33 037 Mestbeleid

Nr. 50 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2013

In antwoord op uw brief van 18 maart 2013, waarin u vraagt naar de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie van het lid Van Gerven (Kamerstuk 33 037, nr. 28), over de praktijkproef bovengronds uitrijden van mest, deel ik u het volgende mede.

Over de uitvoering van de motie bent u geïnformeerd met de brief van 11 oktober 2012 (Kamerstuk 33 037, nr. 32). In die brief is uiteengezet dat de bedoelde praktijkproef is beëindigd en dat verlenging van de voor de uitvoering van de proef verleende ontheffing niet in de rede ligt.

In het Algemeen Overleg Mest van 6 maart 2013, heb ik gezegd dat een nieuw onderzoeksvoorstel van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu en de vereniging Noordelijke Friese Wouden is ontvangen. De twee verenigingen hebben gevraagd voor de uitvoering van dat onderzoek aan 75 melkveehouders toe te staan dat drijfmest bovengronds wordt aangewend.

Een verzoek om ontheffing als hier bedoeld, dient te worden getoetst aan de voorwaarden die daarover zijn vastgelegd in het Besluit gebruik meststoffen.

Ook dient de Technische Commissie Bodem te worden gehoord.

Aan die commissie heb ik gevraagd te beoordelen in hoeverre het onderzoeksvoorstel aan die eisen van het Besluit gebruik meststoffen voldoet. Recent heeft de commissie over haar bevindingen gerapporteerd. Nu de commissie voor alle voorwaarden tot een negatieve beoordeling is gekomen, heb ik besloten de gevraagde ontheffing niet te verlenen. De brief die ik daarover aan de twee verenigingen heb gestuurd treft u hierbij aan1.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven