Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2013
Bij de regeling van werkzaamheden (Handelingen II 2012/13, nr. 80, Regeling van Werkzaamheden)
heeft de heer Van Weyenberg enkele vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief van
gisteren over de activering van het quotum (Kamerstuk 33 566, nr. 38). Deze brief hebben de staatssecretaris en ik op verzoek van de Kamer gestuurd omdat
er bij de Kamer onduidelijkheid was over het besprokene tijdens het debat van 17 april
jongstleden (Handelingen II 2012/13, nr. 76, debat over het sociaal akkoord).
Tijdens dat debat zijn veel jaartallen en aantallen gewisseld over wanneer en hoeveel
mensen met een arbeidsbeperking onder de baangarantie van sociale partners zullen
vallen.
De brief die de staatssecretaris en ik u gisteren stuurden, zet de afspraken rond
activering van het quotum op een rij. Zoals uit de kabinetsbrief d.d. 11 april 2013
(Kamerstuk 33 566, nr. 15) blijkt, vloeit uit het akkoord van het kabinet met de sociale partners voort dat
werkgevers in de markt (inclusief zorg) zich garantstellen voor 2.500 extra banen
in 2014, 5.000 extra banen in 2015 en oplopend met 1.000 banen per jaar naar 10.000
extra per jaar in 2020, tot in 2026 een maximum van 100.000 extra werkenden is bereikt.
Deze afspraak zal worden gemonitord; als er onvoldoende banen worden gerealiseerd
treedt, na overleg met sociale partners en gemeenten, een quotumregeling in werking
met dezelfde aantallen. In 2016 is de eerste meting; dan moeten er 11.000 banen zijn
gerealiseerd. Het quotum wordt wettelijk vastgelegd.
Volgens het verslag van uw Kamer zei de heer Pechtold dat in 2015 het getal 5.000
een resultaatsverplichting is. Als in 2016 blijkt dat het in 2015 niet gehaald wordt,
gaat het quotum in.
In mijn reactie op deze mededeling heb ik met instemming gereageerd op de bekrachtiging
van de niet-vrijblijvendheid van onze afspraken met sociale partners. Ik veronderstelde
bekend welke afspraken we met sociale partners hadden gemaakt, namelijk dat het quotum
ingaat als de aantallen van 2015 en 2016 (5.000 + 6.000) niet gehaald worden. Ik verwijs voor de afspraken daarbij nogmaals
naar de brief van gisteren.
Indien de indieners van de motie (Kamerstuk 33 566, nr. 19) bovenstaande hebben bedoeld, laat ik het oordeel aan de Kamer. Indien de indieners
bedoelen dat het quotum in moet gaan als de aantallen van 2015 niet gehaald zijn,
ontraad ik deze motie.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher