Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33046 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33046 nr. A |
7 februari 2012
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de noodzaak ook voor toekomstige generaties een solide stelsel van collectieve voorzieningen zeker te stellen, wenselijk is het AOW-ouderdomspensioen extra te verhogen, de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat te verhogen naar 66 jaar en vervolgens te koppelen aan de ontwikkeling van de levensverwachting en de mogelijkheid te introduceren van het op verzoek van de pensioengerechtigde geheel of gedeeltelijk eerder of later laten ingaan van het ouderdomspensioen en in samenhang daarmee ook de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 aan te passen;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, drie onderdelen, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende:
de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;
de leeftijd, bedoeld in artikel 7a, waarop het tijdvak van verzekering op grond van deze wet aanvangt;
het Centraal bureau voor de statistiek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.
B
In de artikelen 6, eerste lid, aanhef, 7, onderdelen a en b, 35, eerste en vierde lid, en 38, eerste lid, wordt «de leeftijd van 65 jaar» vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd.
C
In artikel 7, onderdeel b, wordt «de leeftijd van 15 jaar» vervangen door: de aanvangsleeftijd.
D
Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn voor personen die voor 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereiken, 65, respectievelijk 15 jaar.
2. De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn voor personen die op of na 1 januari 2020 de leeftijd van 65 jaar bereiken, 66, respectievelijk 16 jaar.
3. De verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2014, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld volgens de volgende formule:
V = (L – 18,26) – (P – 65)
waarbij:
V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioengerechtigde leeftijd respectievelijk aanvangsleeftijd wordt verhoogd;
L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar van verhoging;
P staat voor de pensioengerechtigde leeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van verhoging.
Indien V negatief is of voor afronding minder dan 1 bedraagt, wordt deze gesteld op 0. Indien V voor afronding 1 of meer bedraagt, wordt deze gesteld op 1.
4. De verhoging, bedoeld in het derde lid, treedt telkens in werking 11 jaar na de uiterste datum van vaststelling, bedoeld in het derde lid, voor de eerste maal met ingang van 1 januari 2025.
5. De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het CBS.
E
In de artikelen 8, eerste lid, 9, vierde en vijfde lid, en 29, derde lid, wordt «65 jaar» vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd.
F
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de 15-jarige» vervangen door: de aanvangsleeftijd.
2. In het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid wordt «de 65-jarige leeftijd» telkens vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd.
3. In het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid wordt «zijn 15-jarige leeftijd» telkens vervangen door: de aanvangsleeftijd.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor de persoon wiens ouderdomspensioen op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, eerder ingaat, en die als hij geen verzoek als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, zou hebben ingediend, in de hierna bedoelde periode verzekerd zou zijn geweest, wordt, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de aldaar bedoelde korting niet toegepast over de periode gelegen tussen de datum waarop zijn ouderdomspensioen eerder ingaat en de datum waarop het ouderdomspensioen zou zijn ingegaan, indien geen verzoek als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, zou zijn gedaan.
G
In paragraaf 1 van hoofdstuk III worden na artikel 13a drie artikelen ingevoegd, luidende:
Indien het ouderdomspensioen op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, geheel of gedeeltelijk later ingaat, wordt op het met toepassing van de artikelen 9, 9a en 13, eerste lid vastgestelde bruto-ouderdomspensioen, dat later ingaat, op de met toepassing van artikel 33a vastgestelde verhoging die later ingaat, en op de met toepassing van de artikelen 10, 11 en 13, tweede lid, vastgestelde bruto-toeslag die later ingaat, een verhoging van 6,5% toegepast per jaar dat het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk later ingaat. Deze verhoging gaat in op de dag van de maand waarin het later ingaande ouderdomspensioen op verzoek van de pensioengerechtigde alsnog geheel of gedeeltelijk ingaat.
1. Indien het ouderdomspensioen op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, geheel of gedeeltelijk eerder ingaat, wordt op het op grond van de artikelen 9, 9a en 13, eerste en vierde lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen, dat eerder ingaat, en op de op grond van artikel 33a vastgestelde verhoging, die eerder ingaat, een procentuele korting toegepast per jaar dat het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk eerder ingaat.
2. Het kortingspercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt zodanig berekend dat toepassing van dit percentage leidt tot een korting van 6,5% op het netto-ouderdomspensioen.
3. Ter compensatie van de tot de pensioengerechtigde leeftijd te betalen premie voor de algemene ouderdomsverzekering wordt het bruto-ouderdomspensioen, na toepassing van de procentuele korting, bedoeld in het eerste lid, tot de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd met een compensatie.
4. De wijze van berekenen van het kortingspercentage, bedoeld in het tweede lid, en de compensatie, bedoeld in het derde lid, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het kortingspercentage, bedoeld in het tweede lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
5. Een herziening van het bruto-ouderdomspensioen in verband met een wijziging van het kortingspercentage, bedoeld in het eerste lid, of een wijziging van de wijze van berekenen van de compensatie, bedoeld in het derde lid, vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
Indien een geheel ingegaan ouderdomspensioen of een gedeeltelijk ingegaan ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 16a, tweede lid, op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 16a, derde lid, wordt verlaagd, wordt op het met toepassing van de artikelen 9, 9a en 13, eerste lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen, dat alsnog later ingaat, op de met toepassing van artikel 33a vastgestelde verhoging die alsnog later ingaat, en op de met toepassing van de artikelen 10, 11 en 13, tweede lid, vastgestelde bruto-toeslag die alsnog later ingaat, een verhoging van 6,5% toegepast per jaar dat het ouderdomspensioen alsnog geheel of gedeeltelijk later ingaat. Deze verhoging gaat in op de dag van de maand waarin het alsnog later ingaande ouderdomspensioen op verzoek van de pensioengerechtigde alsnog geheel of gedeeltelijk ingaat.
H
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de verhoging, bedoeld in artikel 13b.
I
Na artikel 16 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 16 gaat het ouderdomspensioen, met inbegrip van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, op verzoek van de belanghebbende, geheel of gedeeltelijk later in. Het later ingaande ouderdomspensioen gaat in met ingang van de dag van de maand die overeenkomt met de dag waarop de verjaardag van de belanghebbende valt. Het verzoek wordt ingediend bij de aanvraag, bedoeld in artikel 14.
2. Indien de belanghebbende verzoekt het ouderdomspensioen gedeeltelijk later te laten ingaan wordt het ouderdomspensioen dat niet later ingaat, vastgesteld in een of meer delen van 10%.
3. Op verzoek van de pensioengerechtigde kan een geheel ingegaan ouderdomspensioen met een of meer delen van 10% worden verlaagd, of een gedeeltelijk ingegaan ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid met een of meer delen van 10% worden verhoogd of verlaagd. Een verzoek als bedoeld in de eerste zin kan slechts driemaal worden gedaan, met dien verstande dat bij het laatste verzoek slechts kan worden verzocht het ouderdomspensioen alsnog geheel te laten ingaan. Het aldus verlaagde ouderdomspensioen of verhoogde of verlaagde gedeeltelijke ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van de maand waarin het verzoek is gedaan.
4. Bij een verzoek om uitstel kan het ouderdomspensioen niet later ingaan dan vijf jaren na de dag waarop de pensioengerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
5. Indien een verzoek om uitstel wordt gedaan op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, kan het geheel of gedeeltelijk uitstel van het ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan een jaar voor de dag, waarop het verzoek is gedaan.
6. Op verzoek van de pensioengerechtigde gaat het gehele ouderdomspensioen alsnog in. Het gehele ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van de maand waarin het verzoek is gedaan.
Een verzoek als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, kan niet worden gedaan indien de verzoeker recht heeft op een remigratie-uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet.
1. In afwijking van artikel 16 gaat het ouderdomspensioen, met inbegrip van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, op verzoek van de belanghebbende geheel of gedeeltelijk eerder in. Het eerder ingaande ouderdomspensioen gaat in met ingang van de dag van de maand die overeenkomt met de dag waarop de verjaardag van de belanghebbende valt.
2. Indien de belanghebbende verzoekt het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder te laten ingaan wordt het ouderdomspensioen dat eerder ingaat, vastgesteld in een of meer delen van 10%.
3. Op verzoek van de pensioengerechtigde kan een gedeeltelijk ingegaan ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid met een of meer delen van 10% worden verhoogd. Het aldus verhoogde gedeeltelijk ingaande ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van de maand waarin het verzoek is gedaan.
4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt alleen ingewilligd indien de verzoeker met ingang van de eerste dag van de maand na die waarin het ouderdomspensioen eerder ingaat per maand structureel een netto inkomen, met inbegrip van het eerder ingaande ouderdomspensioen, heeft dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
5. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan twee jaren voor de dag waarop de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en in ieder geval niet eerder dan de dag waarop de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.
6. Indien de belanghebbende een verzoek doet als bedoeld in het eerste lid zal het ouderdomspensioen, met inachtneming van het vijfde lid, niet eerder ingaan dan op de dag, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van de maand waarin het verzoek is gedaan.
7. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het vierde lid.
J
Aan artikel 18 worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Indien artikel 13b van toepassing is, wordt de verhoging, bedoeld in dat artikel, ook op de overlijdensuitkering toegepast.
8. Indien artikel 13c van toepassing is, wordt de korting, bedoeld in dat artikel, ook op de overlijdensuitkering toegepast.
K
In artikel 29, eerste lid, onderdeel c, wordt «65 jaar of ouder is dan wel jonger is dan 65 jaar» vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt dan wel de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.
L
In artikel 32 wordt «de artikelen 18, 19, 20, 23, 24, 25, 26 en 49» vervangen door: de artikelen 13b, 13c, 16a, 16c, 18, 19, 20, 23, 24, 26 en 49.
M
Aan hoofdstuk III wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
1. Degene die recht heeft op ouderdomspensioen heeft tot en met het kalenderjaar 2028 tevens recht op een verhoging van dat pensioen.
2. De verhoging bestaat met ingang van het kalenderjaar 2013 uit:
a. een bedrag ter grootte van 0,6% van het bruto-ouderdomspensioen voor de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b;
b. een bedrag ter grootte van 0,6% van de bruto-vakantie-uitkering voor de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel c.
3. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt vanaf het kalenderjaar 2014 tot en met het kalenderjaar 2028 jaarlijks verder verhoogd met een bedrag ter grootte van 0,6% van het bruto-ouderdomspensioen voor de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van dat jaar.
4. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt vanaf het kalenderjaar 2014 tot en met het kalenderjaar 2028 jaarlijks verder verhoogd met een bedrag ter grootte van 0,6% van de bruto-vakantie-uitkering voor de gehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel c, van dat jaar.
5. De verhoging van het ouderdomspensioen en de verhoging van de vakantie-uitkering worden jaarlijks met ingang van 1 januari en 1 juli herzien. Artikel 14, eerste tot en met achtste en twaalfde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is van overeenkomstige toepassing.
6. De betaling van de verhoging van het ouderdomspensioen en de verhoging van de vakantie-uitkering vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.
7. De verhoging van het ouderdomspensioen wordt maandelijks tezamen met het ouderdomspensioen in één bedrag betaald.
8. De verhoging van de vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar in de maand mei tezamen met de vakantie-uitkering in één bedrag betaald.
9. In afwijking van artikel 8, tweede lid, wordt in dit artikel onder ouderdomspensioen de in artikel 8, eerste lid, bedoelde toeslag niet mede verstaan.
10. In de gevallen, dat op het ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, met toepassing van artikel 13 een korting wordt toegepast, wordt op de, met inachtneming van dit artikel vastgestelde verhoging, een evenredige korting toegepast.
N
In artikel 35, eerste lid, wordt «van 15 jaar of ouder» vervangen door: die de aanvangsleeftijd heeft bereikt.
O
Artikel 37, onderdeel b, komt te luiden:
b. met ingang van de dag waarop de gewezen verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;.
P
In artikel 38, eerste en tweede lid, wordt «de 15-jarige leeftijd» telkens vervangen door: de aanvangsleeftijd.
Q
Artikel 48, vijfde lid, komt te luiden:
5. Het bij of krachtens de artikelen 13, vierde lid, 13b, 13c, 14 tot en met 26, 31, 33 en 33a bepaalde is, voor zover daarvan ten aanzien van de artikelen 17, derde lid, 18, en 24, eerste lid, bij ministeriële regeling niet wordt afgeweken, van overeenkomstige toepassing.
R
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt «de aanvraag» vervangen door: de aanvraag of het verzoek.
2. In het derde lid wordt «de aanvrager daarvan» vervangen door: de aanvrager daarvan of de verzoeker daarom.
S
Paragraaf 2 van hoofdstuk VIII vervalt, onder vernummering van paragraaf 3 van dat hoofdstuk tot paragraaf 2.
T
Aan paragraaf 2 (nieuw) van hoofdstuk VIII wordt een artikel, waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel, toegevoegd, luidende:
De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:
1. Recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon:
a. wiens eerste dag van werkloosheid is gelegen na 30 september 2006;
b. die op die dag 60 jaar of ouder is;
c. die op die dag voldeed aan de voorwaarden voor duurverlenging, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Werkloosheidswet;
d. die geboren is voor 1 januari 1956, en
e. op wie geen uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 6, van toepassing is.
B
Artikel 3a, eerste lid, komt te luiden:
1. Recht op uitkering op grond van deze wet heeft tevens de persoon:
a. voor wie na 31 december 2007 recht is ontstaan op de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering;
b. die op de dag dat het recht op de loongerelateerde uitkering van die WGA-uitkering ontstond 60 jaar of ouder is;
c. die geboren is voor 1 januari 1956, en
d. op wie geen uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 6, van toepassing is.
C
In artikel 50, tweede lid, wordt «1 juli 2016» vervangen door: 1 januari 2022.
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onder een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid tot het doen van een verzoek als bedoeld in artikel 16c van de Algemene Ouderdomswet.
B
In artikel 31 wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Onder het redelijkerwijs kunnen beschikken over vermogens- en inkomensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de mogelijkheid om het ouderdomspensioen met toepassing van artikel 16c van de Algemene Ouderdomswet geheel of gedeeltelijk eerder te laten ingaan.
[Vervallen]
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.68 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «12%» vervangen door: 11,2%.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020. Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage verlaagd met 0,4%-punt maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel 18a, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a, zesde lid, van die wet genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van het in het eerste lid genoemde percentage wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.
B
Artikel 3 127 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «17%» vervangen door: 15,8%.
2. In het derde lid, eerste volzin, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: en verminderd met 10/7 keer het aan het begin van het kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.
3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «7,5 keer» vervangen door: 7 keer.
4. Onder vernummering van het zesde lid tot achtste lid worden na het vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:
6. Het in het eerste lid genoemde percentage wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020. Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage verlaagd met 0,6%-punt maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel 18a, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a, zesde lid, van die wet genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van het in het eerste lid genoemde percentage wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.
7. De in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020. Bij deze wijziging wordt de dan in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor verlaagd met 0,25 maal het aantal jaren waarmee ingevolge artikel 18a, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de in artikel 18a, zesde lid, van die wet genoemde pensioenrichtleeftijd wordt gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van de in het vierde lid, onderdeel a, genoemde vermenigvuldigingsfactor wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «9.4 en 10.7» vervangen door: 9.4, 10.7 en 10.7b.
B
Na artikel 10.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2029 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «9.4, 10.7 en 10.7b» vervangen door: 9.4 en 10.7.
B
Artikel 10.7b vervalt.
[Vervallen]
De Wet op de loonbelasting 1964wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt «65-jarige leeftijd» vervangen door: 67-jarige leeftijd (pensioenrichtleeftijd).
2. In het achtste lid, onderdeel a, eerste volzin, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: en vermeerderd met het aan het begin van het kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
11. De in het zesde lid genoemde pensioenrichtleeftijd wordt na afloop van iedere periode van vijf kalenderjaren bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd. De wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2020 en wordt berekend op basis van de volgende formule:
V = (L – 18,26) – (P – 65)
waarbij:
V staat voor het aantal jaren waarmee de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd;
L staat voor de geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting voor de Nederlandse bevolking in jaren op 65-jarige leeftijd in het kalenderjaar van wijziging;
P staat voor de geldende pensioenrichtleeftijd in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging.
Indien V negatief is of vóór afronding minder dan 1 beloopt, wordt deze gesteld op 0. Indien V vóór afronding 1 of meer beloopt, wordt deze gesteld op 1. Een wijziging ingevolge de eerste volzin van de pensioenrichtleeftijd wordt bekendgemaakt ten minste een jaar voordat deze toepassing vindt.
12. De ramingen van de macro gemiddelde resterende levensverwachting, bedoeld in het elfde lid, worden uitgevoerd en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
B
Aan artikel 18d, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. aanpassing van de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de pensioenrichtleeftijd.
C
In artikel 18e, vijfde lid, wordt vóór de punt aan het slot ingevoegd: en vermeerderd met het aan het begin van het kalenderjaar geldende bedrag van de verhoging, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de op grond van die wet geldende uitkering.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 18, tweede lid, onderdeel a, wordt «veertig deelnemingsjaren» vervangen door «41 deelnemingsjaren» en wordt «(40-deelnemingsjarenpensioen)» vervangen door: (41-deelnemingsjarenpensioen).
B
Artikel 18e wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «40-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: 41-deelnemingsjarenpensioen.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «63-jarige leeftijd» vervangen door: 64-jarige leeftijd.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «40 deelnemingsjaren» vervangen door: 41 deelnemingsjaren.
4. In het tweede en derde lid wordt «40-deelnemingsjarenpensioen» telkens vervangen door «41-deelnemingsjarenpensioen» en wordt «63-jarige leeftijd» vervangen door: 64-jarige leeftijd.
5. In het vierde lid wordt «40-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: 41-deelnemingsjarenpensioen.
6. In het vijfde lid wordt «65-jarige leeftijd» vervangen door: 66-jarige leeftijd.
7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien de in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet genoemde pensioengerechtigde leeftijd wordt gewijzigd, worden bij algemene maatregel van bestuur eveneens dienovereenkomstig gewijzigd:
a. het in het eerste, tweede, derde en vierde lid, in artikel 18, tweede lid, onderdeel a, en in artikel 38g, eerste volzin, genoemde aantal deelnemingsjaren;
b. de in het tweede, derde en vijfde lid genoemde leeftijd.
C
In artikel 22d wordt «de artikelen 10.1 en 10.7» vervangen door: de artikelen 10.1, 10.7 en 10.7b.
D
In artikel 38g, aanhef, wordt «40-deelnemingsjarenpensioen» vervangen door: 41-deelnemingsjarenpensioen.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2029 in artikel 22d «de artikelen 10.1, 10.7 en 10.7b» vervangen door: de artikelen 10.1 en 10.7.
1. Tot en met 1 januari 2019 wordt bij het begin van het kalenderjaar het in artikel V, onderdeel B, genoemde bedrag bij ministeriële regeling gewijzigd. Bij deze wijziging wordt het te wijzigen bedrag vermenigvuldigd met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en wordt vervolgens de nodig geachte afronding aangebracht.
2. Bij de toepassing van het eerste lid per 1 januari 2013 wordt het te wijzigen bedrag eerst vermenigvuldigd met de voor het kalenderjaar 2012 geldende tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en wordt vervolgens eerst de nodig geachte afronding aangebracht.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33046-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.