Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
In mijn brief van 24 oktober 2019 (Kamerstuk 33 037, nr. 365) heb ik u geïnformeerd over het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
(CDM) inzake de effectiviteit van boetes in het kader van de mestwetgeving. Ik heb
destijds op basis van het advies aangegeven boetebedragen in zijn algemeenheid niet
te verhogen, maar dat ik wel nader wilde verkennen of het differentiëren van boetes
specifiek naar bedrijfsgrootte of recidive de effectiviteit van het boetebeleid kan
vergroten.
Ik heb besloten op dit moment niet over te gaan tot een verdere differentiatie en
daarmee verhoging van de boetes gerelateerd aan bedrijfsgrootte of recidive. Er is
onvoldoende zekerheid dat het verhogen van boetes zal leiden tot een dusdanige verhoging
van de afschrikwekkendheid dat het effect zal hebben in het terugdringen van overtredingen.
Bij schending van de gebruiksnormen, de mestverwerkingsplicht, de regels ten behoeve
van een verantwoorde groei van de melkveehouderij en de verantwoordingsplicht voor
intermediaire ondernemingen leiden de huidige bepalingen voor grotere bedrijven doorgaans
al tot hogere boetes. Bij grotere bedrijven ziet de overtreding veelal op een groot
aantal kilo’s stikstof en fosfaat en dat vertaalt zich via de huidige wettelijke bepalingen
al in een hogere boete voor deze bedrijven. Ook het maximale boetebedrag is in de
praktijk geen grote beperking. Dat wordt in het kader van voornoemde stelsels niet
vaak opgelegd. Het verhogen hiervan zal dan ook weinig effect sorteren. Ook het verhogen
van de boetes bij recidive acht ik niet zinvol. In kader van het boetebeleid wordt
momenteel rekening gehouden met recidive door hierbij minder/geen matiging toe te
passen waardoor bij herhaling van een overtreding reeds een hogere boete wordt opgelegd.
Voor administratieve boetes zal, gezien de hoogte van de huidige boetes, ook bij een
verdubbeling hiervan voor kapitaalkrachtige bedrijven de afschrikkende werking slechts
beperkt vergroot worden. Bij administratieve overtredingen kan sprake zijn van herhaalde
overtredingen doordat in één keer over meerdere jaren wordt gecontroleerd. Bij het
toekennen van de boete leidt een dergelijke herhaling tot matiging, aangezien de overtreder
in de tussentijd niet op de overtreding is gewezen en dus geen tijd heeft gehad zijn
gedrag te veranderen. Er kan in dergelijke situaties ook sprake zijn van onbewuste
fouten.
Wanneer het gaat om daadwerkelijke recidive, ofwel dat na het opleggen van een boete
op een later moment opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, wordt hier net als
bij kernbepalingen reeds rekening mee gehouden in het boetebeleid (minder matigen).
Ik zie, ook ingedachte de bijbehorende verhoging van de administratieve lasten, daarom
onvoldoende voordeel in het verhogen van boetebedragen in kader van de mestwetgeving.
De CDM heeft aangegeven dat het afschrikwekkende effect van boetes wordt bepaald door
enerzijds de hoogte van de boete en anderzijds de pakkans om een overtreding te doen
resulteren in een boete. Op dit moment zet ik stevig in op het vergroten van de pakkans
bij een overtreding. Een belangrijke stap is hierin de inzet op het realiseren van
het digitaal en realtime verantwoorden van mesttransporten per 1 januari 2021. Dit
is een ambitieus traject waarbij melding van mesttransporten realtime zal gaan plaatsvinden.
Daarnaast wordt vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest gewerkt om de handhavingscapaciteit
meer gebiedsgericht en risicogericht in te zetten zodat de pakkans verder wordt vergroot.
Parallel hieraan blijft RVO zich inzetten om geconstateerde overtredingen voortvarend
te beboeten zodat matiging van deze boetes beperkt kan blijven. Ik heb er vertrouwen
in dat op deze manier de pakkans voor overtredingen wordt vergroot en dat niet naleving
van de regels verder wordt ontmoedigd.
Zoals ook toegezegd in mijn brief van 24 oktober jl. heb ik de CDM verzocht om een
advies hoe gekomen kan worden tot een eenvoudiger boetebeleid. De verwachting is dat
de CDM dit advies in het najaar oplevert. Op dat moment zal ik u informeren hoe ik
hiermee omga, ook in het licht van de lopende herbezinning van het mestbeleid.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten