Flows, en om private bijdragen in de vorm van investeringen, schenkingen en leningen. Het is onze verantwoordelijkheid om de belastingbetaler te laten zien wat we doen en wat we bereiken.
De komende vier jaar krimpt het ontwikkelingsbudget met 1 miljard euro. Dit dwingt tot keuzes. Daarom concentreren we de inspanningen voor hulp en handel op de speerpunten voedselzekerheid, water, vrouwenrechten en SRGR, en veiligheid en rechtsorde. Tezelfdertijd heeft het kabinet besloten extra middelen vrij te maken voor het Budget Internationale Veiligheid en het Dutch Good Growth Fund.
Met uitzondering van vrouwenrechten en SRGR wordt echter ook op de speerpunten bezuinigd, omdat Nederland lopende verplichtingen zoveel mogelijk wil respecteren en er ruimte wordt gemaakt voor de financiering van internationale klimaatuitgaven uit het ontwikkelingsbudget. De ontwikkeling richting 2017 van de budgetten op de speerpunten hangt mede af van de ontwikkeling van ons nationaal inkomen.
Invulling van de bezuinigingen bereiken we vooral door de bestedingen voor de doorsnijdende thema’s goed bestuur, milieu en onderwijs in lage- en middeninkomenslanden versneld af te bouwen en waar relevant te integreren in de speerpunten; door het verminderen van bijdragen aan multilaterale organisaties; en door een verlaging van de geoormerkte uitgaven aan maatschappelijke organisaties na afloop van MFS II per 1 januari 2016. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het budgettaire kader van deze brief.
Onder invloed van de mondiale ontwikkelingen veranderen onze relaties met andere landen. De agenda voor hulp, handel en investeringen richt zich op drie groepen in het bijzonder: landen waarmee de relatie met Nederland voornamelijk in het teken staat van hulp; landen waarmee we een zogenoemde overgangsrelatie hebben, waarin zowel hulp en handel een rol spelen; en landen waarmee de handels- en investeringsrelatie centraal staat.
Voor elk van de drie groepen zetten we in op een beperkt aantal landen. Bij het maken van deze keuze is onder andere gekeken naar het inkomens- en armoedeniveau, de Human Development Index van het UNDP, de activiteiten van andere donoren, de kennis en expertise die Nederland te bieden heeft, de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de historische relatie met Nederland. Enerzijds betrachten we continuïteit in de keuze voor landen, omdat daarmee het rendement op onze (eerdere) inspanningen hoger wordt. Anderzijds willen we voldoende flexibiliteit inbouwen om adequaat in te kunnen spelen op economische en politieke ontwikkelingen. Daarom houden we onderstaande landenlijsten met enige regelmaat tegen het licht. Mede in dialoog met landen vullen we de relaties in.
1. Hulprelaties
Relaties met (post-)conflictlanden en fragiele staten en landen die de institutionele capaciteit missen om alleen, zonder hulp van buitenaf, effectief aan armoedebestrijding te doen. Op de lijst van landen waarmee we voornamelijk een hulprelatie onderhouden staan Afghanistan, Burundi, Mali, Jemen, Rwanda, Zuid-Sudan en de Palestijnse Gebieden. In deze landen koppelen we armoedebestrijding aan activiteiten op het gebied van veiligheid en diplomatie. Omdat problemen op het gebied van onder andere veiligheid en milieu zich niet houden aan landsgrenzen, hanteren we steeds vaker een regionale benadering. Dat doen we bijvoorbeeld in de Grote Merenregio en de Hoorn van Afrika. De landen waarop we ons richten in het kader van het Midden Amerika Programma (MAP) – Guatemala, Honduras, Nicaragua en El Salvador – hebben de status van een laag middeninkomensland. De relatie met deze regio komt steeds meer in het teken te staan van handel en investeringen. Hulp aan deze regio wordt daarom de komende jaren uitgefaseerd.
2. Overgangsrelaties
Relaties met landen waarmee we zowel hulp- als handelsbetrekkingen hebben. De relatie met Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Uganda en staat hier centraal. Met het opbouwen of uitbreiden van de handels- en investeringsrelatie neemt de noodzaak voor directe armoedebestrijding af. Het tempo waarin dit gebeurt, zal per land verschillen. Zo zullen we in lage inkomenslanden als Mozambique en Ethiopië de komende jaren hoofdzakelijk blijven werken aan directe armoedebestrijding, terwijl in landen als Ghana en Indonesië de hulprelatie al in de komende jaren kan worden uitgefaseerd.
De keuze voor de 15 landen waarmee we een hulp- of overgangsrelatie hebben, vertaalt zich in een meerjarige bilaterale hulprelatie en een ruimer ontwikkelingsbudget («gedelegeerde financiële middelen»). Dit wil niet zeggen dat er in andere landen geen Nederlands ontwikkelingsgeld meer wordt geïnvesteerd. De EU, de multilaterale instellingen en maatschappelijke organisaties zijn in een groot aantal lage- en middeninkomenslanden actief. Het bedrijfsleveninstrumentarium, het Stabiliteitsfonds en de beurzenprogramma’s staan open voor een groter aantal landen. Bij de implementatie van deze programma’s concentreren we de ODA-middelen op lage inkomenslanden en lage-middeninkomenslanden. Voor landen waar de hulprelatie overgaat in een handelsrelatie is een speciale transitiefaciliteit beschikbaar. De relatie die we met die landen hebben opgebouwd vanuit onze hulprelatie kunnen we gebruiken voor het versterken van onze handels- en investeringsrelaties.
3. Handelsrelaties
Relaties met landen waarmee we in de eerste plaats een handels- en investeringsrelatie relatie hebben. Onze inzet concentreert zich op de relatie met Australië, België, Brazilië, Canada, China, Colombia, Duitsland, Frankrijk, Golfstaten, India, Irak, Japan, Maleisië, Mexico, Nigeria, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Singapore, Turkije, Vietnam, VK, VS, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Het gaat hier om activiteiten die tot doel hebben om Nederlandse bedrijven succesvol te laten zijn in het buitenland. Zo wordt hard gewerkt aan een internationaliseringsoffensief voor onze topsectoren. Er ligt voor Nederland een enorm potentieel in sectoren als energie, agro-food en water, waar onze bedrijven en kennisinstellingen aan de internationale top staan. Daarnaast richten we ons vooral landen die zich snel ontwikkelen en waar het belangrijk is dat Nederland marktaandeel verovert, zeker nu de groei in Europa tegenvalt.
Onder invloed van economische en politieke ontwikkelingen kan de relatie tussen Nederland en andere landen veranderen. Als lage inkomenslanden zich voorspoedig ontwikkelen neemt de noodzaak voor hulp af en nemen wederzijdse handelsbelangen toe. Met deze landen gaan we van een hulp- naar een handelsrelatie. Dat betekent niet dat hulp overbodig wordt. Economische groei leidt namelijk niet automatisch tot een verbetering van de kansen en levensomstandigheden van een ieder. We zullen ons daarom blijven inzetten voor inclusieve groei; een betere verdeling van inkomen en gelijke kansen. Daarnaast kunnen we ook handelen en investeren in landen waarmee we vooral een hulprelatie hebben. Kortom: er zitten geen waterdichte schotten tussen de drie onderdelen van het beleid. Uitgaande van de gewenste ontwikkeling neemt het aantal landen in de rechtercirkel in de figuur toe en het aantal landen in de linker cirkel af.
De vier speerpunten – water, voedselzekerheid, veiligheid en rechtsorde en vrouwenrechten en SRGR – blijven actueel en krijgen meer aandacht. Een groot aantal activiteiten op deze speerpunten begint nu vruchten af te werpen. Het zou inefficiënt zijn om positieve ontwikkelingen in de kiem te smoren. Maar belangrijker is dat de speerpunten relevant zijn voor armoedebestrijding en voor de (economische) belangen van Nederland. Bij de invulling van de speerpunten maken we zoveel mogelijk gebruik van de (technologische) kennis van de topsectoren. Op alle speerpunten wordt de Nederlandse meerwaarde internationaal erkend, mede door de kennis van ons bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Nederland heeft jarenlange ervaring op het terrein van watermanagement. Met deze kennis kunnen we waterproblemen in andere landen helpen oplossen. Wij hebben een toonaangevende agrarische sector en voedselverwerkende industrie. We hebben veel kennis van (landbouw)logistiek waarmee we kunnen bijdragen aan mondiale voedselzekerheid. Op het terrein van veiligheid en rechtsorde wordt de Nederlandse 3D-aanpak internationaal gewaardeerd. En Den Haag is de juridische hoofdstad van de wereld. Op het gebied van vrouwenrechten en seksuele en reproductieve rechten heeft Nederland onder meer een lange traditie van sterke maatschappelijke organisaties die hiervoor opkomen.
De nieuwe agenda speelt zich af tegen een mondiale context waarin grensoverschrijdende problemen steeds belangrijker worden. Alle landen hebben baat bij het waarborgen van Internationale Publieke Goederen (IPG’s), zoals voedselzekerheid, klimaat en veiligheid. Onze nieuwe agenda kan niet zonder goede afspraken tussen landen over zulke goederen. Het nastreven, beheren en afdwingen van een verstandig beheer van IPG’s is een collectief belang dus ook een welbegrepen Nederlands belang.
We werken daarom op verschillende niveaus – multilateraal, regionaal, bilateraal – en met verschillende partners – internationale instituties, landen, maatschappelijke organisaties, bedrijven – aan het maken van internationale afspraken. We komen zowel op voor de Nederlandse belangen als voor het vergroten van de invloed van lage- en middeninkomenslanden aan internationale onderhandelingstafels. De Nederlandse inzet brengen we in de eerste plaats via de EU over het voetlicht. We richten ons vooral op het bereiken van concrete resultaten op de thema’s handel, veiligheid en rechtsorde, voedselzekerheid, water, klimaat en migratie. Op deze onderwerpen kan Nederland verschil maken. Ook omdat bedrijven en kennisinstellingen uit de Nederlandse topsectoren hier een zeer waardevolle bijdrage kunnen leveren.
Op het terrein van handel (WTO) en veiligheid (Verenigde Naties, NAVO) zijn er redelijk goed ontwikkelde internationale gremia waarin de meeste landen zijn vertegenwoordigd. Maar bij andere IPG’s ontbreekt het vaak nog aan een adequaat mondiaal bestuur. Een terugkomend probleem is dat lage- en middeninkomenslanden onvoldoende stem hebben in de internationale fora waar besluiten worden genomen over IPG’s. Vaak zijn deze landen nog onvoldoende ingevoerd in werkwijzen en procedures om effectief invloed uit te oefenen. Dat is geen goede zaak: internationale organisaties kunnen alleen goed functioneren als zij voldoende representatief zijn.
Het rapport van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV) over de mondiale uitdagingen op voedsel-, energie-, water en klimaatgebied, dat later dit jaar verschijnt, zal helpen om het beleid op deze IPG’s verder vorm te geven. We informeren de Kamer na het verschijnen van het rapport over de nadere plannen op deze thema’s.
Onze agenda
De WTO-onderhandelingen over een alomvattend akkoord over het liberaliseren van de wereldhandel zijn vastgelopen. Sinds 2001 wordt onderhandeld naar aanleiding van de Doha ontwikkelingsagenda. Een belangrijk thema is dat ook lage- en middeninkomenslanden moeten profiteren van de groei van de wereldhandel. Deze kabinetsperiode kijken we daarom of we een doorbraak kunnen forceren op onderdelen (deelakkoorden). Zo zet Nederland zich in voor een deelakkoord over handelsfacilitatie. Daadwerkelijke invoering van betere regels op het gebied van handelsfacilitatie zou, volgens onderzoek van onder andere de Wereldbank, tot tientallen miljarden Euros aan welvaartsverbetering voor ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen kunnen leiden. Het gaat om de harmonisatie en vereenvoudiging van handelsprocedures – zoals bij de douane – om de kosten van handel te verlagen. Afrikaanse landen, maar ook onder andere China, India en Brazilië zeggen dat handelsfacilitatie uitgaven veronderstelt – onder andere investeringen in ICT – die ontwikkelingslanden zich niet kunnen veroorloven. Donoren, Nederland en de EU, komen tegemoet aan die behoefte aan technische assistentie en capaciteitsopbouw. Ook mogen lage- en middeninkomenslanden de tijd nemen het akkoord te implementeren en hoeven zij niet alle onderdelen van het akkoord meteen in de praktijk te brengen. In hoeverre lage- en middeninkomenslanden een flexibele invulling mogen geven aan de akkoorden is nog steeds een van de hete hangijzers in de onderhandelingen. In deze discussie staan opkomende markten, aangevoerd door India, en donorlanden tegenover elkaar. Landen als India en Brazilië koppelen handelsfacilitatie bovendien aan discussies over landbouw. Het doel is om in december 2013 tijdens de Ministeriële Conferentie een akkoord over handelsfacilitatie af te sluiten.
Binnen de WTO hebben alle aangesloten leden een gelijke stem. Maar een gelijke stem betekent nog niet per definitie gelijke invloed. Daarvoor is kennis nodig, zowel van het handelssysteem en al zijn procedures als van de problemen die lokale bedrijven tegenkomen bij het verhandelen van hun producten op internationale markten. Nederland ondersteunt lage- en middeninkomenslanden in de nodige kennisopbouw. We hebben bijvoorbeeld aan de wieg gestaan van de oprichting van de WTO-rechtswinkel die helpt bij het beslechten van geschillen. Wij blijven dit initiatief ondersteunen. Daarnaast willen we gesprekken over handelsliberalisatie mogelijk maken, uiteraard op basis van een goede analyse van de wensen van het bedrijfsleven in lage- en middeninkomenslanden.
Klimaatverandering en uitputting van natuurlijke hulpbronnen (milieu, bodem, biodiversiteit) begrenzen de sociale en economische ontwikkeling van zowel arme als rijke landen. Klimaatverandering is een belangrijke oorzaak van natuurrampen, zoals overstromingen. Droogte leidt tot hogere voedselprijzen en de degradatie van ecosystemen leidt tot vernietiging van onze natuurlijke productiebasis en verlies van ecosystemen. De allerarmsten, en binnen deze groep, vooral de vrouwen, worden het eerst en het hardst geraakt. Mede daarom is het van belang dat Nederland bij het tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering zich zoveel mogelijk richt op de lage- en lage middeninkomenslanden. Daarnaast zet Nederland in op een ambitieus klimaatbeleid waarin internationaal afspraken worden gemaakt over de reductie van de CO2 uitstoot en beleid om de uitputting van natuurlijke hulpbronnen tegen te gaan. Daar werken we aan, in nauwe samenwerking met het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Nederland heeft bij de internationale onderhandelingen toegezegd bij te dragen aan de extra kosten voor vergroening van de economie (mitigatie) en het aanpassen aan klimaatverandering in ontwikkelingslanden (adaptatie). De Nederlandse bijdrage kan, mede afhankelijk van de voortgang van de internationale discussies over klimaat, oplopen van EUR 200 miljoen in 2013 tot EUR 1,2 miljard in 2020. Deze bijdrage kan bestaan uit publieke en private middelen. Klimaat is bij uitstek een voorbeeld hoe in dit beleid meer de samenwerking met de private sector kan worden gezocht. Dit leidt uiteindelijk tot een sterkere Nederlandse inzet. Omdat het bedrijfsleven veel kennis en expertise heeft op deze terreinen, kan het hier van grote betekenis zijn. Uiteindelijk moet de bijdrage van de private sector hand in hand gaan met het grijpen van kansen in de sectoren die voor klimaat en milieu relevant zijn, zoals de agro- en watersector. Gezien de relatie tussen klimaatverandering en natuurrampen zet Nederland versterkt in op risicovermindering bij rampen en weerbaarheid.
Klimaatverandering raakt aan vele andere thema’s: voedselzekerheid staat onder druk door droogte, watermanagement wordt belangrijker door overstromingen, degradatie van land en bos treft vrouwen het eerst en uitputting van hulpbronnen kan leiden tot conflicten. Ook is ecologische degradatie sterk gerelateerd aan de ongelijkheid tussen rijkere en arme delen van de wereld. Voorlopers binnen het bedrijfsleven zijn zich bewust van deze bedreiging en nemen nu al maatregelen. Voor de speerpunten betekent dit dat mainstreaming van klimaat steeds grotere noodzaak wordt. Hierbij valt te denken aan programma’s voor duurzaam waterbeheer en voedselzekerheid.
Voedselzekerheid is in toenemende mate een mondiaal vraagstuk. Klimaatverandering en grote prijsfluctuaties op de grondstoffenmarkt zijn belangrijke factoren die de voedselzekerheid in gevaar brengen. Arme, voedsel importerende landen zijn extra kwetsbaar: zij hebben het meest te lijden van de grote schommelingen in voedselprijzen. Hoewel het Millenniumdoel om per 2015 de honger in de wereld te halveren binnen bereik is, lijdt één op de acht mensen nog steeds chronisch honger. In Afrika zelfs één op vier. Het bereiken van voedselzekerheid vereist een inzet op de gehele productie- en handelsketen van agrarische producten. We moeten niet alleen de productie van voedsel verhogen, maar ook de kwaliteit (verhogen van de voedingswaarde) en de distributie van voedsel verbeteren zonder wissel te trekken op onze leefomgeving en het klimaat. De agrarische sector heeft namelijk niet alleen last van klimaatverandering, maar is ook zelf ook verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgassen.
In nauwe samenwerking met de staatssecretaris van Economische Zaken werken we, vanuit ieders verantwoordelijkheid voor de verschillende facetten van voedselzekerheid, aan oplossingen. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in onze (top) sectoren; agrifood, tuinbouw en uitgangsmaterialen, logistiek en water, beschikken over excellente kennis en technologie, die gebruikt kunnen worden om voedselzekerheid in de wereld dichterbij te brengen. We delen onze kennis onder meer in internationale kennisnetwerken als de Consultative Group for International Agricultural Research (CGIAR). Ook zijn Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen betrokken in publiek-private partnerschappen, zoals bij het verbeteren van voedselzekerheid in Ethiopië (zie ook paragraaf 3.4). Bijzondere aandacht gaat ook uit naar de versterking van de rol van vrouwen in de landbouw. Onderzoek toont aan dat als vrouwen dezelfde toegang tot productiemiddelen krijgen als mannen de honger in de wereld met 12–17% zal afnemen.
Ook zal de distributie van voedsel verbeterd moeten worden. Door inefficiëntie in de productie- en handelsketens bereikt 30% van het geproduceerde voedsel nooit de consument. Dit heeft niet alleen met (oogst-) en productiemethoden te maken, maar ook met gebrekkige handelssystemen. Daarom richten wij ons ook op zaken zoals het bevorderen van handelsfacilitatie en het stimuleren van regionale handel zoals in Afrika. In internationale organisaties zoals FAO, WFP, IFAD en de Wereldbank maakt Nederland zich sterk op deze terreinen. Nederland is ook betrokken bij de G20- en G8-initiatieven op het gebied van voedselzekerheid.
Climate Smart Agriculture
Klimaatverandering trekt een zware wissel op de ontwikkeling van kleinschalige landbouw in kwetsbare gebieden. Robuustere vormen van land- en watergebruik zijn dringend nodig om het hoofd te bieden aan steeds frequentere verschijnselen als extreme droogtes, regenval en verschuivende seizoenen. Het International Fund for Agricultural Development (IFAD) maakt met het Agricultural Smallholder Adaptation Programme (ASAP) kleine boeren weerbaar tegen klimaatverandering. ASAP integreert klimaatweerbaarheid binnen alle landbouwprogramma’s die IFAD wereldwijd samen met overheden, lokale organisaties en lokale private sector in ontwikkelingslanden uitvoert. Dankzij IFAD’s ASAP programma wordt de kwetsbare kleinschalige landbouw klimaatresistenter en wordt een toekomstige duurzame landbouwontwikkeling, en daarmee de lokale voedselzekerheid, ondersteund. Ook is Nederland een drijvende kracht achter de aanpak van climate smart agriculture: hoogproductieve landbouw die weerbaar is tegen klimaatverandering en minder CO2 uitstoot. Nederland heeft dit internationaal op de kaart gezet onder andere via twee grote conferenties die we over dit onderwerp georganiseerd hebben, de laatste in september 2012 in en met Vietnam. Nederland zal deze inzet met kracht voortzetten.
In het rapport «Global Risks 2013» heeft het World Economic Forum waterveiligheid genoemd als een van de grote sociale, politieke en economische uitdagingen van deze tijd. Het gaat om waterschaarste, overstromingen en vervuiling. Het is de verwachting dat in 2030 de wereldwijde vraag naar water 40% groter is dan het aanbod. In Noord-Afrika en het Midden-Oosten daalt de grondwaterspiegel zo drastisch dat regionale stabiliteit en veiligheid in gevaar komen. Waar waterbestuur faalt en waterproblemen niet adequaat worden aangepakt, komen belangrijke ecosystemen, cruciale voorzieningen en economische belangen in de knel. Denk aan stedelijke drinkwatervoorziening, energievoorziening, landbouw en industrie. Zo kan water een belangrijke bron van regionaal conflict worden.
We dragen daarom bij aan grensoverschrijdend waterbeheer in zeven internationale stroomgebieden. Deze gebieden liggen in Afrika, het Midden-Oosten en Azië. Nederland wil daar, samen met internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank, de watersamenwerking tussen boven- en benedenstroomse landen bevorderen
Problemen als radicalisering, terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, maar ook illegale handelsstromen en grondstoffentoevoer zijn een steeds grotere bedreiging voor de stabiliteit in fragiele staten, en ook voor Nederland en Europa. Zo bedreigen piraten voor de kust van Somalië de koopvaardij en biedt de instabiliteit in West-Afrika mogelijkheden voor illegale handel in drugs, wapens en grondstoffen.
We maken ons daarom sterk voor een betere mondiale aanpak van vrede en veiligheid. Dat doen we door in internationaal verband concrete afspraken te maken over internationale veiligheid en de uitvoering van deze afspraken te ondersteunen. In de VN en de NAVO spreekt Nederland zich uit over thema’s zoals bescherming van de burgerbevolking, het opnemen van vrede en veiligheid in de post-2015-ontwikkelingsdoelen en de VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid. Zo bepleit Nederland de uitvoering van deze resolutie bij EU- en NAVO-missies en wordt de actieve participatie van vrouwen in vredes- en wederopbouwprocessen in zes (post-) conflictlanden ondersteund. In Europees verband pleiten we voor een betere samenhang tussen de activiteiten van de Europese instellingen in crisisgebieden.
Deze regering zet zich eveneens in voor de bevordering van de internationale rechtsorde. Een sterke internationale rechtsorde is essentieel voor een rechtvaardige, vreedzame en welvarende wereld. Nederland heeft het streven naar de ontwikkeling van de internationale rechtsorde vastgelegd in de Grondwet (artikel 90). We hebben er baat bij dat ook in andere landen kernwaarden van de rechtsstaat worden gerespecteerd. Het beleid van deze regering is er daarom op gericht enerzijds landen zoveel mogelijk in te bedden in het multilaterale systeem en anderzijds landen te ondersteunen om de eigen rechtsstaat te ontwikkelen.
We steunen gericht de capaciteit van leidende organisaties op vrede en veiligheid, zoals de VN, de Wereldbank, de NAVO en regionale organisaties. Denk aan het programma van UNDPA om te bemiddelen in conflicten of het rechtsstaatprogramma van UNDP. Daarmee worden in 25 landen de ontwikkeling van de rechtsstaat en transitional justice-processen ondersteund. De Afrikaanse Unie krijgt steun bij het opzetten en functioneren van de eigen regionale veiligheidsorganisatie. In samenwerking met NGO’s en onderzoeksinstellingen draagt Nederland ook bij aan de opslag en vernietiging van kleine en lichte wapens.
Meer dan 214 miljoen mensen zijn internationaal migrant. Mensen migreren om economische redenen, om oorlogsgeweld te ontvluchten of om te ontkomen aan vervolging. Nederland blijft allereerst inzetten op bescherming en opvang van vluchtelingen in de regio. Daarom steunen we de UNHCR.
Migratie vraagt om een grensoverschrijdende samenwerking tussen overheden van herkomst-, transit- en bestemmingslanden. We houden rekening met de rechten van migranten en met de belangen van de verschillende landen. Van toegelaten migranten wordt verwacht dat zij de kans grijpen om te integreren in de Nederlandse samenleving. Nederland streeft bilateraal en in EU-verband naar een grotere bijdrage van migratie op ontwikkeling. Het kabinet financiert daarom projecten die bijdragen aan capaciteitsversterking van het migratiemanagement van herkomstlanden en projecten die de bijdrage van de diaspora aan ontwikkeling in herkomstlanden vergroten.
Migranten die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, onder wie uitgeprocedeerde asielzoekers, keren terug naar hun landen van herkomst. Nederland voert een actief terugkeerbeleid voor migranten die hier niet mogen blijven. We oefenen druk uit op landen om hun onderdanen terug te nemen aan wie de toegang tot Nederland is ontzegd en hanteren de mogelijkheid tot conditionaliteit in onze handels- en ontwikkelingsrelaties met landen om terugkeer te helpen realiseren.
Het bestrijden van armoede in lage inkomenslanden, fragiele staten en (post-)conflictlanden is een belangrijk onderdeel van ons beleid. Nederland richt zich vooral op Afghanistan, Burundi, Mali, Jemen, Rwanda, Zuid-Sudan en de Palestijnse Gebieden. Deze landen en regio’s zijn niet in staat hun armoedeprobleem zelf op te lossen, vaak omdat zij in een (post-)conflictsituatie verkeren.
Wij ondersteunen deze landen door te investeren in basisvoorzieningen op de speerpunten water, voedselzekerheid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve rechten en veiligheid en rechtsorde. Daarnaast denken we op internationaal niveau mee over een nieuwe agenda voor armoedebestrijding na 2015, als de huidige Millenniumdoelen aflopen. Als landen in een noodsituatie terecht komen, bieden we humanitaire hulp aan.
Een focus op individuele landen is niet altijd voldoende. Problemen in het ene land kunnen grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van andere landen. Denk aan vluchtelingenproblematiek en watergerelateerde kwesties in Afrika. Waar het relevant is en waar Nederland een meerwaarde heeft, hanteren we daarom een regionale aanpak, zoals in het Grote Merengebied en in de Hoorn van Afrika.
Onze agenda
De Millenniumdoelen zijn tastbare en meetbare ambities op het gebied van armoedebestrijding. Een nieuwe internationale agenda voor armoedebestrijding, die de plek inneemt van de Millenniumdoelen na 2015, is van groot belang om ook in de toekomst concrete doelen te stellen voor de bestrijding van armoede en ongelijkheid. Het High Level Panel van de VN, dat zich buigt over het nieuwe raamwerk, wil in mei 2013 met een voorstel komen. Het consultatieproces, waarin wordt geluisterd naar een groot aantal experts en belanghebbenden, is in volle gang. Nederland denkt mee: met consultaties van het bedrijfsleven en betrokken burgers, door een internationale conferentie over water in Nederland mogelijk te maken, maar ook via de EU en andere vormen van internationaal overleg.
Hoewel de post-2015-agenda waarschijnlijk minder dan het huidige raamwerk is gericht op sociale sectoren, blijft armoedebestrijding het centrale thema. In de beleidsbrief «De Nederlandse inzet in de post-2015 ontwikkelingsagenda» stond al dat het uitbannen van extreme armoede binnen één generatie – getting to zero – het belangrijkste doel is. Daarom is verbetering van de inkomenspositie van mensen weliswaar belangrijk, maar mogen andere aspecten van armoede niet over het hoofd worden gezien. Iedereen moet kunnen rekenen op een bepaald niveau van sociale zekerheid (social protection floor). Te denken valt aan bescherming tegen de gevolgen van ziekte, maar ook het recht op een fatsoenlijke baan en een goed werkende arbeidsmarkt. We bekijken hoe de ervaringen die Nederland heeft opgedaan met social protection hieraan kunnen bijdragen. Naast de sociale dimensie van armoede moeten ook andere onderwerpen een plek krijgen in het nieuwe raamwerk. Denk aan de speerpunten water, voedselzekerheid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve rechten en veiligheid en rechtsorde, maar ook duurzame groei, mensenrechten en toegang tot financiële diensten. Wij informeren u na het verschijnen van het rapport van het High Level Panel nader over het Nederlandse standpunt.
Van bijzonder belang voor de post-2015-agenda zijn de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s). Op de Rio+20-conferentie over duurzame ontwikkeling in 2012 is afgesproken dat deze nieuwe doelen, die voornamelijk betrekking hebben op milieu en duurzame ontwikkeling, verder worden uitgewerkt. Nederland is lid van de werkgroep die zich buigt over de vormgeving van de SDG’s. We vinden het belangrijk dat de SDG’s een plek krijgen in de mondiale ontwikkelingsagenda. Zo kunnen we na 2015 met één set aan doelen aan de slag, die zowel de vernieuwde ontwikkelingsagenda als de SDG’s omvat.
Investeren in water
Water is onlosmakelijk verbonden met de beschikbaarheid en productie van voedsel en energie. Dit betekent dat een integrale, duurzame aanpak nodig is om toekomstige beschikbaarheid van water, voedsel en energie zeker te stellen. Waterveiligheid is belangrijk voor armoedebestrijding en voor economische groei. Gebrek aan waterveiligheid bestendigt armoede. Toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen zijn randvoorwaarden om aan armoede te ontsnappen. Hetzelfde geldt voor bescherming tegen overstromingen en vervuiling. Armen staan bloot aan de grootste waterrisico’s: sloppenwijken overstromen vaak als eerste en ongezuiverd afvalwater veroorzaakt gezondheidsrisico’s voor grote groepen mensen. Ook bevolkingsgroepen die afhankelijk zijn van goed waterbeheer, zoals vissers en kleinschalige veehouders, behoren vaak tot de armsten in de samenleving. Hun waterveiligheid en -zekerheid komen vaak als eerste in het geding. Met beter waterbeheer kunnen de belangen van deze kwetsbare groepen adequaat worden meegewogen in besluitvorming over waterverdeling.
Wij streven in waterprogramma’s die Nederland financiert drie specifieke doelen na: (i) 25% hogere waterproductiviteit in de landbouw, (ii) verbeterd stroomgebiedsbeheer en veilige delta’s; en (iii) verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen voor 25 miljoen mensen. Met dit laatste doel dragen we bij aan het beschermen van een mensenrecht: veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.
Door Nederlandse investeringen in drinkwater en sanitaire voorzieningen hebben in de periode 2000–2010 ruim 20 miljoen mensen toegang gekregen tot een veilige drinkwaterbron en ruim 35 miljoen mensen toegang tot adequate sanitaire voorzieningen. In de periode 2010–2015 willen wij nog eens 25 miljoen mensen voorzien van veilig drinkwater en 25 miljoen mensen van sanitaire voorzieningen. Om deze doelen te bereiken intensiveren we de waterprogramma’s in de landen waar we actief zijn en met een aantal multilaterale programma’s. In Bangladesh ondersteunen we bijvoorbeeld het Bangladesh Rural Advancement Committee, een grote NGO die zich met Nederlandse financiering en inzet van Nederlandse deskundigen richt op de bevolking in de moeilijk bereikbare gebieden. Met UNICEF werd eind 2012 een programma afgesloten dat werkt aan het beschikbaar maken van drinkwater en sanitaire voorzieningen aan ruim 5 miljoen mensen in 9 landen in West en Centraal Afrika, merendeels fragiele staten.
Investeren in voedselzekerheid
Om te zorgen voor (kwalitatief) voldoende voedsel voor iedereen moeten we rekening houden met bevolkingsgroei, klimaatverandering, veranderende consumptiepatronen, verstedelijking, prijsspeculatie en de vraag naar biobrandstoffen. Van belang is de rol van lokale producenten, vooral vrouwen. Zij moeten in staat worden gesteld om zowel zichzelf als de groeiende urbane bevolking van voldoende voedsel te voorzien. Alleen zo worden de voorwaarden gecreëerd voor verdere economische diversificatie en groei. Agro-logistiek en voedselverwerkende industrie worden daarom belangrijke onderdelen van het beleid. In de relatief arme, hoofdzakelijk agrarische economieën in Sub-Sahara Afrika werken we aan duurzame ontwikkeling van de landbouw en meer toegang tot voeding.
Een goed voorbeeld is de Nederlandse deelname aan de mondiale Scaling Up Nutrition-alliantie. Onder aanvoering van deze alliantie is het de afgelopen jaren gelukt om ondervoeding hoog op de internationale agenda te krijgen. Iedereen is het er over eens dat de focus van de interventies moet liggen op de eerste 1000 levensdagen van een kind, omdat hier de grootste winst te behalen is. Nederland heeft samen met UNICEF het plan opgevat om samen te werken aan de verbetering van de voeding van 9 miljoen kinderen in Burundi, Ethiopië, Mozambique en Rwanda.
Investeren in gelijke rechten voor vrouwen en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
De rechten van vrouwen worden nog veel te vaak geschonden. Ook de Millenniumdoelenvoor het terugdringen van zuigelingen-, kind- en moedersterfte zijn nog niet bereikt. Bovendien staat de internationale consensus over gendergelijkheid en seksuele gezondheid en rechten onder zware druk. Daarom investeert Nederland in bondgenootschappen met progressieve landen. Thema’s als gelijkheid voor mannen en vrouwen en seksuele rechten moeten een plek krijgen in de nieuwe armoedeagenda die de Millenniumdoelen na 2015 vervangt. Ook in de Mensenrechtenbrief, die de minister van Buitenlandse Zaken dit voorjaar naar de Kamer zal sturen, zijn gelijke rechten voor vrouwen en seksuele en reproductieve rechten een prioriteit.
Nederland wil verschil maken in het leven van vrouwen. De uitbanning van geweld tegen vrouwen is een gezamenlijke prioriteit van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken. Overal ter wereld is dat een voorwaarde voor vrouwen om politiek, economisch en maatschappelijk actief te kunnen zijn. Met onze bijdrage aan fondsen als FLOW, NAP 1325 en Women in the Frontline en met UNWOMEN draagt Nederland bij aan betere wet- en regelgeving, effectievere preventiemechanismen en grotere toegang van vrouwen tot rechtshulp.
Nederland maakt zich sterk voor het tegengaan van huwelijksdwang (kindbruiden) en seksueel geweld, onder meer door deelname aan de internationale campagne «Girls not Brides». Kindhuwelijken mogen nooit worden toegestaan, ook niet door te verwijzen naar cultuur, traditie of religie. Als het gaat om gedwongen huwelijken is het een schending van het zelfbeschikkingsrecht. Seksueel geweld tegen vrouwen wordt in conflictsituaties nog steeds grootschalig gebruikt om gemeenschappen te ontwrichten. Deze praktijk is onacceptabel. Daarom strijden we samen met partners als het VK en de VS voor de uitvoering van bestaande resoluties die nog te veel een papieren tijger zijn (zoals VNVR 1325). Met het Nationaal Actieplan 1325 wil Nederland nationale regeringen, maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen helpen om straffeloosheid tegen te gaan, daders te berechten en het rechtssysteem te versterken.
In de transitielanden van de Arabische regio dreigen de rechten van vrouwen ernstig te worden ingeperkt. Wij maken ons in onze relaties met andere landen, in internationale organisaties, en met het nieuwe fonds «Women in the Frontline» hard voor grotere politieke deelname van vrouwen. Het doel is de capaciteit van vrouwen en hun organisaties te vergroten, zodat zij betrokken worden bij opstellen van nieuwe wet- en regelgeving gebaseerd op internationale afspraken en verdragen.
We investeren in seksuele gezondheid en rechten (inclusief de bestrijding van hiv/aids) omdat het om fundamentele rechten gaat. Alleen als iedereen – ook jonge mensen, homo's, prostituees en drugsgebruikers – toegang heeft tot gezondheidszorg, kan hiv/aids een halt worden toegeroepen. Alleen als jonge mensen goede seksuele voorlichting krijgen, kan het aantal tienerzwangerschappen dalen. Alleen als de 220 miljoen vrouwen die voorbehoedmiddelen willen gebruiken deze middelen ook kunnen krijgen, kan het aantal (onveilige) abortussen afnemen. En alleen als alle vrouwen goede begeleiding krijgen tijdens de zwangerschap en bevalling, hoeft zwangerschap geen doodvonnis meer te zijn. Hiervoor is een toegankelijk en effectief gezondheidszorgsysteem een randvoorwaarde. Nederland zet zich hiervoor in, samen met het Global Fund, WHO, UNAIDS en de UNFPA, maar ook met NGO’s en bedrijven.
E-health: gezondheidszorg op afstand
Door de toepassing van nieuwe technologieën kan gezondheidszorg in lage-inkomenslanden beter en goedkoper. Eén van de organisaties actief op het gebied van e-health is de Connect4Change Alliantie. Met financiële ondersteuning van Nederland zet de Alliantie onder andere mobiele telefonie in om informatie te verspreiden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Malawi, waar moeders door middel van SMS-berichten worden voorgelicht over het voorkomen en behandelen van kinderziektes. In Uganda worden SMS-diensten gebruikt om zwangere vrouwen te wijzen op de mogelijkheid te bevallen in een kliniek. HIV- en TBC-patiënten worden er per SMS aan herinnerd, hun dagelijkse medicijnen in te nemen. In Oost Afrika, waar weinig gespecialiseerde gezondheidszorg is, gebruiken de organistaties Pharm Access, het Medical Credit Fund en het Health Insurance Fund, met Nederlandse steun en in samenwerking met lokale bedrijven, moderne technologie om het tekort aan artsen op te vangen. Artsen en verpleegsters in de steden gebruiken hier bijvoorbeeld videotechnologie om op afstand een diagnose te stellen en een behandeladvies te geven.
Investeren in veiligheid en rechtsorde in fragiele staten
Noodgedwongen is de ontwikkelingsagenda voor fragiele staten en (post-)conflictlanden anders dan in andere landen. Dit is nog eens bevestigd tijdens het High Level Forum van 2011 in Busan. Daar is een coalitie van conflictlanden, donoren en internationale organisaties een nieuwe agenda voor fragiele staten overeengekomen (New Deal for Engagement in Fragile States). Deze agenda omvat zowel militaire, diplomatieke en ontwikkelingsactiviteiten. Voor deze geïntegreerde of «3D»-aanpak (Development, Defence, Diplomacy,) zijn flexibiliteit, risicobewustzijn en langdurige betrokkenheid bepalend.
We investeren in politieke hervormingen, herstel van de rechtsorde, en de opbouw van politie en leger. Daarbij gaan we uit van de lokale omstandigheden en capaciteit. Nederlandse adviseurs werken bijvoorbeeld nauw samen met de autoriteiten in Burundi om het veiligheidsapparaat te hervormen. Samen werken zij eraan dat in de eerste plaats de politie, en niet de krijgsmacht, verantwoordelijk is voor veiligheid op straat. Dat militairen en agenten worden getraind in zaken als ethiek en vrouwenrechten. En dat de bevolking en maatschappelijke organisaties beter zicht hebben op de organisatie en de activiteiten van deze instanties.
De komende jaren wordt dit beleid verder uitgewerkt. Dit is een gezamenlijke agenda van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken. In nauwe samenwerking met de ministeries van Defensie en Veiligheid en Justitie voor de ondersteuning van crisisbeheersingsoperaties, veiligheidssectorhervormingen en politie- en justitieprogramma’s. De Nederlandse militaire bijdrage in fragiele staten wordt, waar nodig en mogelijk, in samenhang met de Nederlandse programma’s gericht op rechtsstaatontwikkeling, legitiem bestuur en wederopbouw ingezet. Het Budget Internationale Veiligheid helpt om de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van het 3D-beleid te versterken (zie box). Daarnaast gaat speciale aandacht uit naar het voorkomen van conflicten. De uitdaging is om de beschikbare informatie over sluimerende en escalerende conflicten tijdig te vertalen naar concrete actie. Ook het versterken van de rechtsorde in fragiele staten krijgt de komende tijd extra aandacht. Het gaat bijvoorbeeld om investeringen in transitional justice, het tegengaan van geweld tegen vrouwen in conflictlanden en de bescherming van landrechten. We hebben speciale aandacht voor de positieve rol die vrouwen kunnen spelen bij conflictsituaties, bijvoorbeeld bij de beslechting van conflicten, bij wederopbouw en vredeshandhaving.
Budget Internationale Veiligheid
Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord komt er vanaf 2014 een nieuw Budget voor Internationale Veiligheid van EUR 250 miljoen. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaat samen met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie over de besteding van dit budget. We kijken naar militaire en politieke aspecten, waarbij het uitgangspunt is dat onze activiteiten ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van de problemen in het land of de regio. Dat houdt in dat de Nederlandse inzet onder andere bijdraagt aan de bescherming van de burgerbevolking, het voorkomen of beheersen van humanitaire crises, het bevorderen van duurzame veiligheid en stabiliteit. Activiteiten zijn, waar mogelijk, ingebed in een lange termijnstrategie en richten zich op de relevante factoren van conflict, veiligheid en instabiliteit in het betreffende land of regio. We doen dat mede vanuit het oogpunt van human security. Daarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen en geleerde lessen in onder meer Afghanistan, Zuid-Sudan en Burundi. Richtinggevend zijn de uitgangspunten van de New Deal for Engagement in Fragile States.
Nederland hoeft niet op alle onderdelen van de geïntegreerde benadering actief te zijn. Het kan ook indirect, bijvoorbeeld door bij te dragen aan activiteiten van de VN of de EU. Het Budget Internationale Veiligheid is complementair aan de middelen voor het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Het speerpunt richt zich op de aanpak van onderliggende oorzaken van conflict, instabiliteit en uitsluiting. Daarnaast maakt het ook werk van preventie en ondersteuning van positieve krachten in de samenleving en op preventie. Vijf doelen staan bij deze benadering centraal: veiligheid voor burgers, een functionerende rechtsorde, inclusieve politieke processen, legitieme en capabele overheden, en vredesdividend/werkgelegenheid.
U ontvangt een afzonderlijke brief van de betrokken departementen waarin het Budget Internationale Veiligheid nader wordt uitgewerkt.
Het aantal natuurrampen is afgelopen decennia gestegen tot gemiddeld bijna 400 per jaar. Door verstedelijking, klimaatverandering, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en de groeiende complexiteit van conflicten is de impact van rampen ook nog eens flink toegenomen. Vooral mensen in arme landen hebben hieronder te lijden.
Nederland is wereldwijd één van de grootste donoren op het gebied van humanitaire hulp en heeft daardoor een belangrijke stem in de internationale discussies over noodhulp. In internationale organisaties maken wij ons sterk voor humanitaire hulp die zo effectief mogelijk is georganiseerd. Coördinatie, vooral in de EU en VN-verband, vinden wij hiervan een belangrijk aspect. Ook moeten uitgaven aan zowel donoren als ontvangers verantwoord kunnen worden.
Voor humanitaire hulpverleners is vrije toegang tot de getroffen bevolking cruciaal. In complexe conflictsituaties zien we steeds vaker dat dit een uitdaging is en dat strijdende partijen de hulp van buiten gebruiken voor politieke en militaire doelen. Bij noodhulp staan voor ons de humanitaire principes onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid voorop. Daarnaast vinden wij dat hulpverleners met aandacht voor de lokale situatie te werk moeten gaan, om ervoor te zorgen dat hulp daar aankomt waar de nood het hoogst is.
We proberen rampen zo veel mogelijk te voorkomen door te investeren in zelfredzaamheid en weerbaarheid. Via het Programma Uitzending Managers (PUM) stellen we bijvoorbeeld de kennis van senior experts beschikbaar aan lage- en middeninkomenslanden. Maar op dit terrein gaat Nederland ook nieuwe initiatieven ontplooien. Zo gaan we de expertise van de Nederlandse watersector gerichter inzetten om waterrampen te voorkomen en landen bij te staan in de wederopbouwfase. De VN en de EU, die de hulp aan landen in nood coördineren, kunnen Nederlandse waterexpertise – bijvoorbeeld op het gebied van deltatechnologie – goed gebruiken. Daarnaast gaan we het risico op rampen beter in kaart brengen in de landen waar Nederland ook reguliere hulp geeft. Ons geld wordt beter besteed als risico’s worden meegenomen in de planning van andere hulpactiviteiten.
Met Bangladesh, Benin, Ethiopië, Ghana, Indonesië, Kenia, Mozambique en Uganda gaan we een handelsrelatie opbouwen en de hulp (geleidelijk) afbouwen. Het tempo waarin dit gebeurt, zal per land verschillen. In Mozambique en Ethiopië zullen we bijvoorbeeld zeker nog de komende jaren blijven werken aan armoedebestrijding. En omdat handel en investeringen niet vanzelf leiden tot duurzame en inclusieve groei, bevorderen we gelijke kansen en duurzaamheid. Het is onze ambitie om investeringen en handelsactiviteiten te stimuleren die goed zijn voor mens en milieu, werkgelegenheid creëren en bij voorkeur gepaard gaan met de overdracht van kennis en vaardigheden. Daarnaast zullen we NGO’s en vakbonden in deze landen steunen om op te komen voor mensenrechten en goede arbeidsomstandigheden.
Het opbouwen van een handelsrelatie begint met het openstellen van markten en het stimuleren van private sectorontwikkeling. Dat betekent dat ondernemers uit de lage- en middeninkomens landen hun producten kunnen afzetten op de Europese en Nederlandse markten, en dat Nederlandse ondernemers (op termijn) toegang krijgen tot hun markten. Pas als de randvoorwaarden voor investeren en ondernemen op orde zijn wordt handel drijven mogelijk. Daarom dragen we bij aan een goed investerings- en ondernemingsklimaat in de lage- en middeninkomenslanden.
Onze opdracht is om hulp- en handelsactiviteiten zodanig te combineren dat zij leiden tot wederzijds voordeel. De expertise van Nederlandse bedrijven kunnen we inschakelen bij de ontwikkeling van havens en de aanleg van wegen. Omgekeerd kan het Nederlandse bedrijfsleven zo voet aan de grond krijgen in nieuwe groeimarkten. Private sectorontwikkeling zal steeds vaker lopen via kennisoverdracht en het bedrijfsleven. Technische kennis en eigentijdse oplossingen van bedrijven gebruiken om problemen in arme landen op te lossen gaat niet vanzelf. De overheid moet faciliteren en bedrijven moeten voldoen aan de richtlijnen voor duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Onze agenda
Voor een volwassen handelsrelatie is wederzijdse toegang tot markten noodzakelijk. Dit wordt geregeld via de WTO (zie paragraaf 3.2) en het sluiten van interregionale handelsakkoorden zoals de Economic Partnership Agreements (EPA’s). Minstens zo belangrijk is het verlenen van assistentie aan ondernemers in lage- en middeninkomenslanden die willen exporteren. Zo helpen wij bij de marketing van hun producten voor de West-Europese markten via het CBI. In het CBI werken verschillende organisaties en bedrijven samen. Met het TradeMark East Africa (TMEA), dat Nederland heeft opgezet in samenwerking met andere donoren zoals het VK wordt met lokale autoriteiten gewerkt aan het stroomlijnen van douaneprocedures, het hervormen van belastingdiensten en het realiseren van one stop border posts. In de regio Oost-Afrika zijn de handelskosten erg hoog, waardoor de handel tussen Oost-Afrikaanse landen zich maar mondjesmaat ontwikkelt. Hierdoor blijven kansen voor ontwikkeling via regionale handel en economische integratie liggen.
Economic Partnership Agreements (EPA’s)
In het verleden kregen veel voormalige koloniën van EU-landen preferentiële markttoegang tot de Europese markt. Tegelijk mochten zij hun eigen markt afschermen voor Europese producten. Deze «positieve discriminatie» was in strijd met het WTO-recht: alle landen met dezelfde ontwikkelingsstatus moeten dezelfde markttoegang krijgen. Op verzoek van en in overleg met 78 landen uit de Afrika, de Caraïben en aan de Stille Oceaan (ACS-landen) werkt de EU daarom aan nieuwe economische partnerschapsakkoorden. Dit zijn de zogenoemde EPA’s. De EPA’s bieden verregaande markttoegang tot de Europese markt en vragen van de ACS-landen een geleidelijke openstelling van hun markt. De verdere integratie van deze landen in de productieketen zien we als een belangrijk voordeel van deze akkoorden. EPA’s zijn gericht op de ontwikkeling van landen en bevatten daarom afspraken over samenwerking. Ook krijgen de landen technische assistentie. EPA’s bevatten ook afspraken over producten die uitgezonderd worden van liberalisatie, bijvoorbeeld met betrekking tot voedselzekerheid. Het was de bedoeling om per 1 januari 2008 met alle ACS-regio’s een EPA te hebben. Maar tot nu toe heeft de EU alleen met de Caraïbische regio een EPA gesloten.
De onderhandelingen over de EPA’s verlopen stroef. Dit heeft enerzijds te maken met het diverse karakter van de regionale samenwerkingsverbanden waarmee we onderhandelen. Hierin zijn zowel middeninkomenslanden vertegenwoordigd als de zogenoemde MOL's, de Minst Ontwikkelde Landen. Deze MOL's hebben al volledig tariefvrije en quotavrije markttoegang tot de EU en denken weinig voordeel te halen uit een EPA. Anderzijds heeft dit te maken met het feit dat veel landen zich zorgen maken over de gevolgen van de EPA’s. Bijvoorbeeld of hun bedrijfsleven de concurrentie aan kan met bedrijven uit de EU. Daarom is in opdracht van de Europese Commissie een Impact Assessment naar het effect van EPA’s gedaan. De analyse laat zien dat er genoeg ruimte is om kwetsbare sectoren uit te zonderen van liberalisatie. Hierdoor zijn de zorgen echter niet weggenomen. Om verder tegemoet te komen aan de lage- en middeninkomenslanden is het mogelijk om een bepaling in de EPA’s op te nemen zodat zij maximaal 25 jaar de tijd krijgen om hun markten te liberaliseren. Als bepaalde producten worden uitgezonderd van liberalisering, toetst de EU wel in hoeverre deze producten belangrijk zijn voor de ontwikkeling van landen.
Het akkoord met het Caraïbisch gebied is een voorbeeld van hoe het kan. De EU heeft haar markt volledig opengesteld voor alle producten uit Suriname, Jamaica en dertien andere Caraïbische landen. De enige uitzondering is suiker, waarvoor onze markt binnen een redelijke termijn opengaat. Binnen 25 jaar laten de Caraïbische handelspartners op hun beurt 87% van de EU-producten toe op hun markten.
Nederland vindt het belangrijk om de impasse met de andere regio’s te doorbreken. In onze rol als honest broker willen wij de wensen van de EU en de ACS-landen dichter bij elkaar brengen. Daarvoor gaan wij met de ACS-landen in gesprek om de belangrijkste knelpunten in kaart te brengen. Ook gaan wij na in hoeverre de WTO-regels manoeuvreerruimte bieden om tegemoet te komen aan de zorgen van de ACS-landen, zonder dat andere landen onnodig benadeeld worden. De Kamer zal hierover voor de zomer in een aparte brief over handelspolitiek worden geïnformeerd.
We ondersteunen landen bij de ontwikkeling van hun private sector. Bij de invulling van de programma’s die hierop zijn gericht, spelen de posten een belangrijke rol. Belangrijk is knelpunten in de productie- en handelsketen weg te nemen en daarbij oog te hebben voor mens en milieu (zie paragraaf 3.5.2). Hoe meer knelpunten in ketens tegelijkertijd worden aangepakt, des te hoger de effectiviteit van inspanningen. We kunnen een boer helpen met veredelde zaden die minder vatbaar zijn voor plantziektes, maar het rendement is beperkt als gewassen niet op tijd geoogst of getransporteerd kunnen worden naar afzetmarkten door lange douaneprocedures.
Samen met bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties helpen we landen bij het op orde brengen van randvoorwaarden voor ondernemerschap. Het gaat dan bijvoorbeeld om een goed functionerende rechtsstaat, heldere wet- en regelgeving, een adequate infrastructuur en toegang tot financiering. Om onze slagkracht te vergroten sluiten we waar mogelijk aan op internationale initiatieven. We werken bijvoorbeeld met de Topsector Logistiek en de Wereldbank aan het opzetten van infrastructurele projecten en ondersteunen we Nederlandse bedrijven bij het bouwen van bruggen en het ontwikkelen van havens met het programma ORIO (Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling). Nederland vervult een internationale voortrekkersrol bij het verbeteren van de financiële infrastructuur voor de armen, bijvoorbeeld via het programma Equity for Africa samen met FMO, waar kleine ondernemers met een lening in natura machinerie en gereedschap kunnen aanschaffen. En Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in de topsectoren water, agri-food, tuinbouw en uitgangsmaterialen, logistiek beschikken over kennis waarmee boeren in ontwikkelingslanden op een duurzame manier hun productie kunnen vergroten, de kwaliteit van voedsel verbetert en de veiligheid van voedsel gegarandeerd kan worden. Zo zijn Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven nauw betrokken bij het verhogen van de voedselzekerheid in Ethiopië (zie box).
Voedselzekerheid in Ethiopië
Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven zijn nauw betrokken bij het verbeteren van de voedselzekerheid in Ethiopië. Zo wordt de kennis van de Wageningen Universiteit en Research Centre (WUR) gebruikt om de productiviteit van boeren in Ethiopië te vergroten. Ons bedrijfsleven is een grote investeerder in de landbouw. In eerste instantie vaak met hulp van de overheid via het PSI-programma. Maar de laatste jaren nemen zij steeds vaker deel aan publiek-private partnerschappen. In deze partnerschappen neemt het bedrijfsleven knelpunten weg in de productieketen van Ethiopië door het leveren van producten, diensten en praktische oplossingen. Voorbeelden hiervan zijn de aanvoer van zaaizaad, pluimvee, zuivel en oliezaden. Ook helpt het bedrijfsleven bij de organisatie van export van agrarische producten.
De steun van onze ambassade in Ethiopië is complementair aan de financiële programma’s waarvan het bedrijfsleven gebruik kan maken. Zowel bij tenders als bij het aankaarten van knelpunten door wet- en regelgeving, is het van belang goede contacten te hebben. Nederlandse bedrijven in Ethiopië brengen innovatie en toegang tot internationale markten. Dit laatste is cruciaal voor een land als Ethiopië, dat veel arme inwoners heeft en een groot handelstekort. Nederlandse bedrijven zijn vooral actief in de Ethiopische export-tuinbouwsector, dienstensector, voedselproductie en -verwerking.
Een toegankelijker bedrijfsleveninstrumentarium
Nederlandse ondernemers kunnen voor internationale en ontwikkelingsrelevante activiteiten een beroep doen op diverse instrumenten. Het bedrijfsleveninstrumentarium voorziet zowel in het verstrekken van informatie en advies als in de financiering van activiteiten. Om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren staat ook een aantal andere veranderingen in het instrumentarium op stapel. De Kamer zal voor de zomer met een aparte brief hierover worden geïnformeerd.
De overheid biedt diverse instrumenten aan ter ondersteuning van Nederlandse ondernemers die internationaal willen handelen en investeren en ter ondersteuning van ondernemers in lage en middeninkomenslanden. Ook Nederlandse kennisinstellingen kunnen gebruik maken van bepaalde instrumenten, zoals het Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) en het Fonds Duurzaam Water (FDW), als onderdeel van een consortium waarin ook bedrijven en/of maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zijn. De veelheid aan loketten en instrumenten staat echter een goede dienstverlening aan ondernemers in de weg. Hierdoor blijven de mogelijkheden die het instrumentarium ondernemers biedt onbenut en blijven kansen om te internationaliseren liggen. Evenals kansen om ondernemers in lage- en middeninkomenslanden te ondersteunen en het ondernemersklimaat aldaar te verbeteren. Daarom wordt het instrumentarium toegankelijker gemaakt en de bekendheid met de dienstverlening vergroot. De toegankelijkheid wordt vergroot door vraaggestuurd te werken en maatwerk te leveren. De ondernemer staat centraal. Ondernemers geven aan in welk landen en sectoren zij handel willen drijven of willen investeren. Met de ondernemer(s) wordt besproken waar zich mogelijke risico’s kunnen voordoen. Op financieel gebied, maar ook op milieu, arbeidsomstandigheden en mensenrechten. Vervolgens kan er gericht informatie of advies worden gegeven of een lening worden verstrekt als er problemen zijn met de financiering van activiteiten. Ook wordt met ondernemers bekeken hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van het lokale ondernemingsklimaat of hoe zij lokale ondernemers kunnen bijstaan. Daarnaast is er een groepsgewijze begeleiding mogelijk voor bedrijven en kennisinstellingen, die gezamenlijk handels- en/of ontwikkelingsactiviteiten willen ontplooien.
Om de dienstverlening aan de ondernemer overzichtelijk te maken worden de bedrijfsleveninstrumenten in drie modules ondergebracht. In de eerste module valt de informatie- en adviesdienstverlening aan vooral MKB’ers die internationaal actief zijn of willen worden. Het biedt de mogelijkheid van een marktscan; advies over de eerste stappen naar export en informatie over potentiële partners in de exportmarkt. De dienstverlening vindt onder andere plaats via Agentschap NL.
In de tweede module vallen de financiële instrumenten voor ondernemers die op zoek zijn naar financiering van export en buitenlandse investeringen. Het aantal financiële instrumenten zal aanzienlijk worden verminderd. Bestaande programma’s als FIB, FOM, FOM/OS, PSI, MASSIF en ORIO zullen zoveel mogelijk onder het nieuwe Dutch Good Growth Fund (zie verderop in dit hoofdstuk) worden gebracht. Daarnaast wordt ORIO gemoderniseerd. Middelen uit deze bestaande programma’s kunnen aan het fonds worden toegevoegd bijvoorbeeld om concessionele leningen mogelijk te maken of in te zetten voor flankerend beleid. De herziening heeft tot gevolg dat een aantal instrumenten mogelijk niet zelfstandig blijft bestaan. Voor de landenlijst sluiten we zoveel mogelijk aan op de lijst die nu gebruikt wordt het bedrijfsleveninstrumentarium. In overleg met de staatssecretaris van Financiën zal bezien worden of er meer gedaan kan worden op het gebied van de financiering van exporttransacties, onder andere om een gelijk speelveld met andere landen te creëren. De uitkomsten van de high level werkgroep exportfinanciering worden hierin meegenomen.
In de derde module valt de begeleiding en ondersteuning aan clusters van bedrijven en kennisinstellingen. De clusters stellen samen met ambassades, handelskantoren en uitvoeringsorganisaties een plan van aanpak op om hun ambities te realiseren bijvoorbeeld bij het opzetten van ontwikkelingsrelevante activiteiten. Zij worden daarin verder ondersteund door bijvoorbeeld een economische missie, hulp vanuit de ambassade en een overheid-tot-overheid samenwerking om belemmeringen weg te nemen.
Dutch Good Growth Fund
De nieuwe, samenhangende benadering voor handel en ontwikkelingssamenwerking vraagt om een nieuwe vorm van financiering. Daarom wordt het Dutch Good Growth Fund in overleg met de ministeries van Economische Zaken en Financiën en met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties vormgegeven.
Het rondkrijgen van de financiering van activiteiten in opkomende markten en ontwikkelingslanden is voor ondernemers lastig, omdat er vaak relatief hoge risico’s aan kleven. Financiers willen zekerheden en die kunnen (nog) niet altijd geboden worden. Er is sprake van marktfalen. Het Fonds springt hierop in.
Het Fonds verstrekt financiering aan ondernemers in Nederland en in de lage- en middeninkomenslanden, vooral het midden-en kleinbedrijf, door activiteiten in ontwikkelingslanden te financieren. Activiteiten die worden ondersteund met financiering uit het fonds moeten ontwikkelingsrelevant zijn: het creëren van werkgelegenheid, de overdracht van kennis en vaardigheden en het uitbreiden van de productiecapaciteit in ontwikkelingslanden staan daarbij voorop.
Activiteiten ondersteund door het Dutch Good Growth Fund moeten maatschappelijk verantwoord en duurzaam zijn. Zij moeten voldoen aan één set van MVO-richtlijnen waarbij de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. Deze set van richtlijnen is gebaseerd op de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en wordt – afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de aard van de sector en de ernst van de MVO-risico’s – aangevuld met de IFC Performance Standards. In de OESO Richtlijnen zijn de UN Guiding Principles op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten (Ruggie Framework), evenals de ILO Core Labor Standards geïncorporeerd. Bedrijven die, op het moment dat financiering wordt verstrekt, nog niet aan alle criteria voldoen, krijgen alsnog de gelegenheid om benodigde wijzigingen stap voor stap door te voeren. Dit gebeurt op basis van een vooraf afgesproken plan.
Het Fonds biedt op maat gesneden financieringsvormen aan ondernemers met goede (investerings)plannen. Het gaat om financiering bestemd voor directe, innovatieve en risicodragende investeringen van ondernemers in lage- en middeninkomenslanden, om financiering bestemd voor Nederlandse ondernemers die met counterparts in lage- en middeninkomenslanden commerciële activiteiten willen ontplooien en om financiering bestemd voor Nederlandse ondernemers die willen exporteren naar lage- en middeninkomenslanden. Er is geen sprake van een vooraf bepaalde verdeling van de beschikbare middelen tussen bovengenoemde doelgroepen.
Het Fonds heeft een revolverend karakter. Dat betekent dat de middelen worden terugbetaald en opnieuw kunnen worden ingezet. Om het financiële en maatschappelijke rendement van het fonds te verhogen zal zogenoemd «flankerend beleid» worden gehanteerd in de vorm van bijvoorbeeld technische assistentie, hulp bij het schrijven van een goed ondernemingsplan of het maken van een marktscan. Dit flankerende beleid wordt niet vanuit het fonds gefinancierd. Het Fonds beoogt ook private financiers over de streep trekken (hefboomwerking). Een flexibele landenlijst geeft aan op welke landen activiteiten zich moet richten om in aanmerking komen voor financiering uit het Fonds. Met deze flexibele landenlijst sluiten we zo veel mogelijk aan bij de lijst die nu wordt gehanteerd bij het bedrijfsleveninstrumentarium, voor onder andere het Private Sector Investeringsprogramma (PSI). Zie de volledige landenlijst in de bijlage bij deze nota.
Over het antwoord op de vraag waar het beheer en de uitvoering van het Fonds moeten worden neergelegd vinden op dit moment nadere besprekingen plaats, o.a. met de Landsadvocaat. Wel kan al worden gemeld dat deze taken in ieder geval buiten het ministerie van Buitenlandse Zaken worden belegd.
Een eerlijke verdeling van inkomens is belangrijk voor de ontwikkeling van landen, vanuit sociaal en economisch perspectief. Een economie heeft er baat bij als iedereen volwaardig kan participeren op de arbeidsmarkt en niet wordt gehinderd door tradities, sociale taboes of wet- en regelgeving. Daarom moedigen we Nederlandse bedrijven aan om toe te zien op gelijke rechten en kansen voor vrouwen als zij zaken doen met lokale partijen. Ook ondersteunen we de International Land Coalition (ILC), dat werkt aan het verbeteren van de toegang tot landrechten voor de allerarmsten en aan het versterken van de positie van vrouwen in boerencoöperaties. Via de verdere implementatie van de Decent Work Agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) streven we naar een inkomen dat voldoende is om te leven voor een ieder die werkt; de opbouw van sociale zekerheidsstelsels met een sociale beschermingsvloer, 80% van de wereldbevolking kan niet terugvallen op enig sociaal vangnet; fatsoenlijke en veilige werkomstandigheden en ruimte voor vakbonden en medezeggenschap. Het bestrijden van kinderarbeid blijft een aandachtspunt. Kinderen die niet werken maar onderwijs volgen zijn een maatschappelijke investering in de toekomst van ontwikkelingslanden.
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) is een voorwaarde voor duurzame en inclusieve groei. Bedrijven dienen zelf hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. En we spreken bedrijven daar ook op aan. We verwachten dat zij OESO-richtlijnen naleven, waaronder de UN guiding principles op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven vallen – de Ruggie guiding principles – om schendingen in hun productieketen op het gebied van arbeidsomstandigheden, kinderarbeid, milieu, corruptie en mensenrechten zoveel mogelijk te voorkomen. Dit is het zogenoemde due diligence-principe. Bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben bovendien een voorbeeldfunctie voor overheden in lage- en middeninkomenslanden om ook hun verantwoordelijkheid te nemen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede internationale reputatie op het gebied van MVO. Maar we willen verdere stappen zetten. Daarom brengt het kabinet dit voorjaar een nationaal actieplan Ruggie over bedrijfsleven en mensenrechten uit. Verder gaan we met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, de SER-commissie IMVO, het ministerie van Economische Zaken en andere departementen risico’s in de productieketen in inventariseren waar actie nodig is. Daarover willen we met de betreffende sectoren convenanten sluiten. Het door EZ ingestelde platform Bedrijfsleven, Economie en Ecologie, een vanuit EZ gesteunde Green Deal, kan een belangrijke bijdrage leveren op het gebied van het beschermen van biodiversiteit. Daarnaast hebben we MVO Nederland een subsidie gegeven voor een ambitieus project om het Nederlands MKB te steunen in het verduurzamen van hun bedrijfsvoering in ontwikkelingslanden. Voor de zomer van 2013 stuur ik samen met de minister van Economische Zaken een Kamerbrief waarin we de Tweede Kamer nader informeren over het nieuwe MVO-beleid. De minister van Buitenlandse Zaken zal in zijn mensenrechtenbrief verder ingaan op mensenrechten en bedrijfsleven. Het Initiatief Duurzame Handel (IDH) speelt ook een belangrijke rol bij het verduurzamen van ketens. Als partner en medefinancier zullen we het IDH steunen in het betrekken van meer donoren, het beter meten van de ontwikkelingsimpact en het versterken van certificeringprogramma’s.
Colombia: verduurzaming productie van bananen
In Colombia werken we aan een succesvolle combinatie van duurzaam ondernemen en aansluiting op de Nederlandse markt. Samen met het Colombiaanse bedrijfsleven steunde Nederland de verduurzaming van de productie van bananen; de lokale overheid investeerde in de infrastructuur. Dit publiek-privaat partnerschap (PPP), waarin ook de Colombiaanse producentenorganisatie Augura een belangrijke rol speelt, werd in 2009 bekroond met de Colombiaanse Vredesprijs voor ondernemingen. Ook kreeg het initiatief in 2010 de Nationale Export Prijs voor het meest succesvolle inclusive business model. De bananen worden sinds 2010 door PLUS-supermarkten verkocht. Dit was de eerste supermarktketen die volledig overstapte op Fairtrade-bananen uit Colombia. SPAR en COOP verkopen nu fair trade-bananen uit Colombia. Dankzij Nederlandse bedrijven als PLUS en bananenimporteur Fyffes hebben Colombiaanse bananenboeren toegang tot de Nederlandse markt, krijgen ze een eerlijkere prijs en is de export van duurzame bananen meer dan verdubbeld.
We willen Nederlandse bedrijven succesvol laten zijn in het buitenland. Voor Nederlandse bedrijven is handel de weg om uit de crisis te komen. Bovendien creëert buitenlandse handel binnenlandse banen. De ambitie is om het aantal bedrijven dat internationaal actief is te vergroten – vooral het MKB – evenals de export en investeringen naar opkomende markten. Ook liggen er grote kansen op buitenlandse markten op het gebied van duurzaam en maatschappelijk ondernemen, waarin het Nederlandse bedrijfsleven voorop loopt. Zo is er veel marktpotentieel voor bedrijven die oplossingen bieden voor het verduurzamen van productie. Nederlandse bedrijven zijn nog maar mondjesmaat actief in de middeninkomenslanden met een enorme groeipotentie in bijvoorbeeld Azië en Sub-Sahara Afrika. We willen buitenlandse bedrijven en investeringen aantrekken die onze topsectoren kunnen versterken. De topsectoren zijn sectoren waarin Nederland uitblinkt en waar de overheid, samen met het bedrijfsleven, universiteiten en onderzoekscentra, werkt aan kennis en innovatie. Het gaat om de sectoren tuinbouw en uitgangsmaterialen, agri & food, water, life sciences & health, chemie, high tech, energie, logistiek en de creatieve industrie. Door het sluiten van vrijhandelsakkoorden, economische diplomatie en het verbeteren van de dienstverlening aan het MKB willen wij onze ambities waarmaken.
De Europese markt is een mooie eerste stap voor het MKB, dat wil exporteren. Dat geldt niet alleen voor buurlanden Duitsland en België, maar ook voor snel groeiende Europese markten als Turkije en Polen. Op verder gelegen markten in de middeninkomenslanden zijn de barrières voor (kleinere) ondernemers nog erg groot. Het kost vaak veel meer tijd en moeite om een voet aan de grond te krijgen in bijvoorbeeld Ghana of Vietnam dan in Duitsland of Frankrijk. Wij willen ambitieuze ondernemers die deze sprong willen maken naar deze nieuwe markten extra ondersteunen.
Economische diplomatie wordt steeds belangrijker, zowel in het bedrijfsleven internationaliseringsbeleid als in het werk van het postennet. Markten buiten Europa worden veelal gekenmerkt door een prominente(re) rol van de overheid in de economie. Economische diplomatie kan er voor zorgen dat deuren voor bedrijven geopend worden in sectoren waarin Nederland sterk is en buitenlandse overheden grote inmenging hebben zoals energie en water. Ook lopen bedrijven in verre markten tegen talrijke toetredingsbarrières aan. Het postennet kan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van praktische problemen waar bedrijven in het buitenland tegen aan lopen («trouble shooting»).
De handels-en investeringsrelaties met de volgende landen worden versterkt: Australië, België, Brazilië, Canada, China, Colombia, Duitsland, Frankrijk, Golfstaten, India, Irak, Japan, Maleisië, Mexico, Nigeria, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Singapore, Turkije, Vietnam, VK, VS, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. De keuze voor deze landen is gebaseerd op de ambities van de topsectoren, de marktomvang en groeikansen van landen en de mate waarin de overheid kan helpen bij het slechten van handelsbelemmeringen
Onze agenda
We zetten ons in voor nieuwe handelsakkoorden om de toegang tot buitenlandse markten te vergroten. Daarbij betrekken we bedrijven en maatschappelijke organisaties. In Europees verband zijn onlangs de voorbereidingen op de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met de VS gestart. De handel tussen de EU en de VS bedraagt 455 miljard euro per jaar. Het gaat om het grootste handelsakkoord ooit met een zeer ambitieuze planning: nog voor het einde van de tweede termijn van president Barack Obama moet het akkoord gereed zijn. Ook inhoudelijk hebben we grote ambities. De Europese inzet richt zich op convergentie en/of wederzijdse erkenning van standaarden. Zo wordt veel administratieve rompslomp voorkomen. Ook is via de EU begonnen met de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan. Japan is de derde economie van de wereld en is de 2e niet-EU investeerder in de Nederlandse economie als het gaat om het creëren van banen.
De komende tijd zal verder gewerkt worden aan akkoorden met opkomende landen. De onderhandelingen met Thailand gaan beginnen. Ook willen we de onderhandelingen met India, Maleisië, Vietnam en de Golfstaten verder brengen en kijken wat er mogelijk is met Brazilië. Nederland is via de EU gebonden aan de dialoog met Mercosur, een economisch samenwerkingsverband van een aantal Latijns-Amerikaanse landen. De onderhandelingen tussen de EU en Mercosur zijn vastgelopen. Wij willen onderzoeken in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om bilateraal via de EU verder te gaan met Brazilië.
Voor de dienstenhandel, die een groeiend deel uitmaakt van de Nederlandse export, werken wij aan een dienstenakkoord met een groot aantal WTO-landen. Of het echt mogelijk is om een dergelijk akkoord af te sluiten, is nog onduidelijk. De onderhandelingen zitten nog in een verkennende fase.
We ondersteunen individuele bedrijven en groepen van bedrijven bij het internationaliseren. Het belang van economische diplomatie neemt toe om Nederlandse bedrijven toegang te verschaffen tot vaak door overheden gedomineerde markten (zoals water en energie) en verder gelegen markten in lage- en middeninkomenslanden. Jaarlijks worden er meerdere handelsmissies georganiseerd om de kansen van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen op buitenlandse markten te vergroten. De inzet van onze ambassades op economische diplomatie is cruciaal. Dit aspect wordt meegenomen bij de invulling van de bezuinigingen op het postennet. De bestemmingen kiezen wij in overleg met de topsectoren en de Dutch Trade Board (DTB). In de Kamer doen wij verslag van economische missies en resultaten bespreken wij twee keer per jaar in een algemeen overleg (zie box). Ook steunen wij topsectoren bij hun presentatie in het buitenland op beurzen met internationale allure.
Economische diplomatie in Turkije en Brazilië
Tijdens de economische missie naar Turkije onder leiding van premier Rutte in november 2012 reisde een grote bedrijvendelegatie van tachtig MKB bedrijven en twaalf CEO’s van grote bedrijven mee. Tijdens de missie sloot een Nederlands bedrijf een joint venture met een Turks advocatenkantoor. Royal Haskoning/DHV mag zijn geotechnische kennis gaan inzetten voor een groot infrastructuurproject. Ook is een overeenkomst gesloten met het Nederlandse Farm Frites om Franse frieten op de Turkse markt te brengen. In november 2012 brachten de Prins van Oranje en Prinses Máxima een bezoek aan Brazilië, samen met een delegatie van 157 bedrijven, kennisinstellingen en partijen afkomstig uit de creatieve industrie. Dankzij vele ontmoetingen met ministers, gouverneurs, andere autoriteiten en vertegenwoordigers van de private sector werd nadrukkelijk de aandacht gevestigd op hetgeen de BV Nederland in Brazilië te bieden heeft. Het bezoek leverde een scala aan concrete deliverables en leads op. Zo kondigde Minister Ribeiro Filho aan dat Braziliaanse inspecteurs Nederland zullen bezoeken om ons inspectiesysteem voor zuivelproducten te beoordelen, een lang gekoesterde Nederlandse wens. Goedkeuring van dit systeem zal de export van zuivelproducten (vooral kaas) naar Brazilië aanzienlijk vergemakkelijken. Ook tekende Nederland een overeenkomst met een aantal wetenschappelijke organisaties in Brazilië op het gebied van de biobased economy. En zal de Amsterdam Arena betrokken worden bij de bouw van voetbalstadions ten behoeve van het WK voetbal in 2014.
Het MKB, dat actief wil worden op opkomende markten steunen wij met haalbaarheidsstudies, marktverkenningen en demonstratieprojecten. Voor bedrijven die daadwerkelijk willen investeren in opkomende markten, bieden wij ondersteuning door te participeren in kleine hoog-risicovolle transacties en via de FMO financiering voor de grotere investeringen. Het nieuwe Dutch Good Growth Fund biedt niet alleen op maat gesneden financiering voor Nederlandse bedrijven die willen ondernemen in ontwikkelingslanden, maar ook voor Nederlandse ondernemers die op zoek zijn naar exportfinanciering naar ontwikkelingslanden en opkomende markten. De activiteiten die uit dit fonds gefinancierd worden moeten ontwikkelingsrelevant zijn. In overleg met de staatssecretaris van Financiën zal bezien worden of er meer gedaan kan worden op het gebied van de financiering van exporttransacties onder andere om een gelijkspeelveld met andere landen te creëren. Verder willen wij het eenvoudiger maken voor ondernemers om hun weg te vinden in de diensten die de overheid voor internationalisering biedt. Over de verdere uitwerking van het bedrijfsleveninstrumentarium wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd (zie paragraaf 3.3).
Ten slotte ondersteunen we Nederlandse bedrijven om opdrachten van grote internationale instellingen binnen te halen. Jaarlijks besteden deze instellingen miljarden aan projecten in sectoren waarin Nederlandse bedrijven internationaal aan de top staan. De Nederlandse inzet is gericht op het vereenvoudigen en verkorten van de aanbestedingsprocedures, en het aanpassen van de beoordelingssystematiek, die nog onvoldoende oog heeft voor belangrijke kwaliteitseisen waarin Nederland goed is. Agentschap NL en ambassades adviseren bedrijven over hoe zij hun kansen kunnen vergroten om opdrachten binnen te halen van grote internationale organisaties, zoals de Wereldbank. Deze organisaties kunnen ook voordeel hebben bij vroegtijdige inschakeling van de expertise van Nederlandse bedrijven bij de ontwikkeling van projecten.
De komende jaren is de ambitie om veel buitenlandse bedrijven en investeringen naar Nederland te halen. Daarbij trekken we gezamenlijk op met het ministerie van Economische Zaken en het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). De inspanningen worden gericht op bedrijven die hoogwaardige kennis en technologie meenemen, en onze topsectoren kunnen versterken. Dit gebeurt in projectteams, waar kennis uit de wetenschap en bedrijfsleven per sector is gebundeld. Met deze kennis wordt gekeken welk type buitenlands bedrijf een Nederlandse sector zou kunnen versterken. Dit kan bijvoorbeeld een bepaalde leverancier zijn of een bedrijf met specifieke kennis. Vervolgens wordt in het buitenland gezocht, opnieuw in samenwerking met de wetenschap, naar bedrijven die aan dit profiel voldoen. Met deze bedrijven gaat Nederland vervolgens in gesprek. Naast algemene factoren als een gunstig vestigingsklimaat, heeft Nederland hen ook de kracht van de betreffende topsector te bieden. Strategische acquisitie is succesvol gebleken in de topsectoren chemie, en agri en food. Dit succes willen wij herhalen in andere sectoren. Dit vraagt om verandering in het werk van AgentschapNL. Door meer sectorale expertise op te bouwen, kan AgentschapNL de topsectoren beter bedienen.
Nederland is één van de grootste investeerders ter wereld, mede door de bijna honderd investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) die we hebben afgesloten. Deze akkoorden beschermen investeerders van beide kanten onder andere tegen onteigening. De bevoegdheid om IBO’s af te sluiten is met het Verdrag van Lissabon overgegaan naar de EU. Wij maken ons in de EU sterk voor IBO’s met ons hoge beschermingsniveau. Daarnaast werken we aan nieuwe overeenkomsten met belangrijke investeringspartners als China. We houden rekening met de grotere rol van opkomende economieën en de toenemende noodzaak voor een integrale benadering van onze doelstelling op gebieden van duurzame ontwikkeling. In EU-verband blijven we ons ervoor inzetten dat in investeringsbeschermingsovereenkomsten een duurzaamheidshoofdstuk op wordt genomen.
Bij de aanpak van mondiale problemen en in onze hulp- en handelsrelaties werken we samen met verschillende soorten strategische partners. We zoeken de samenwerking in onze bilaterale relaties met landen. Maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen blijven belangrijke partners. Bedrijven in lage- en middeninkomenslanden én in Nederland zijn belangrijke partners als het gaat om het ondersteunen van landen die zich duurzaam willen ontwikkelen. We zetten ons in voor de versterking en modernisering van multilaterale fora. De EU wordt een steeds belangrijker gremium voor de behartiging van Nederlandse belangen, ook op het gebied van hulp en handel. Met al deze actoren streven we naar een nieuwe relatie die past bij deze tijd.
De agenda voor hulp, handel en investeringen richt zich op drie groepen landen. De eerste groep bestaat uit landen waarmee we vooral een hulprelatie hebben, omdat de basisvoorwaarden voor ontwikkeling ontbreken of omdat sprake is van een conflict of instabiliteit. De tweede groep bestaat uit landen waarmee we een zogenoemde overgangsrelatie hebben. Het zijn landen waarmee we de handelsrelatie willen opbouwen of uitbreiden en waar de noodzaak tot armoedebestrijding steeds minder wordt. De derde groep bestaat uit landen waarmee we vooral handel drijven of waar grote kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Voor elk van de drie groepen is een keuze voor een beperkt aantal landen gemaakt. Deze drie groepen zijn eerder in deze nota beschreven (zie hoofdstuk 3.1).
Maatschappelijke organisaties en burgerbewegingen vertegenwoordigen de stem van burgers, lokaal, nationaal en internationaal. Zij zetten zich onder meer in voor versterking van de rechtsstaat, voor de inclusiviteit van sociale en economische ontwikkeling en voor het tegengaan van milieudegradatie en biodiversiteitsverlies. De deelname van maatschappelijke organisaties in lokale, nationale en internationale beleidsprocessen is essentieel om zeker te stellen dat beleid inclusief en effectief wordt. Maatschappelijke organisaties kunnen zo bijdragen aan een overheid die meer verantwoording aan burgers aflegt en die meer legitimiteit geniet, wat leidt tot grotere sociale cohesie, opener en steviger democratieën, betere aanpak van milieuproblemen en een gunstiger ondernemingsklimaat. Maatschappelijke organisaties moeten zelf ook maximale transparantie en «accountability» tonen in hun opereren.
In de afgelopen jaren zijn maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden – ondanks de dikwijls toenemende politieke druk – steeds sterker geworden. Daarmee is de relatie tussen de Nederlandse overheid en de Nederlandse maatschappelijke organisaties aan herziening toe. Enerzijds moet voorkomen worden dat Nederlandse maatschappelijke organisaties concurrent worden van lokale maatschappelijke organisaties. Anderzijds kunnen Nederlandse maatschappelijke organisaties hun collega’s in lage- en middeninkomenslanden versterken in hun rol. Het ligt voor de hand om de samenwerking op meerwaarde aan te gaan, meerwaarde die voor organisaties in lage- en middeninkomenslanden en Nederlandse organisaties verschilt. De relatie gaat zich richten op het volgende drieluik:
1. De versterking van maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden via financiële en technische steun, zodat zij hun rol als «watchdog», dienstverlener of bestendiger van vrede en politieke stabiliteit optimaal kunnen uitvoeren. De focus ligt daarbij op de vier speerpunten. We richten een «Accountability Fund» op, waarmee middelen beschikbaar worden gemaakt voor lokale maatschappelijke organisaties om hun signaleringsrol en functie als watchdog te vervullen.
2. Het verbinden van nationale en mondiale agenda’s ten behoeve van directe armoedebestrijding, economische samenwerking en de internationale publieke goederen. Hierbij spelen Nederlandse organisaties en maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden ieder hun eigen rol in het tegenkracht bieden aan overheden en bedrijfsleven en in het mobiliseren van burgers bij het verbinden van deze agenda’s.
3. De politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties staat in veel lage- en middeninkomenslanden onder druk. Het is daarom belangrijk dat donoren naast financiële bijdragen ook politieke steun geven – zonder politieke ruimte heeft financiële en technische ondersteuning weinig zin.
We willen de steun aan maatschappelijke organisaties na afloop van het huidige MFS-II vorm geven via strategische partnerschappen. Dat gaan we op vier manieren doen. Ten eerste via steun voor algemene versterking van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden. Dat kan zowel via hun Nederlandse counterparts als via ambassades. Ten tweede geven we steun voor de rol van maatschappelijke organisaties als «watchdog» en uitvoerder op de speerpunten vrouwenrechten en SRGR, water, voedselzekerheid en veiligheid en rechtsorde. Ten derde via steun aan maatschappelijke organisaties voor het agenderen van mondiale kwesties, het bieden van tegenkracht aan overheden en bedrijven en het mobiliseren van burgers. Tot slot gaan we ruimte bieden aan de vernieuwende krachten van maatschappelijke organisaties en particuliere initiatieven door financiering van vernieuwende en gewaagde voorstellen.
Daarbij is het van belang dat maatschappelijke en non-gouvernementele karakter van deze organisaties nadrukkelijker naar voren komt. Daarom en ook gezien de omvang van de bezuinigingen zal het gehele budget dat nu voor MFS-II beschikbaar is afnemen, hoewel een deel van de financiering via de speerpunten gaat lopen.
Een belangrijk uitgangspunt in de vormgeving van deze nieuwe partnerschappen is de forse vermindering van de regeldruk. De uitwerking van deze strategische partnerschappen met maatschappelijke organisaties en mijn visie op particuliere initiatieven volgt in een afzonderlijke brief in de zomer.
Het Nederlandse bedrijfsleven is een belangrijke partner in ontwikkeling. Nederlandse bedrijven dragen via handel en investeringen bij aan de ontwikkeling van lokale economieën door het creëren van lokale werkgelegenheid en opbouw van productiecapaciteit. Maar ook door kennisoverdracht, het afsluiten van partnerschappen met lokale ondernemers, en het trainen en opleiden van mensen.
Nederlandse bedrijven leveren bovendien oplossingen voor problemen die in lage- en middeninkomenslanden spelen, bijvoorbeeld op het gebied van schoon drinkwater, infrastructuur en voedselzekerheid. Ook speelt een aantal grote Nederlandse bedrijven een belangrijke rol bij het verduurzamen van internationale handelsketens. Onder de noemer «Dutch Sustainable Growth Coalition» zet een groep Nederlandse multinationals de toon. Zij gaan zelfs verder dan de richtlijnen voor duurzaam ondernemen voorschrijven.
De Nederlandse watersector en duurzame ontwikkeling
Nederland heeft een reputatie op het gebied van water en watermanagement. Er is een sterke kennisinfrastructuur, een watersector die internationaal aan de weg timmert en een maatschappelijk middenveld van erkende kwaliteit. Het Nederlandse model van waterbeheer en -bestuur staan wereldwijd in de belangstelling. De waterbedrijven met hun publieke aandeelhouders en private bestuur zijn voor veel lage- en middeninkomenslanden een voorbeeld. De Nederlandse innovatiekracht wordt internationaal erkend. Bijvoorbeeld op het gebied van afvalwaterzuivering, en de verwerking van satellietgegevens tot managementinformatie voor de landbouw en voor waterveiligheid. En opleidingsinstituten staan op het gebied van water in hoog aanzien.
De watersector en overheid laat lage- en middeninkomenslanden kennismaken met de Nederlandse watertechnologie. Het Nederlandse MKB loopt internationaal voorop in de ontwikkeling van informatiediensten. Een voorbeeld is remote sensing, waarmee op afstand milieuproblemen in kaart kunnen worden gebracht. Zulke technologie is voor lage- en middeninkomenslanden goed bruikbaar om in de landbouw zuiniger met water om te gaan en de veiligheid van waterdelta’s te bewaken. Een ander voorbeeld is het Young Experts Programme (YEP), waarin lokale waterexperts worden opgeleid om water gerelateerde problemen aan te pakken. Ook wordt Nederlandse kennis en expertise beschikbaar gesteld in het kader van waterrampen (disaster risk reduction, voor wederopbouw of ter voorkoming van rampen). Deze voorziening komt tot stand in nauwe samenwerking tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, en kennisaanbieders in de (top)sector.
Onze kennis- en onderzoeksinstellingen zijn internationaal zeer actief. Nederland staat 5e op de ranglijst van kenniseconomieën. Samen met de Nederlandse kennisinstellingen werken we daarom aan onderzoek op het gebied van hulp (via de kennisplatforms) en handel en investeringen (via de Topconsortia voor Kennis en Innovatie – TKI's). Aan studenten uit lage- en middeninkomenslanden bieden we hoger onderwijsprogramma’s aan. En we maken ons sterk voor verbeterde toegang tot kennis en informatie, bijvoorbeeld als het gaat om onderzoek dat met hulpgelden is gefinancierd.
De kennisplatforms en de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) spelen een belangrijke rol als aanjagers van grensverleggend onderzoek op het gebied van hulp en handel. In de kennisplatforms werken de overheid, het bedrijfsleven, denktanks, universiteiten, internationale instellingen en maatschappelijke organisaties aan een gezamenlijke kennis- en onderzoeksagenda voor ontwikkelingsvraagstukken. De overheid maakt hier extra onderzoeksgeld voor vrij. Op basis van de onderzoeksagenda van de platforms worden via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) tenders voor onderzoeksvoorstellen uitgezet. Kennisinstellingen kunnen op deze tenders inschrijven, veelal als deel van een consortium met andere partners, zoals kennisinstellingen ook kunnen inschrijven op aanbestedingen onder de speerpunten. Er zijn vijf kennisplatforms: voor elk van de speerpunten één, en een overkoepelend platform dat onderzoekt hoe economische groei in Afrika inclusiever en duurzamer kan worden gemaakt. De kennisplatforms moeten uitgroeien tot zelfstandig opererende netwerken, waarin de Nederlandse overheid slechts één van de partners is. In de TKI’s werken ondernemers en wetenschappers samen aan de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten. In de nieuwe agenda voor hulp en handel koppelen we de kennisplatforms aan de TKI's, om de effectiviteit van beide initiatieven te vergroten.
Nederlandse kennisinstellingen spelen tevens een sleutelrol in dit beleid als aanbieders van hoger onderwijsprogramma’s aan studenten uit lage- en middeninkomenslanden. Het gaat hier om de Nederlandse hogescholen en universiteiten, maar ook om de zes instellingen voor internationaal onderwijs en onderzoek. Via zulke programma’s worden de tekorten aan geschoold personeel in lage- en middeninkomenslanden tegengegaan. Met de steun van beurzenprogramma’s gefinancierd door de Nederlandse overheid, zoals het Netherlands Fellowship Programme en het MENA Scholarship Programme, worden professionals uit verschillende landen in Nederland opgeleid. Deze internationale studenten zijn de CEO’s, ministers en diplomaten van de toekomst. Het aanbieden van hoger onderwijs is tevens een belangrijke manier om emancipatie in lage- en middeninkomenslanden te bevorderen. We doen dit onder andere door quota voor vrouwelijke deelnemers aan beurzenprogramma’s te hanteren.
Tot slot werken we aan het verbeteren van toegang tot kennis en informatie. Zo maken we ons sterk voor vrije toegang tot informatie over hulpactiviteiten en onderzoek dat met hulpgelden is gefinancierd. En zet Nederland zich in voor instrumenten die lage- en middeninkomenslanden betere toegang geven tot kennis en technologie die door intellectuele eigendomsrechten wordt beschermd. Het gaat dan bijvoorbeeld om flexibiliteit in de uitvoering van internationale verdragen als TRIPS (Trade-Related aspects of International Property Rights) en UPOV (international Union for the Protection Of new Varieties of plants). Maar ook om open access-beleid voor wetenschappelijke publicaties en onderzoeksdata en de mogelijkheid van toepassing van Humanitarian Use Licences in publiek gefinancierd onderzoek.
De EU is de natuurlijke multiplier van Nederlandse ideeën en belangen. Europese hulpprogramma’s zijn ook een belangrijke aanvulling op het bilaterale beleid, zeker nu Nederland moeten bezuinigen op hulp en het postennet. De EU is actief in veel landen waar lidstaten wél strategische belangen hebben (bijvoorbeeld vanwege de geografische ligging), maar geen of slechts kleine bilaterale programma’s. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zuidelijke buurlanden van de Unie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De EU is in fragiele staten zoals de Centraal-Afrikaanse Republiek goed vertegenwoordigd en heeft daar een breed instrumentarium. De EU levert met haar ontwikkelingsprogramma’s, speciale vertegenwoordigers en civiele missies op het gebied van veiligheid, politie en justitie in veel landen een belangrijke bijdrage aan stabiliteit. Waar de Nederlandse programma’s voor de sociale sectoren (zoals onderwijs en gezondheidszorg) worden afgebouwd, blijft de EU in de meeste gevallen als belangrijke donor.
De EU kan bij uitstek geïntegreerd extern beleid voeren. De EU heeft grote invloed op lage- en middeninkomenslanden. Als economische en handelspartner, maar ook via de politieke dialoog, het veiligheidsbeleid en vele andere beleidsvlakken – van handel tot landbouw en visserij, van milieu en klimaat tot energie en migratie. Via de EU kunnen we meer invloed uitoefenen dan als land alleen. Daarom is de EU voor ons het meest relevante kader om coherent beleid te verwezenlijken.
Nederland spant zich in voor een EU die het ontwikkelingsbudget van haar lidstaten op een zorgvuldige, transparante, coherente en efficiënte wijze besteedt. De EU moet hiervoor ook meer aansluiting zoeken bij nieuwe partners. Voor een meer uitgebreide toelichting op ons beleid ten aanzien van het Europese ontwikkelingsbeleid, verwijs ik u naar de Kamerbrief van 11 december 2012 met de kabinetsvisie op het Europees beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. De brief gaat in op de stappen die zijn gezet om het Europese hulpbeleid aan te passen aan de veranderende internationale context en aan de eisen die deze nieuwe realiteit stelt. De EU gaat zich bijvoorbeeld op minder thema’s richten, wil een grote rol voor innovatieve financiële instrumenten en evalueert haar beleid op het gebied van begrotingssteun.
Internationale organisaties worden steeds belangrijker voor het oplossen van grensoverschrijdende problemen, die alleen door landen gezamenlijk met succes kunnen worden aangepakt, zoals klimaatverandering en financiële instabiliteit. Internationale organisaties helpen de agenda bepalen door baanbrekende rapporten als het World Development Report (Wereldbank) het Human Development Report (UNDP) en het World Populations Report (UNFPA). Ze dragen ook bij aan duurzame economische ontwikkeling van landen, bijvoorbeeld door te investeren in infrastructuur die het ondernemingsklimaat ten goede komt. Internationale organisaties spelen een belangrijke rol bij directe armoedebestrijding. Zij investeren in basisvoorzieningen voor de allerarmsten, helpen conflicten te vermijden en geschillen op te lossen, coördineren vredesoperaties, opvang van vluchtelingen en opbouw van lokaal bestuur.
Nederland is daarom vol overtuiging lid van een aantal internationale organisaties en draagt financieel bij aan hun werk. Nederland heeft zich kandidaat gesteld voor de Mensenrechtenraad (2015–2017) en voor de Veiligheidsraad (2017–2018), is een grote donor van de VN en een belangrijke aandeelhouder van de internationale financiële instellingen. Naast verplichte contributies steunt Nederland fondsen en VN-programma’s en draagt Nederland bij aan de ontwikkelingsbanken. Deze steun gaat vooral naar die organisaties die bijdragen leveren aan vrouwenrechten en SRGR, voedselzekerheid, water en veiligheid en rechtsorde. We gaan ons de komende periode – mede gegeven de budgettaire beperkingen – daar verder op concentreren. Nederland zoekt graag samenwerking met internationale organisaties die actief zijn op terreinen waarop ook Nederlandse bedrijven, instellingen en maatschappelijke organisaties tot de top behoren.
Een goed functionerend netwerk van internationale organisaties is cruciaal. Dit netwerk werkt echter niet in alle gevallen optimaal. Internationale organisaties moeten hun werk goed verdelen en afstemmen. UNDP, UNICEF en Wereldbank moeten een sterke coördinerende rol spelen. Nederland hecht grote waarde aan het multilaterale systeem en zet zich ervoor in om dit netwerk efficiënter en effectiever te laten functioneren. Daarnaast moeten internationale organisaties meerwaarde hebben voor het Nederlands beleid. De beloningen voor bestuurders zijn vaak te hoog. En ook het aanbestedingsbeleid van internationale organisaties kan beter en duurzamer. Elk twee jaar worden de verschillende VN-organisaties, -fondsen en -programma’s aan de hand van «scorekaarten» daarom doorgelicht op effectiviteit en efficiency en de bijdrage die zij leveren aan de ambities het Nederlandse kabinet. Dit voorjaar vindt een nieuwe doorlichting plaats. De Kamer zal hierover voor de zomer een brief krijgen. In de brief zullen de financiële bijdragen van Nederland aan de internationale organisaties nader worden toegelicht.
Dit kabinet kiest voor een versterking van de samenhang tussen de beleidsterreinen buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, zowel in beleidsinhoudelijke als begrotingstechnische zin. Dit laatste betekent dat met ingang van 2014 een nieuwe begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal worden opgesteld (begrotingshoofdstuk 17), dat op de komende Prinsjesdag voor de eerste keer zal worden gepresenteerd. Op korte termijn zal de Kamer een voorstel van het kabinet ontvangen voor de indeling in beleidsartikelen en subartikelen van deze nieuwe begroting. Vooruitlopend hierop zijn de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel voor 2013 al in een aparte staat onder de begroting van Buitenlandse Zaken samengebracht. Hierbij is het budget voor handelsbevordering (EUR 89 mln. in 2013, waarvan EUR 87 mln. non-ODA) overgeheveld vanuit het ministerie van Economische Zaken. Daarnaast is in het Regeerakkoord besloten tot oprichting van het Dutch Good Growth Fund. Dit revolverende fonds wordt in de periode 2014 tot en met 2016 gevoed met jaarlijks EUR 250 mln. Het Budget voor Internationale Veiligheid (BIV) bedraagt structureel EUR 250 mln. vanaf 2014.
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|
Totaal bruto ODA Rutte II |
4.240 |
3.816 |
3.990 |
3.975 |
3.846 |
Non-ODA (w.o. handelsbevordering) |
125 |
113 |
104 |
102 |
96 |
Dutch Good Growth Fund |
250 |
250 |
250 |
||
Budget voor vrede en veiligheid |
250 |
250 |
250 |
250 |
|
Totaal |
4.365 |
4.430 |
4.594 |
4.577 |
4.192 |
In het Regeerakkoord is een forse taakstelling opgenomen met betrekking tot het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In de periode 2014 tot en met 2016 wordt de ODA-begroting met jaarlijks EUR 750 miljoen verlaagd en vanaf 2017 met jaarlijks EUR 1 miljard. Daarbovenop moet een aanzienlijke neerwaartse bijstelling van het budget als gevolg van tegenvallende BNP-ramingen worden opgevangen, die oploopt tot bijna EUR 300 mln in 2017. De volgende tabel toont de gevolgen voor de omvang van de ODA-begroting en de jaarlijkse netto ODA-prestatie (bedragen in mln. EUR):
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|
Bruto ODA ontwerpbegroting 2013 |
4.340 |
4.701 |
4.912 |
4.950 |
5.142 |
Taakstelling Regeerakkoord Rutte-II |
– 750 |
– 750 |
– 750 |
– 1.000 |
|
BNP-aanpassing sinds ontwerp-begroting 2013 |
– 100 |
– 135 |
– 172 |
– 225 |
– 296 |
Bruto ODA Rutte II |
4.240 |
3.816 |
3.990 |
3.975 |
3.846 |
-/- aflossingen/ontvangsten |
– 85 |
– 81 |
– 77 |
– 77 |
– 77 |
Netto ODA Rutte-II |
4.154 |
3.735 |
3.913 |
3.898 |
3.769 |
Netto ODA als % van het BNP |
0,68 |
0,59 |
0,60 |
0,59 |
0,55 |
N.b.: door terugbetalingen van OS-leningen (opgenomen in «aflossingen/ontvangsten») is de netto ODA-prestatie lager dan de bruto ODA-uitgaven. Het nieuwe Budget voor Internationale Veiligheid en het Dutch Good Growth Fund bestaan beide uit een mix van ODA- en non-ODA uitgaven. Het ODA-bestanddeel in deze instrumenten is op voorhand niet bekend en is dan ook niet meegenomen in bovenstaande tabel. De genoemde ODA-percentages zullen daardoor hoger uitvallen.
Bij de invulling van de bezuinigingen moet worden bedacht dat een aanzienlijk deel van het ODA-budget vastligt. In de eerste plaats gaat het hierbij om de zgn. toerekeningen (eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen, de EU-toerekening, schuldkwijtschelding (EKI) en apparaatskosten). Deze toerekeningen bedragen samen jaarlijks ca. EUR 1 miljard. Daarnaast ligt een belangrijk deel van het budget vast in verplichtingen die al zijn aangegaan. In het Regeerakkoord is bovendien vastgelegd dat internationale klimaatuitgaven worden gefinancierd uit de ODA-begroting. Ook deze bepaling verhoogt uiteraard de druk op het overige budget.
Uitgangspunten
Bij het invullen van de bezuinigingen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• We concentreren onze inspanningen voor hulp, handel en investeringen op de speerpunten voedselzekerheid, vrouwenrechten en SRGR, water, veiligheid en rechtsorde. Met uitzondering van vrouwenrechten en SRGR worden ook de speerpunten onvermijdelijk getroffen door bezuinigingen.
• Door onze bestedingen op private sectorontwikkeling ondersteunen we landen bij het verkrijgen van markttoegang en bij het verbeteren van het ondernemersklimaat. Ten opzichte van het budgettaire kader voor 2014 onder kabinet Rutte I worden de middelen voor private sectorontwikkeling en handelsbevordering in 2014 met EUR 105 mln. verlaagd; ten opzichte van 2013 betekent dit een daling van ca. EUR 35 mln.
• Vanwege het belang om als een betrouwbare donor te blijven opereren worden doorlopende contracten en toezeggingen zoveel mogelijk gerespecteerd. Dit betekent o.a. dat niet zal worden ingebroken op de lopende contracten met de Wereldbank en de MFS-II organisaties.
• Op noodhulp wordt niet bezuinigd. Humanitaire hulp blijft onmisbaar voor mensen die in een noodsituatie terecht komen.
• De budgetten op de doorsnijdende thema’s goed bestuur, milieu en onderwijs in lage- en middeninkomenslanden worden versneld afgebouwd. Daar waar relevant worden deze thema’s meegenomen bij de invulling van de speerpunten. Het beurzenprogramma wordt ontzien.
• Het Nederlandse aandeel in internationale klimaatfinanciering bestaat uit publieke en private middelen. Streven is een zo groot mogelijk deel privaat te financieren.
• Vooraf wordt niet gestuurd op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen. Partners worden gekozen omdat ze effectief en efficiënt opereren, niet omdat ze tot een bepaald kanaal behoren.
• Er komt geen vervolg op MFS-II. Maatschappelijke organisaties kunnen in aanmerking komen voor financiering uit de programmabudgetten voor de speerpunten. Voor activiteiten ter versterking van het maatschappelijk middenveld en de «watchdog»-functie voor mondiale kwesties blijft na 2015 een afgeslankt budget beschikbaar.
Algemene bijdragen aan multilaterale organisaties worden verlaagd. Thematische activiteiten van multilaterale organisaties komen in aanmerking voor financiering uit de budgetten voor de speerpunten.
Onderstaande tabel toont de invulling van de bezuinigingen in 2014 en 2017 ten opzichte van het budgettaire kader onder Rutte-I (MvT 2013), bedragen in mln. EUR:
Benadrukt wordt dat in bovenstaande tabel nog géén rekening is gehouden met de neerwaartse BNP-aanpassingen na vaststelling van het Regeerakkoord. Deze verlagingen zullen in de ontwerpbegroting 2014 worden ingevuld, op basis van de dan geldende BNP-ramingen. Ook de invulling van de bezuinigingen op instrumentniveau, inclusief de consequenties voor de landenbudgetten, volgt in de ontwerpbegroting 2014.
De figuur op de volgende bladzijde toont de verdeling van de uitgaven voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de periode 2014–2017 na invulling van de bezuinigingen, exclusief BNP-aanpassingen (n.b. ook de ODA-uitgaven op andere begrotingen zijn in de figuur meegenomen). Het aandeel van de vier speerpunten (incl. Budget Internationale Veiligheid) en private sectorontwikkeling/handelsbevordering neemt in deze periode toe van 51% naar 57%. Het aandeel van uitgaven aan het maatschappelijk middenveld in Nederland, onderwijs in lage- en middeninkomenslanden, goed bestuur, cultuur en draagvlak daalt van 16% naar 11%. De toerekeningen bedragen jaarlijks ca. 20% van de begroting.
Uitgaven
Voedselzekerheid
Hieronder vallen o.a. bilaterale programma’s en bijdragen via het multilaterale kanaal, publiek-private partnerschappen en investeringen in kennis en onderzoek. Het budget na verwerking van de bezuinigingen neemt toe in de periode 2014–2017.
Vrouwenrechten en SRGR
Hieronder vallen o.a. de budgetten voor bestrijding van hiv/aids, de WHO, UNFPA, GFATM en bilaterale programma’s ter bevordering van vrouwenrechten en SRGR. Ook het budget voor versterking van vrouwenrechten valt hieronder. Het kabinet beschouwt gendergelijkheid als een prioriteit binnen het buitenlandbeleid.
Water, milieu en klimaat
Het speerpunt water en de uitgaven voor milieu en klimaat zijn hier samengevoegd. Het budget laat tussen 2014 en 2017 een stijging zien, vooral door de toename van klimaatuitgaven als gevolg van onze internationale verplichtingen.
Veiligheid, rechtsorde en goed bestuur
Hieronder vallen o.a. de centrale programma’s voor wederopbouw die bijvoorbeeld in Zuid-Sudan en Afghanistan worden uitgevoerd, de gedelegeerde budgetten voor het speerpunt veiligheid in de partnerlanden en het Midden-Amerika programma. Tussen 2014 en 2017 blijft het totale budget voor veiligheid en rechtsorde gelijk.
Private sectorontwikkeling, handelsbevordering en het Dutch Good Growth Fund
Hieronder vallen o.a. budgetten voor verbetering van het ondernemingsklimaat in partnerlanden, het bedrijfsleveninstrumentarium en fondsen voor infrastructuur. Na verwerking van de bezuinigingen stijgt het budget voor private sectorontwikkeling tussen 2014 en 2017 met EUR 110 mln., indien de stortingen in het Dutch Good Growth Fund buiten beschouwing worden gelaten. Hierbij wordt aangetekend dat in de begroting uitsluitend de stortingen in de Dutch Good Growth Fund van 2014 t/m 2016 worden opgenomen; voor reflows van investeringen en de herinvesteringen die daardoor plaatsvinden zijn geen bedragen opgenomen.
Maatschappelijk middenveld
In deze categorie zijn de uitgaven aan de MFS II-partners en SNV opgenomen. De contracten met deze organisaties lopen eind 2015 af, waarna een nieuwe financieringssystematiek wordt ingevoerd en het beschikbare budget wordt verlaagd. De betreffende organisaties kunnen daarnaast een beroep doen op financiering uit de programmabudgetten voor de speerpunten.
Multilaterale uitgaven buiten de speerpunten
Hieronder vallen de uitgaven aan de Wereldbank, de regionale ontwikkelingsbanken, het EOF en de algemene vrijwillige bijdragen aan UNDP en UNICEF. Op deze uitgaven wordt in totaal EUR 60 mln. bezuinigd in 2014, oplopend tot EUR 140 mln. in 2017.
Overige thema’s (beurzen, onderwijs en onderzoek, cultuur e.a.)
Onderwijs- en onderzoeksactiviteiten m.b.t. ontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden worden versneld afgebouwd; in 2017 resteren het beurzenprogramma en een beperkt budget voor onderzoek en capaciteitsopbouw. De ODA-bijdrage aan kennisinstellingen op de begroting van OCW wordt in de periode 2014–2016 verlaagd met EUR 5 mln. per jaar en vanaf 2017 met EUR 10 mln. per jaar. Met de instellingen voor internationaal onderwijs en onderzoek zullen afspraken worden gemaakt om zich meer dan nu het geval is te richten op de vier speerpunten.
Landenlijst Dutch Good Growth Fund
Afghanistan |
Macedonië |
Albanië |
Madagaskar |
Algerije |
Malawi |
Angola |
Maldiven |
Armenië |
Mali |
Bangladesh |
Marokko |
Benin |
Moldavië |
Bhutan |
Mongolië |
Bolivia |
Mozambique |
Bosnië Herzegovina |
Myanmar |
Burkina Faso |
Nepal |
Burundi |
Nicaragua |
Cambodja |
Niger |
Colombia |
Nigeria |
Congo Dem. Republiek |
Pakistan |
Djibouti |
Palestijnse Gebieden |
Egypte |
Peru |
Eritrea |
Rwanda |
Ethiopië |
Sao Tomé |
Filipijnen |
Senegal |
Gambia |
Sierra Leone |
Georgië |
Somalië |
Ghana |
Sri Lanka |
Guatemala |
Suriname |
India |
Tanzania |
Indonesië |
Thailand |
Jemen |
Tunesië |
Jordanië |
Uganda |
Kaapverdië |
Vietnam |
Kenia |
Zambia |
Kosovo |
Zimbabwe |
Laos |
Zuid-Afrika |
Libië |
Zuid-Sudan |
Afkortingenlijst
3D |
Defence, Diplomacy, Development |
ACS |
Afrika, Caraïben, Stille Oceaan |
ASEAN |
Association of Southeast Asian Nations |
bbp |
bruto binnenlands product |
Cariforum |
Caribbean Forum |
CBI |
Centre for the Promotion of Imports from developing countries |
CGIAR |
Consultative Group for International Agricultural Research |
DAC |
OECD Development Assistance Committee |
DTB |
Dutch Trade Board |
ECOWAS |
Economic Community Of West African States |
EKI |
Exportkredietverzekering en Investeringsgaranties |
EKV |
exportkredietverzekering |
EPA |
economisch partnerschapsakkoord |
EU |
Europese Unie |
FIB |
Finance for International Business |
FMO |
Nederlandse Financierings Maatschappij voor Ontwikkelingslanden |
FOM/OS |
OS-variant van het Fonds Opkomende Markten |
GFATM |
Global Fund to fight Aids, Malaria and Tubercolosis |
I&M |
Ministerie van Infrastructuur en Milieu |
IATI |
International Aid Transparency Initiative |
IBO |
investeringsbeschermingsovereenkomst |
IFAD |
International Fund for Agricultural Development |
ILC |
International Land Coalition |
ILO |
International Labour Organisation |
IMF |
Internationaal Monetair Fonds |
imvo |
internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen |
IPG |
internationaal publiek goed |
MDG's |
Millenium Development Goals |
Mercosur |
Southern Cone Common Market |
MFS |
Medefinancieringsstelsel |
mkb |
midden- en kleinbedrijf |
MMF |
Match Making Facility |
MOL |
minst ontwikkeld land |
mvo |
maatschappelijk verantwoord ondernemen |
NFIA |
Netherlands Foreign Investment Agency |
ngo |
niet-gouvernementele organisatie |
NICHE |
samenwerkingsprogramma voor hoger- en beroepsonderwijsinstellingen |
ODA |
Official Development Assistance |
OESO |
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling |
ORIO |
Ontwikkelings Relevante Infrastructuur Ontwikkeling |
PPP |
publiek-privaat partnerschap |
PSI |
Private Sector Investeringsprogramma |
SADC |
Southern African Development Community |
SDG's |
Sustainable Development Goals |
SRGR |
Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten |
TCX |
The Currency Exchange Fund |
TMEA |
TradeMark East Africa |
TRIPS |
Trade-Related aspects of International Property Rights |
UNAIDS |
Joint United Nations Programme on HIV/AIDS |
UNDP |
United Nations Development Programme |
UNDPA |
United Nations Department of Political Affairs |
UNFAO |
United Nations Food & Agriculture Programme |
UNFPA |
United Nations Population Fund |
UNHCR |
United Nations High Commissioner for Refugees |
UNWFP |
United Nations World Food Programme |
UPOV |
International Union for the Protection Of new Varieties of plants |
VN |
Verenigde Naties |
WEF |
World Economic Forum |
WRR |
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid |
WTO |
World Trade Organisation |
YEP |
Young Experts Programme |
Referenties
• Adviesraad Internationale Vraagstukken (2012) Ongelijke werelden: Armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking, Advies Nr 80.
• Adviesraad Internationale Vraagstukken (2013) Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking: Naar flexibiliteit en vertrouwen, Advies Nr 82
• Annen, K., and L. Moers (2012) Donor competition for aid impact, and aid fragmentation. Washington D.C.: International Monetary Fund (WP/12/204).
• BCG (2012), NL2030; Contouren van een nieuw Nederlands verdienmodel.
• Chronic Poverty Research Centre (2008), The Chronic Poverty Report 2008–9
• Donge, J.K. van, Henley, D. en Lewis, P. (2012) Tracking development in South East Asia and Sub-Saharan Africa: The Primacy of Policy. Social Science Reseach Network. Development Policy Review, Vol. 30, pp. s5-s24, 2012
• FAO (2011). The State of Food and Agriculture 2010–2011.
• Kharas, H., W. Jung and M. Makino (eds.) (2011) Catalysing development: A new vision for aid. Washington D.C.: Brookings Institute Press.
• Kharas, H. en A. Rogerson (2012), Horizon 2025: Creative destruction in de aid industry.
• Knack, S., and A. Rahman (2007) Donor fragmentation and bureaucratic quality in aid recipients. Journal of Development Economics 83 (1): 176–197.
• Kodama, Masahiro (2012) Aid unpredictability and economic growth. World Development 40–2: 266–272.
• Le Goff, M. en R.J. Singh (2013). Does trade reduce poverty? A view from Africa. Wereldbank Policy Research Working Paper 6327
• OECD (2011), Perspectives on Global Development 2012: Social Cohesion in a Shifting World, OECD Publishing.
• OECD (2012), Policy priorities for international trade and jobs, (ed.), D. Lippoldt, OECD: Paris
• OECD (2013) «Ensuring Fragile States are not left behind». 2013 Factsheet on resource flows and trends.
• United Nations Development Programme (UNDP) (2013) Human Development Report 2013
• World Bank (2010), World Development Report 2011. World Bank: Washington
• World Bank (2011a), Women, Business and the Law 2012.
• World Bank (2011b), World Development Report 2012.
• World Bank (2011c). Financing for Development: Trends and Opportunities in a Changing Landscape. CFP Working Paper No. 8
• World Bank,(2012a), Global Monitoring Report
• World Bank. (2012 b). World Development Report 2013: Jobs. Washington, DC: World Bank. DOI:
10.1596/978-0-8213-9575–2.
• World Bank (2012c), Migration and development brief
• World Bank (2013), Trade costs and development: A new data set. Economic Premise, January 2013, number 104. World Bank: Washington
• World Economic Forum (2013a), Global Risk Report 2013
• World Economic Forum (2013b), Enabling Trade. Valuing Growth Opportunities.
• WRR (2010), Minder pretentie, meer ambitie. Ontwikkelingshulp die verschil maakt. WRR/Amsterdam University Press, Den Haag/Amsterdam
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33625-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.