33 483 EU-voorstel: Richtlijn Verbeteren gendergelijkheid in besturen van beursgenoteerde bedrijven (COM (2012) 614/615)

A BRIEF AAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Den Haag, 13 december 2012

Op 14 november 2012 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen.1 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft dit voorstel aan de orde gesteld in haar vergadering van 4 december 2012. De commissie heeft daarbij onder meer gesproken over het voornemen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer om het voorstel te toetsen op subsidiariteit.

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer heeft besloten een subsidiariteitsbezwaar in te dienen, inhoudende dat het voorstel niet voldoet aan de beginselen van subsidiariteit zoals genoemd in artikel 5 van het EU-verdrag en het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. De Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in meerderheid besloten het oordeel van de Tweede Kamercommissie te volgen. Zij adviseert dat ook de Eerste Kamer het oordeel overneemt. Tevens stelt zij voor dat de Eerste Kamer zich aansluit bij de door de Tweede Kamer opgestelde conceptbrief (bijgevoegd), opdat een gemotiveerd advies2 namens beide Kamers der Staten-Generaal aan de Europese Commissie kan worden verstuurd.3

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Dr. Joyce Sylvester

Concept

Aan de Voorzitter van de Europese Commissie

B-1049 Brussel

België

Onderwerp:

Gemotiveerd advies (subsidiariteit) over het voorstel voor een Richtlijn Gendergelijkheid bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen, COM (2012) 614

De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure, het voorstel voor een Richtlijn Gendergelijkheid bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen, COM (2012) 614, getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stellen wij u in kennis van het oordeel van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

Zowel een meerderheid in de Eerste Kamer als een meerderheid in de Tweede Kamer der

Staten-Generaal is van oordeel dat het voorstel strijdig is met het subsidiariteitsprincipe.4 Volgens het subsidiariteitsbeginsel treedt Europa alleen dan op wanneer dit effectiever is dan nationaal optreden, dus als de doelen van de voorgestelde actie niet voldoende bereikt kunnen worden door lidstaten zelf. Dit is naar de mening van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet het geval.

Op basis van artikel 157, derde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie is de EU bevoegd wetgeving op te stellen om te garanderen dat het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt gewaarborgd wordt. De Europese Commissie stelt nu een richtlijn voor waarin wordt bepaald dat ten minste 40% van de niet-uitvoerende bestuursposities bij beursgenoteerde ondernemingen wordt bekleed door leden van het ondervertegenwoordigde geslacht. Het voorstel maakt echter de noodzakelijkheid van voorgestelde maatregelen onvoldoende duidelijk. Ook is niet duidelijk aangetoond waarom op Europees niveau wetgeving vastgesteld dient te worden om dit doel te bereiken. Evenmin is duidelijk onderbouwd waarom voor een bindend percentage van 40% is gekozen. Daarnaast is onduidelijk op welke wijze de Interne Markt zou worden verstoord, zoals door de Europese Commissie wordt aangegeven, en zijn er onduidelijkheden in de voorgestelde uitwerking van de wetgeving.

De Europese Commissie stelt dat nationaal beleid niet voldoende is gebleken om het doel van de richtlijn, meer vrouwen in de top van bedrijven, te bereiken. Het is echter onmogelijk te concluderen dat nationale initiatieven niet succesvol zijn aangezien de meeste initiatieven nog in de kinderschoenen staan en niet de kans hebben gehad hun effectiviteit aan te tonen. Het is zelfs mogelijk dat het Europese voorstel verstorend zal werken ten aanzien van goed functionerende nationale initiatieven op het gebied van het streven naar gendergelijkheid.

De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal onderschrijven het belang van gelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Hiertoe is in Nederland per 1 januari 2013 het streefcijfer van 30% wettelijk van kracht voor grote vennootschappen voor zowel Raden van Commissarissen als Raden van Bestuur. Het vaststellen van Europese regelgeving – met een andere doelstelling, een andere doelgroep, een ander tijdsschema en de introductie van sancties – zou dit nationale initiatief doorkruisen en geeft de nationale aanpak onvoldoende tijd om tot resultaat te komen.

Daarnaast beroept de Europese Commissie zich op de noodzaak van harmonisering van nationaal beleid met het oog op de goede werking van de interne markt. Het is echter niet aantoonbaar dat het bestaan van verschillende nationale initiatieven omtrent het streven naar gendergelijkheid een verstorende werking heeft op de interne markt. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer het ondervertegenwoordigde geslacht in sommige landen geen kans zou hebben om in de top van een bedrijf werkzaam te zijn. Dat is niet het geval.

Evenmin wordt aangetoond dat het effectief is om een verplichtend streefcijfer in te stellen. Er zijn weinig voorbeelden van landen waar dit reeds geprobeerd wordt en zelfs in die landen lopen de initiatieven zo kort dat nog niet kan worden vastgesteld of het beleid succesvol is. Daarnaast kan met een algemene verplichting ten aanzien van beursgenoteerde bedrijven onvoldoende rekening gehouden worden met de specifieke situatie van bedrijven. Ook is onvoldoende wetenschappelijk aangetoond dat de hoogte van het verplichtende percentage, 40%, het meest effectief is met het oog op het te bereiken doel en de situatie waarin veel lidstaten verkeren. Het verdient dan ook de voorkeur te wachten op duidelijke uitkomsten van nationale initiatieven en lidstaten in staat stellen te leren van de evaluatie van deze nationale initiatieven in plaats van het in dit stadium vaststellen van bindende percentages.

Ook is niet aangetoond dat de wijze waarop voorgesteld wordt om gelijke kansen van mannen en vrouwen te bewerkstelligen, te weten met «passende en afschrikwekkende sancties», effectief is. Er zijn nationale initiatieven zonder verplichtende sancties die een stijgende trend laten zien in de deelname van vrouwen aan de top van het bedrijfsleven. Het is dan ook de vraag waarom de Europese Commissie deze ontwikkeling met een verplichting tot het opleggen van afschrikwekkende sancties doorkruist. Evenmin is duidelijk welke inspanningen lidstaten zouden moeten leveren, wanneer er sancties zouden moeten worden opgelegd en wanneer er sprake is van niet-naleving. Het is niet helder wanneer lidstaten aan de voorgestelde richtlijn voldoen.

De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal zien dan ook geen toegevoegde waarde of noodzaak voor de Europese Commissie om door middel van regelgeving in te grijpen in bestaande nationale initiatieven op het terrein van het streven naar gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de top van het bedrijfsleven.

De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, G.J. de Graaf

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Anouchka van Miltenburg


X Noot
1

COM(2012)614. Zie ook dossier E120047 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Als bedoeld in artikel 6 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid

X Noot
3

Met afschriften aan het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering.

X Noot
4

Deze meerderheid bestaat in de Eerste Kamer uit de fracties VVD, SP, PVV, CDA en ChristenUnie en in de Tweede Kamer uit de fracties VVD, SP, PVV, CDA, ChristenUnie en SGP.

Naar boven