33 567 Oprichting Stichting Antonie van Leeuwenhoek-terrein (Stichting AL-terrein)

Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2013

Mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst informeer ik u over de ontwikkeling van het Antonie van Leeuwenhoekterrein in Bilthoven.

In 2012 heb ik bericht over de verkoop van het Nederlands Vaccin Instituut (Kamerstuk 32 589, nr. 5) aan SII (Serum Institute of India). Hierin heb ik ook aangegeven dat op 2 juli 2012 het Utrecht Science Park, de gemeente de Bilt, de provincie Utrecht en de staat een intentieverklaring hebben getekend, die een verkenning behelst inzake de toekomstige ontwikkeling van het Antonie van Leeuwenhoekterrein in Bilthoven als mogelijke satelliet van het Utrecht Science Park (USP). Daarnaast heb ik aangegeven u later te informeren over de definitieve besluitvorming over het gemeenschappelijk proefdierenlaboratorium (GPL) en over de wijze waarop de R&D-activiteiten op het gebied van vaccinologie en life sciences, ook in samenwerking met andere maatschappelijke actoren, zoals wetenschap en bedrijfsleven, na het vertrek van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) naar Utrecht Science Park op de Uithof, op het Antonie van Leeuwenhoekterrein in Bilthoven kunnen worden versterkt. Omdat deze ontwikkeling ook de afstoting van het Antonie van Leeuwenhoek-terrein inhoudt door het Rijksvastgoedbedrijf i.o., is deze brief mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Ontwikkelingen Antonie van Leeuwenhoek-terrein (ALt)

Op het Antonie van Leeuwenhoek-terrein in Bilthoven zijn thans het RIVM en Bilthoven Biologicals (BBio) gevestigd. BBio is een dochteronderneming van SII. Naast de gebouwen (kantoren, opslag- en productieruimten, laboratoria, ondersteunende ruimten, woningen en een parkeerterrein) ligt er op het terrein een grootschalige ondergrondse en bovengrondse infrastructuur, een gesloten circuit van gas, water, elektra, riolering etc. waaraan de genoemde opstallen zijn gekoppeld. Het complex heeft deels een eigen energievoorziening en is volledig omheind en bewaakt. Mede op grond van deze infrastructurele verstrengeling beschikt het RIVM nu nog voor het gehele terrein over een integrale milieuvergunning op hoofdzaken. Recent heb ik bericht het betreffende vergunninghouderschap te zullen doen overdragen aan een stichting (Kamerstuk 33 567, nr. 1). Daartoe is op 31 mei jl. de stichting Antonie van Leeuwenhoek-terrein opgericht; mijn voornemen is de overdracht van het onderhavige vergunninghouderschap dit jaar nog te realiseren.

In 2011 heb ik besloten het RIVM eind 2018 te verplaatsen naar het Utrecht Science Park op de Uithof in Utrecht. De Rijksgebouwendienst heeft aangegeven het Alt complex te zullen afstoten. Bij de verkoop van het NVI is besloten om SII naast een huurovereenkomst tot 2019, ook de mogelijkheid te bieden op termijn het noordelijk deel van het terrein te verwerven, dan wel langdurig (25 tot 30 jaar) te huren.

Op 2 juli 2012 heb ik, namens de Staat, een intentieovereenkomst ondertekend om samen met de Gemeente de Bilt, de provincie Utrecht en Utrecht Science Park de mogelijkheden te verkennen.

Uit de verkenning, die recent is afgerond, komt naar voren dat er kansen zijn het ALt te ontwikkelen als een satelliet van het Utrecht Science Park, in aanvulling op de activiteiten van BBio/SII. De nader uit te werken satellietrelatie kan een belangrijke versterking met zich mee brengen van het Life Science Cluster in de regio Utrecht.

Het ALt kent een unieke infrastructuur met alles wat nodig is voor vaccinproductie en -ontwikkeling. Deze infrastructuur is ook aantrekkelijk voor bedrijven op gebied van monoclonals en life sciences in het algemeen. Belangrijk is wel dat op weg naar het vertrek van het RIVM naar het Utrecht Science Park op de Uithof (voorzien eind 2018) de vestiging van nieuwe bedrijven nu al mogelijk gemaakt wordt. Hiermee is inmiddels een aanvang gemaakt en de verwachting is dat nog dit jaar twee bedrijven zich zullen vestigen op het ALt. Het ALt lijkt met name aantrekkelijk voor innovatieve bedrijven ná de startersfase.

De komende jaren zullen de uitkomsten van de verkenning worden benut voor het vorm geven van een ontwikkelingsstrategie voor het ALt en voor Utrecht Science Park-Bilthoven.

Inmiddels heeft SII de staat laten weten de optie op koop van (delen van) het ALt te willen uitoefenen. SII heeft daarbij aangegeven ook de koop van het gehele Alt complex, exclusief de onbebouwde «schapenwei» te overwegen. Dat heeft ook de voorkeur van de Staat. Bij het opsplitsen van het eigendom zal er een fysieke en juridische splitsing moeten plaatsvinden van de ondergrondse en bovengrondse infrastructuur. Op het complex bevinden zich tevens unieke faciliteiten die na een splitsing gedeeld moeten worden dan wel door één of meerdere partijen opnieuw moeten worden aangeschaft of aangelegd. Bij splitsing zal mogelijk ook de basis voor de vigerende integrale milieuvergunning voor het gehele terrein ontvallen, als gevolg waarvan complexe en afzonderlijke aanvragen voor verschillende milieuvergunningen onvermijdelijk worden. Dergelijke processen zijn zeer kostbaar en inefficiënt. Tenslotte kan een splitsing risico’s met zich meebrengen voor het huidige productieproces van BBio.

Na verkoop van het ALt huurt de staat de gebouwen die het RIVM gebruikt terug van de nieuwe eigenaar tot het vertrek naar de het Utrecht Science Park op de Uithof (voorzien in 2018).

BSL-4 laboratorium

Ruim 10 jaar geleden is tot de bouw van een BSL-4 (Bio Safety Level) laboratorium op het ALt besloten, naar aanleiding van de aanslagen in de VS in het najaar van 2001 en de internationale dreiging van (bio)terrorisme.

De ontwikkelingen rond het ALt terrein, zoals het vertrek van het RIVM naar het USP, de verkoop van het terrein en het feit dat het BSL-4 lab nog niet afgebouwd is waren aanleiding voor een heroverweging van dit project. Zeker nadat begin dit jaar duidelijk werd dat de afbouw nog een forse investering vergt.

Bij de start van het project was uitgangspunt dat een dergelijk laboratorium noodzakelijk was voor het verrichten van diagnostiek van zeer ernstige zeldzame infectieziekten zoals hemorrhagische koortsen (Ebola, Lassa).

Diagnostiek van deze virale aandoeningen kon volgens de toen geldende opvattingen alleen plaatsvinden in een laboratorium, waar alle mogelijke maatregelen getroffen waren om tijdens het werken met deze hoog pathogene micro-organismen besmetting van medewerkers en buitenwereld te voorkómen. Op dat moment waren er in de wereld nog maar enkele BSL-4 laboratoria, die aan deze biologische veiligheidseisen voldeden. Wanneer een dergelijke calamiteit zich zou voordoen wilde Nederland niet afhankelijk zijn van laboratoria in andere landen die in voorkomende gevallen wellicht niet bereid zouden zijn diagnostiek voor Nederland te verrichten.

Door twee ontwikkelingen ben ik tot de conclusie gekomen dat het voor de infectieziektebestrijding in Nederland anno 2013 niet noodzakelijk is te beschikken over een laboratorium op BSL-4 niveau. In de afgelopen tien jaar is de manier waarop diagnostiek van hoog risico pathogenen (zoals het Ebola- en Lassa-virus) wordt verricht, gewijzigd. Waar het vroeger gebruikelijk was daarvoor deze pathogene micro-organismen te vermeerderen – met alle risico’s van dien – wordt nu gebruik gemaakt van moleculaire en serologische testen die minder risicovol zijn voor de medewerkers die deze testen uitvoeren. Deze diagnostiek mag en kan dan ook veilig worden uitgevoerd in labs met een «lager» veiligheidsniveau (BSL-3).

Bovendien waren er tien jaar geleden in de wereld nog slechts enkele werkende BSL-4 laboratoria die bij een calamiteit overbelast zouden kunnen raken. Dat is nu anders. Er zijn momenteel in Europa zes operationele BSL-4 laboratoria in vier verschillende landen (Engeland, Duitsland, Zweden en Frankrijk) en er zijn nog zeven tot acht van dergelijke laboratoria in aanbouw. Deze laboratoria werken samen in een door het European Center for Disease Control (ECDC) gesponsord netwerk ENIVD (European Network for Diagnostics of «Imported» Viral Diseases). In een memorandum of understanding is gewaarborgd dat er altijd snelle diagnostiek (<24 uur) zal worden gedaan bij acute gevallen van patiënten met hemorrhagische koorts. Dit blijkt in de praktijk te werken, gezien onze ervaring in 2008 met een Marburg patiënt in Nederland. De diagnostiek werd toen zonder enige vertraging gedaan in het BSL-4 lab Hamburg.

De gerealiseerde samenwerkingsvormen bieden naar mijn oordeel voldoende garanties aangezien snelle diagnostiek van hoog risico pathogenen een internationaal belang is. Immers, een uitbraak met een hoog pathogeen micro-organisme is niet alleen een risico voor Nederland zelf maar – gezien het reisgedrag – ook voor de ons omringende landen en in feite voor de hele wereld.

Voor de diagnostiek en de bestrijding van zeldzame doch zeer ernstige bedreigende infectieziekten en dus voor de nationale veiligheid is het nu – in tegenstelling tot 10 jaar geleden – niet langer noodzakelijk dat de Nederlandse overheid beschikt over een eigen BSL-4 faciliteit voor diagnostiek.

Naast bovenstaande overwegingen spelen ook problemen rond de afbouw van het lab een rol om de afbouw van het BSL-4 lab te heroverwegen. Het project is 10 jaar geleden gestart en niet zonder vertraging en problemen verlopen. Ik heb moeten vaststellen dat een dergelijk, voor Nederland uniek en zeer specifiek, laboratorium ontwikkelen en bouwen een weerbarstig project is gebleken. Ik heb in overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besloten om de afbouw van het BSL-4 lab stop te zetten. De beoogde capaciteit is immers niet nodig en de afbouw zou nog de nodige miljoenen vragen. Het pand waarin het BSL-4 lab gevestigd zou worden kan als hoogwaardig BSL-3 lab tegen aanzienlijk mindere kosten afgebouwd worden en zal mee verkocht kunnen worden met het Alt-terrein. Ik heb samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst de nodige maatregelen genomen om de afbouw van dit lab tot BSL-3 lab adequaat te laten verlopen. Vanwege het belang van de Staat kan ik in dit stadium van de verkoop van het terrein geen financiële cijfers openbaar maken, omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft.

Overige ontwikkelingen, NVI, Vaccinologie, Intravacc en Projectdirectie Alt

In mijn brief van 2 juli 2012 heb ik aangegeven u nog nader te informeren over de positionering van het Gemeenschappelijk Proefdier lab (GPL). Het GPL was na de verkoop van de productiefaciliteiten van het NVI en het onderbrengen van de publieke taken van het NVI bij het RIVM het laatste onderdeel van het NVI.

Per 31 december 2012 heb ik het agentschap NVI opgeheven. Het GPL vormt sinds 1 januari 2013 samen met een belangrijk deel van de voormalige R&D activiteiten van het NVI het instituut Intravacc (Instituut voor Translationele Vaccinologie). Intravacc heeft de kennis en faciliteiten voor het ontwikkelen van vaccins die perfect passen in het profiel van het ALt als sublocatie van het USP en waarbij samenwerking met private en publieke partijen het uitgangspunt is. De specifieke publieke taken van de voormalige R&D NVI zijn en blijven geïntegreerd binnen het RIVM.

Op 1 januari 2013 heb ik de tijdelijke Projectdirectie Alt opgericht als onderdeel van VWS. Het Rijksvastgoedbedrijf i.o is namens het Rijk belast met de verkoop van het terrein. Dit gebeurt in samenwerking met de projectdirectie namens VWS.

De projectdirectie is verder belast met de voorbereiding en oprichting van de Stichting Alt (opgericht per 31 mei jl.).

Daarnaast maakt Intravacc, waarvan het GPL onderdeel uitmaakt, tijdelijk deel uit van de projectdirectie Alt. Doel is om uiterlijk 1 januari 2015 Intravacc te privatiseren of te verzelfstandigen, waarbij er garanties zullen worden afgesproken ten aanzien van de publieke taken ten behoeve van WHO, BMGF (Bill en Melinda Gates Foundation) en VWS. Hiermee worden in een publiek-private samenwerking de kansen op een succesvolle toekomst aanzienlijk verbeterd ten opzichte van een louter publieke, staatsgefinancierde instelling. Ook behoud en uitbreiding van personeel (thans circa 120 fte) worden daarmee beter geborgd.

Tenslotte heb ik, op weg naar de verkoop van het ALt, het facilitair bedrijf van het RIVM, voor zover betrekking hebbend op onderhoud en beheer van het ALt en alle werkzaamheden rond het ALt ondergebracht bij de projectdirectie ALt. Ook deze activiteiten worden uiterlijk 1 januari 2015 geprivatiseerd in nauw overleg met de beoogd eigenaar van het Alt. Het streven is dat de werkgelegenheid van circa 60 medewerkers, die anders na het vertrek van het RIVM naar de Uithof overtollig zouden worden, zoveel mogelijk te borgen. Bovenstaande impliceert dat de tijdelijke projectdirectie ALt naar verwachting uiterlijk 1 januari 2015 kan worden opgeheven.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven