33 279 Internationale militaire samenwerking

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2014

Tijdens het algemeen overleg van 9 april jl. over de EU-Defensieraad heb ik de Kamer een reactie toegezegd op het in maart jl. verschenen Clingendael-rapport «Sovereignty, parliamentary involvement and European defence cooperation». Hierbij voldoe ik aan deze toezegging. Ik zend u deze reactie mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken.

Ik heb waardering voor dit Clingendael-rapport en onderschrijf de conclusie van het rapport, namelijk dat de vergroting van het onderlinge vertrouwen een belangrijke succesfactor zal zijn voor de verdere verdieping van de samenwerking op defensiegebied. Informatie-uitwisseling en onderlinge contacten, zowel nationaal als internationaal, vormen daarvoor belangrijke voorwaarden. De contacten tussen internationale partners op politiek niveau betreffen voorts niet alleen de regeringen, maar ook de parlementen. Zoals bekend vraag ik al langer aandacht voor deze aspecten en ik zie dit rapport dan ook als een belangrijke steun in de rug.

Soevereiniteit

Het rapport behandelt onder meer de verschillende opvattingen over het begrip soevereiniteit. Enerzijds kan soevereiniteit in enge zin worden opgevat als exclusief gezag in een staatsverband en anderzijds kan soevereiniteit betrekking hebben op het vermogen van een staat zijn zelfstandigheid te beschermen tegen externe dreigingen. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) is op dit onderscheid ingegaan in zijn advies «Europese Defensiesamenwerking – Soevereiniteit en handelingsvermogen» (advies nr. 78 van januari 2012). Het kabinet heeft op dit advies gereageerd met de brief van 11 mei 2012 en tevens is dit onderwerp behandeld in de brief van 7 maart 2013 (Kamerstuk 33 279, nrs. 2 en 4).

Vormen van internationale samenwerking kunnen bijdragen aan de instandhouding en vergroting van capaciteiten en zo het handelingsvermogen op veiligheidsgebied in stand houden en vergroten. Voor een stabiele en doeltreffende samenwerking is het van belang dat landen zich verbonden voelen met de doelstelling van de samenwerking en zich daarvoor inspannen. Het kabinet hecht daarom aan vroegtijdige betrokkenheid van het parlement in geval dat de deelneming aan samenwerkingsverbanden of de inzet daarvan tijdens een operatie wordt overwogen. Zoals ook opgemerkt in de brief van 22 januari jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 226) is tijdig contact tussen de parlementen van de deelnemende landen onderling eveneens wenselijk. Versterking en verdieping van defensiesamenwerking zijn niet haalbaar zonder betrokkenheid van en samenwerking tussen de desbetreffende parlementen.

Geclusterde aanbevelingen Clingendael-rapport

  • Om defensiesamenwerking te versterken is het nodig de verschillende opvattingen over soevereiniteit te verbinden. Daartoe is het nodig de aandacht te vragen voor alternatieve vormen van het afleggen van verantwoording en van legitimiteit. Belangrijke elementen daarbij zijn transparantie over het beleid ten aanzien van defensiesamenwerking, uitgebreide informatie-uitwisseling reeds in een vroeg stadium van samenwerkingsinitiatieven en meer vertrouwenwekkende contacten tussen internationale partners met beleidsmakers, parlementariërs en denktanks.

  • De parlementaire betrokkenheid bij defensiesamenwerking dient niet beperkt te blijven tot de uiteindelijke inzet van eenheden, maar zou zich ook moeten richten op de aanschaf van materieel en de gereedstelling van eenheden.

  • Verbreed de samenwerking met internationale partners door denktanks, de media, en stakeholders zoals de bonden te betrekken bij studies, ontmoetingen en bezoeken.

Het kabinet hecht eraan de Kamer regelmatig en al in een vroeg stadium te informeren over internationale defensiesamenwerking. Zo is de Kamer op 11 mei 2012 geïnformeerd over de geïntensiveerde Benelux-samenwerking (Kamerstuk 33 279, nr. 3) en heeft de Kamer op 23 oktober 2013 de Letter of Intent ontvangen die ik met mijn Belgische collega heb getekend over samenwerking bij de luchtruimbewaking (Kamerstuk 33 763, nr. 11). Ten aanzien van Duitsland wijs ik op de Declaration of Intent van 28 mei 2013 over intensivering van de samenwerking (Kamerstuk 33 279, nr. 6).

Verder heb ik vorig jaar toegezegd de Kamer aan het begin van elk jaar te informeren over de stand van zaken van de defensiesamenwerking. De eerste brief heeft de Kamer op 13 februari jl. ontvangen (Kamerstuk 33 279, nr. 10). Naast algemene beleidsvoornemens en concrete projecten gaat deze brief ook in op samenwerking bij onder meer de verwerving van capaciteiten en defensieplanning. De brief is behandeld tijdens het algemeen overleg van 9 april jl. Over de gereedstelling van eenheden, zoals de EU Battlegroups en de NATO Response Force en de Nederlandse bijdragen daaraan, wordt de Kamer regelmatig met andere brieven geïnformeerd.

Het kabinet onderschrijft voorts het belang van contacten tussen beleidsmakers, parlementariërs en denktanks. Er is intensief contact met onze counterparts in België, Duitsland en andere partnerlanden. In november 2013 heeft de vaste commissie voor Defensie in Den Haag een bijeenkomst georganiseerd met de commissie voor de Landsverdediging van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, waarbij Belgische en Nederlandse ambtenaren een technische briefing hebben gegeven over de onderlinge samenwerking. Op 30 april jl. is een uitnodiging verzonden aan Duitse en Nederlandse parlementariërs voor de ceremonie op 12 juni a.s. in het Duitse Stadtallendorf waarbij de Luchtmobiele brigade wordt geïntegreerd in de Duitse Division Schnelle Kräfte. De media zullen hiervoor worden uitgenodigd. Ook zal Defensie dit najaar in samenwerking met Clingendael een symposium organiseren over internationale defensiesamenwerking waarvoor parlementariërs zullen worden uitgenodigd.

  • Verbreed het concept van de EU Battlegroups van een project voor gereedstelling van militair-operationele eenheden door daaraan ook (informele) politieke consultaties toe te voegen. In de aanloop naar de gereedstellingsperiode kunnen bijvoorbeeld mogelijke inzetscenario’s worden besproken door Ministers, de ambtelijke en militaire staven en parlementariërs.

  • Schenk aandacht aan de parlementaire betrokkenheid bij Europese defensie in de programma’s van de roulerende EU-voorzitterschappen in de vorm van meer werkbezoeken, uitwisselingen en dialoog.

Het kabinet steunt deze aanbevelingen. Het Verenigd Koninkrijk, dat de leiding had van een EU Battlegroup in de tweede helft van 2013, heeft dergelijke ontmoetingen georganiseerd voor politici en ambtenaren van de deelnemende landen. Ook Nederland behoorde daartoe. Deze ontmoetingen waren bijzonder nuttig. Ik heb in EU-verband voorts gepleit voor politieke consultaties als een regulier element van de voorbereiding van de Battlegroups. De aanbeveling voor parlementaire betrokkenheid bij Europese defensie tijdens EU-voorzitterschappen zal nader worden uitgewerkt in aanloop naar het Nederlandse voorzitterschap in de eerste helft van 2016.

  • Geef een parlementaire dimensie aan de Duits-Nederlandse en Belgisch-Nederlandse defensiesamenwerking door de bevordering van de uitwisseling van informatie en van onderlinge bezoeken en ontmoetingen van de relevante commissies. Denktanks kunnen hierbij een faciliterende rol spelen. Ook kan worden gedacht aan gezamenlijke ontmoetingen van regeringen en parlementen van partnerlanden.

  • Het creëren van een parlementaire dimensie aan de defensiesamenwerking is eerst en vooral een verantwoordelijkheid van de parlementen van de betrokken landen. De regeringen die de samenwerking willen verdiepen hebben een duidelijk belang bij het vergroten van het onderlinge begrip en het vertrouwen tussen de parlementen, maar zij kunnen hierbij alleen een faciliterende rol spelen.

  • Versterk de Interparliamentary Cooperation (IPC) in institutioneel opzicht en benoem, net als bij de Parlementaire Assemblee van de Navo, rapporteurs met een mandaat om over belangrijke onderwerpen een rapport uit te brengen aan de Raad van Ministers.

Deze aanbevelingen zijn gericht op de parlementen. De beoordeling van deze aanbevelingen is daarom aan de Kamer, maar ik hecht eraan te onderstrepen dat ik deze suggesties waardeer als mogelijke bijdrage aan de versterkte samenwerking tussen parlementen. Ik verwelkom in dit verband het recente initiatief van de Nederlandse delegatie bij de interparlementaire EU-conferentie in Athene op 3 en 4 april jl. om, met het oog op de verdere verdieping van Europese defensiesamenwerking, een discussiepaper te agenderen over de implicaties voor de parlementaire besluitvorming. Zoals toegezegd in het algemeen overleg van 9 april jl. heb ik het discussiepaper onder de aandacht gebracht van mijn Europese collega’s.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven