33 118 Omgevingsrecht

Nr. 221 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 24 februari 2022

Door of namens de Kamer kan uiterlijk op 24 maart 2022 het besluit te kennen worden gegeven niet in te stemmen met het ontwerp, in welk geval geen voordracht voor het koninklijk besluit wordt gedaan, en niet eerder dan zes weken na het besluit van de Kamer een nieuw ontwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kan worden overgelegd.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2022

De afgelopen jaren hebben regering en parlement, in nauwe samenwerking met andere overheden en de uitvoeringspraktijk, het stelsel van de Omgevingswet tot stand gebracht. Het nieuwe instrumentarium kan worden ingezet voor het verwezenlijken van diverse ambities voor de fysieke leefomgeving, zoals de woningbouwopgave en belangrijke integrale ruimtelijke opgaven die in het regeerakkoord zijn genoemd. Dat kan uiteraard pas echt als het stelsel is ingevoerd. Graag zet ik met u en met de uitvoeringspraktijk koers naar een zorgvuldige en verantwoorde inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Hierbij bied ik u het ontwerp aan van het koninklijk besluit waarin de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet wordt bepaald op 1 januari 20232.

De keuze voor deze nieuwe datum is in overeenstemming met de bestuurlijke partners tot stand gekomen. Ook is daarbij het advies van het Adviescollege ICT-toetsing betrokken.3 De datum van 1 januari 2023 biedt de betrokken partijen in de uitvoeringspraktijk de benodigde voorbereidingstijd en tijdige duidelijkheid over het definitieve tijdstip van inwerkingtreding, zodat de laatste noodzakelijke stappen gezet kunnen worden richting een zorgvuldige invoering van het stelsel. Voor een uitgebreidere onderbouwing van de keuze voor de nieuwe datum verwijs ik naar de voortgangsbrief die tegelijk met deze aanbiedingsbrief aan uw Kamer is gezonden.

De voorhang van het ontwerpKB is een onderdeel van het voorbereidingsproces van de besluitvorming over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met deze voorhang wordt uitvoering gegeven aan de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure uit artikel 23.10, tweede lid, van de Omgevingswet. Dit artikel bepaalt dat de voordracht van het koninklijk besluit niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Deze gegarandeerde, minimale termijn van vier weken biedt uw Kamer de gelegenheid om het proces te bepalen voor behandeling van het koninklijk besluit. Tijdens het parlementaire proces kunnen uiteraard nadere stukken worden gewisseld en overleggen worden gehouden.

Conform de eerdere toezeggingen zal het kabinet wachten met de voordracht van het koninklijk besluit aan de Koning tot de parlementaire behandeling volledig is afgerond en uw Kamer met de in het ontwerp opgenomen datum heeft ingestemd.4 Dit bevestig ik graag nogmaals. Dit proces eindigt dus niet na vier weken maar op het moment van afronding door uw Kamer. Gezien het belang van tijdige duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk en voldoende oefentijd, zou ik u echter willen vragen om de planning van uw proces zo in te richten, dat als uw Kamers met de voorgestelde datum instemmen, publicatie van het KB in april mogelijk is. De publicatie van het KB biedt partijen in de uitvoeringspraktijk, zoals bevoegde gezagen, uitvoeringsorganisaties bij het Rijk, softwareleveranciers en stedenbouwkundige bureaus, de gewenste tijdige duidelijkheid. Zij kunnen zich dan met volledige focus richten op invoering van de Omgevingswet per 1 januari.

Het parlementaire proces kent een uitgebreide voorgeschiedenis. Mijn ambtsvoorgangers hebben u regelmatig over de stand van zaken geïnformeerd aan de hand van onder meer voortgangsbrieven en monitoringsrapportages. Verder hebben beide Kamers een brede inbreng van expertise georganiseerd, onder meer door het houden van technische briefings, deskundigenbijeenkomsten en recentelijk een adviesvraag aan het Adviescollege ICT-toetsing. Mede op basis daarvan hebben beide Kamers schriftelijke vragen gesteld en debatten gehouden. Tegelijk met deze aanbiedingsbrief heb ik een voortgangsbrief en een brief met een reactie op het advies van het Adviescollege ICT-toetsing aan uw Kamer gezonden. Al die informatie kan bij het vervolg van het parlementaire proces worden betrokken. Ik zie ernaar uit om met u dit proces voort te zetten en gezamenlijk de stappen te zetten op weg naar een zorgvuldige invoering van de Omgevingswet.

Een brief van gelijke strekking heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

I.v.m. correctie in de aanhef.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 33 118, DF.

X Noot
4

Kamerstuk 33 118, BN en Kamerstuk 33 118, BO.

Naar boven