Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 239 komt te luiden:
Artikel 239
Onder Onze Minister wordt verstaan Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst.
B
In artikel II wordt vóór onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder lettering van de onderdelen a tot en met e als b tot en met f wordt vóór
onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. basishuurverhogingspercentage: het maximale huurverhogingspercentage dat behoort bij het huishoudinkomen dat over
het peiljaar lager is dan of gelijk is aan € 33.614;.
2. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:
e. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;.
C
Artikel II, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1 wordt in de eerste volzin, onderdeel a, «€ 33.000» vervangen door: € 33.614.
2. Onder 1 wordt in de tweede volzin «inflatiepercentage» telkens vervangen door:
basishuurverhogingspercentage.
3. Onder 2 wordt «genoemd in de eerste volzin» vervangen door «genoemd in artikel
1, eerste lid, onderdeel a, en de eerste volzin» en wordt «artikel 18, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet op de huurtoeslag» vervangen door: artikel 18, eerste lid,
onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag.
Toelichting
Onderdelen A en B, onder 2
De voorgestelde wijziging van artikel 7:239 van het Burgerlijk Wetboek en artikel
1, eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte heeft te
maken met een sinds het aantreden van het kabinet Rutte II gewijzigde tenaamstelling
van de voor het beleidsterrein wonen verantwoordelijke minister.
Onderdelen B, onder 1 (deels), en C, onder 2 en 3 (deels)
Op grond van het Regeerakkoord VVD – PvdA 2012 hebben verhuurders de mogelijkheid
om bij huurders met een huishoudinkomen gelijk aan of lager dan € 33.000 (inmiddels
met deze nota van wijziging gewijzigd in € 33.614: zie toelichting bij onderdelen
B, onder 1 (deels), C, onder 1 en 3 (deels)), hoger dan dat bedrag doch gelijk aan
of lager dan € 43.000, of hoger dan laatstgenoemd bedrag een huurverhogingsvoorstel
te doen met maximaal inflatie plus 1,5 procentpunt, maximaal inflatie plus 2,5 procentpunt
onderscheidenlijk maximaal inflatie plus 6,5 procentpunt.
Dit is vormgegeven door in het voorgestelde artikel 10, tweede lid, tweede volzin,
van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte aan te geven dat het zogenoemde basishuurverhogingspercentage
voor de inkomenscategorieën hoger dan (inmiddels) € 33.614 doch gelijk aan of lager
dan € 43.000, en hoger dan laatstgenoemd bedrag, wordt vermeerderd met 1 procentpunt
onderscheidenlijk 5 procentpunt (onderdeel C, onder 2).
Het basishuurverhogingspercentage wordt verder uitgewerkt in het voorgestelde artikel
1, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (onderdeel
B, onder 1 (deels)). Dit basishuurverhogingspercentage zal als het maximale huurverhogingpercentage
gelden voor huishoudinkomens die gelijk zijn aan of lager zijn dan € 33.614 en worden
opgenomen in bijlage V van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte.
De eerstgenoemde voorgestelde wijziging in artikel 10, tweede lid, derde volzin, van
de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte loopt hierbij mee (onderdeel C, onder 3 (deels)).
Onderdelen B, onder 1 (deels), C, onder 1 en 3 (deels)
Met de wijziging van het bedrag € 33.000 in € 33.614 (t-2: 2011)) (onderdelen B, onder
1 (deels) en C, onder 1) en de wijziging van de aanpassingssystematiek (artikel 18,
eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de huurtoeslag wordt artikel 18, onderdeel
d, van die wet) (onderdeel C, onder 3 (deels)) wordt aangesloten bij de grens en de
aanpassingssystematiek van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch
belang toegelaten instellingen volkshuisvesting.
De minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok