33 000 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2012

Nr. 64 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2011

Bijgaand ontvangt u de evaluatie die is gemaakt ter beantwoording van de vraag of een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon gewenst is. De wettelijke plicht tot het maken van een dergelijke evaluatie, na het verstrijken van telkens een periode van vier jaar, is opgenomen in artikel 14, dertiende lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het kabinet trekt op basis van de evaluatie de conclusie dat er geen bijzondere aanpassing van het minimumloon behoeft plaats te vinden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Evaluatie bijzondere aanpassing wettelijk minimumloon periode 2007 t/m 2010

Inleiding

Elke vier jaar moet de vraag worden beantwoord of er omstandigheden zijn die een bijzondere aanpassing van het wettelijk minimumloon (WML) en de daaraan gekoppelde uitkeringen wenselijk maken1. In de Memorie van Toelichting van de Wet Minimumloon en minimum vakantiebijslag worden bij wijze van voorbeeld een aantal van deze omstandigheden genoemd, zoals een verschil in ontwikkeling tussen verdiende lonen en contractlonen of de mate van loondifferentiatie waarbij de lonen aan de onderkant van het loongebouw sterker dan wel minder sterk stijgen dan het gemiddelde. De bijzondere aanpassing kan zowel een opwaartse als neerwaartse bijstelling inhouden. Bij voorgaande evaluaties is de vraag of een aanpassing van het minimumloon gewenst is negatief beantwoord.

De vraag of er nu aanleiding is voor een bijzondere aanpassing van het minimumloon wordt thans beoordeeld op basis van een aantal variabelen:

  • Loonontwikkeling en loondifferentiatie

  • Koopkrachtontwikkeling

  • Inkomensongelijkheid

  • Werkgelegenheid

  • Niveau van het minimumloon in internationaal perspectief

In deze evaluatie wordt bezien of door onvoorziene omstandigheden het huidige niveau van de indicator hetzelfde betekent als voorheen. Als zich geen grote veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, is er geen aanleiding om het wettelijk minimumloon aan te passen. De laatste evaluatie van het wettelijk minimumloon is in november 2007 naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 200 XV, nr. 58). In deze evaluatie wordt teruggekeken over de afgelopen vier jaar, van 2007 tot en met 2010.

Loonontwikkeling en loondifferentiatie

Om een goed beeld te krijgen van de hoogte van het WML is het zinvol om te kijken naar de relatieve ontwikkeling van het minimumloon: hoe heeft dit zich ontwikkeld ten opzichte van de verdiende lonen en gewogen contractlonen bij bedrijven en overheid. Gedurende de hele periode 2007 t/m 2010 is het minimumloon gekoppeld aan de (gewogen) contractlonen bij bedrijven en overheid.

Tabel 1 geeft een overzicht van zowel de ontwikkeling van het minimumloon, als van de gewogen contractlonen bij bedrijven en overheid voor de periode 2007 t/m 2010. De gewogen contractlonen zijn een gemiddelde van de contractlonen in de markt en bij de overheid en zijn maatgevend voor de reguliere aanpassing van het minimumloon.

Tabel 1: Bruto ontwikkeling van lonen en minimumloon
 

2007

2008

2009

2010

Gemiddeld over 2007–2010

Minimumloon

2,4

2,8

3,3

1,6

2,5

Gewogen contractlonen1

2,0

3,5

2,7

1,0

2,4

Verdiende lonen

3,6

3,2

1,9

1,8

2,7

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

X Noot
1

Gewogen contractloonontwikkeling markt en overheid (CBS).

Tabel 1 toont dat de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon in de afgelopen jaren meebeweegt met de ontwikkeling van de gewogen contractlonen. Het verschil tussen de feitelijke verdiende lonen van de gewogen contractlonen is het gevolg van incidentele loonstijgingen, zoals extra gratificaties. De geringe afwijking van het minimumloon van de gewogen contractlonen is het gevolg van de gehanteerde aanpassingssystematiek, waarbij het minimumloon met een vertraging van een half jaar de contractloonontwikkeling volgt. In 2009 raakte de crisis de Nederlandse arbeidsmarkt. Doordat cao’s doorgaans voor meerdere jaren zijn vastgelegd, heeft dit de contractloonontwikkeling in 2009 niet beïnvloed. In 2010 blijft de ontwikkeling van de contractlonen wel achter bij voorgaande jaren. Door de toegepaste aanpassingssystematiek van het WML heeft dit een vertraagd effect op de ontwikkeling van het WML.

Koopkrachtontwikkeling

De hoogte en ontwikkeling van het bruto minimumloon heeft invloed op de koopkracht van mensen die werken tegen minimumloon en uitkeringsgerechtigden (waaronder de AOW’ers) in Nederland. Met een aanpassing van het minimumloon kan gericht de koopkrachtontwikkeling van deze groepen worden verbeterd of verslechterd. De vraag is of de koopkrachtontwikkeling van deze groepen in vergelijking met andere huishoudens aanleiding geeft voor het aanpassen van de hoogte van het wettelijk minimumloon. In tabel 2 wordt de standaard koopkrachtontwikkeling van verschillende huishoudens vergeleken.

Voor alle huishoudensamenstellingen is de koopkrachtontwikkeling over de periode 2007–2010 positief geweest. De koopkrachtontwikkeling van de voorbeeldhuishoudens met minimumloon of van uitkeringsgerechtigden is niet structureel lager of hoger in vergelijking met andere voorbeeldhuishoudens. Een uitzondering hierop is de koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders, vooral werkende alleenstaande ouders op WML-niveau. Om de participatie onder deze huishoudens te vergroten, is bewust beleid ingezet om de prikkel om vanuit de bijstand aan het werk te gaan, te versterken.

Tabel 2: Koopkrachtontwikkeling
 

2007

2008

2009

2010

2007 t/m 2010

Actieven:

         

Alleenverdiener met kinderen

         

modaal

– ½

2

– 1¼

2 x modaal

2

– ½

– 1¼

           

Tweeverdieners

         

modaal + ½ x modaal met kinderen

2

– ½

– 1

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

2

– ¼

– 1

3

modaal + modaal zonder kinderen

2

– ½

– ¾

2 x modaal + modaal zonder kinderen

2

– ¼

– 1

           

Alleenstaande

         

minimumloon

– ¼

– ½

modaal

2

– ½

– ¾

2 x modaal

2

0

– 1

           

Alleenstaande ouder

         

minimumloon

– ¼

11½

modaal

2

– ½

4

– 1

           

Inactieven:

         

Sociale minima

         

paar met kinderen

1

– ¾

– ½

2

alleenstaande

1

– ¾

2

– ¼

2

alleenstaande ouder

– ½

– ½

           

AOW (alleenstaand)

         

(alleen) AOW

– ½

– ¼

AOW +10000

– ½

1

– ½

           

AOW (paar)

         

(alleen) AOW

– ¾

– ½

AOW +10000

– ½

– ½

Inkomensongelijkheid

Om een goed beeld te krijgen van de hoogte van het WML is het zinvol om te kijken naar de inkomensongelijkheid binnen een land. Enerzijds kan een (grote) inkomensongelijkheid politiek onwenselijk zijn. Het wettelijk minimumloon legt een bodem in het loongebouw, waardoor aanpassing van het minimumloon een instrument is dat ingezet kan worden om de inkomensongelijkheid te beïnvloeden. Anderzijds heeft inkomensongelijkheid ook gevolgen voor de participatiebeslissingen. Tabel 3 geeft een overzicht van de ontwikkeling van inkomensongelijkheid tussen 2006 en 2009. Er is gekozen voor de ginicoëfficiënt en de theilcoëfficient als maatstaven voor inkomensongelijkheid. De ginicoëfficiënt ligt tussen 0 (volledige gelijkheid) en 1 (maximale ongelijkheid). De theilcoëfficiënt heeft de waarde 0 bij totale gelijkheid.

Wanneer we kijken naar maatstaven voor inkomensongelijkheid over de periode 2006–2009 dan is de inkomensongelijkheid in Nederland nauwelijks veranderd.

Tabel 3: Ontwikkeling inkomensongelijkheid in Nederland, periode 2001 t/m 2009
 

2006

2007

2008

2009

Ginicoëfficiënt

0,142

0,165

0,146

0,144

Theilcoëfficiënt

0,264

0,281

0,271

0,271

Bron: CBS Statline 2011

Werkgelegenheid

In de discussie in de literatuur over het minimumloon neemt de relatie tussen minimumloon en werkgelegenheid een belangrijke plaats in. De economische theorie is niet eenduidig wat betreft het effect van een verandering van het minimumloon op de werkgelegenheid. Het effect van een verandering van het minimumloon is onder andere afhankelijk van marktomstandigheden. De arbeidsmarkteffecten worden groter wanneer ook de uitkeringen worden aangepast. Een opwaartse aanpassing van het minimumloon van 10% tezamen met een verhoging van de uitkeringen met 10%, leidt tot een grotere werkloosheid (CPB, Reinventing the Welfare State, 2006).

Voor Nederland is de relatie minimumloon-werkgelegenheid gecompliceerd door de koppeling van het minimumloon aan het sociaal minimum. Participatie-effecten kunnen worden verwacht wanneer de afstand tussen het sociaal minimum en de laagste cao-schalen wijzigt. Het CPB heeft berekend dat een (kleine) aanpassing van het minimumloon – zonder aanpassing van de uitkeringen – een beperkt effect heeft op de werkgelegenheid.

Minimumloon in internationaal perspectief

In deze paragraaf wordt de hoogte van het wettelijk minimumloon in internationaal perspectief geplaatst. In de meeste West-Europese landen bestaan regelingen op het gebied van het minimumloon en de aanpassing daarvan. Nederland onderscheidt zich van andere lidstaten door een wettelijke koppeling tussen de (netto)minimumuitkeringen en het (netto)minimumloon.

In figuur 1 wordt het minimumloon voor een aantal landen met een nationaal vastgesteld minimumloon weergegeven. Hierbij wordt rekening gehouden met de relatieve koopkracht in die landen. Zoals uit figuur 1 blijkt, behoort Nederland tot de top van de landen wat betreft de hoogte van het minimumloon. Voor Nederland geldt dat er wat betreft de hoogte van het minimumloon geen verandering is te zien in de internationale positie van Nederland over de periode 2007 t/m 2010.

Landen waarmee Nederland zich normaliter vergelijkt – Zweden, Denemarken en Duitsland – kennen geen wettelijk minimumloon. In deze landen komen minimumlonen tot stand in decentrale onderhandelingen en worden vervolgens algemeen verbindend verklaard.

Figuur 1: Minimumloon internationaal in koopkrachtpariteit
                        3
                         Het minimumloon in de verschillende landen is aangepast aan de relatieve koopkracht in die landen.
                      (2007 t/m 2010)

Figuur 1: Minimumloon internationaal in koopkrachtpariteit3 (2007 t/m 2010)

Conclusie

  • In de voorgaande evaluatie is de ontwikkeling van vijf variabelen over de periode 2007 tot en met 2010 onder de loep genomen. Per variabele wordt de volgende conclusie getrokken:

    • Het bruto minimumloon is in de periode 2007–2010 volledig gekoppeld aan de ontwikkeling van gewogen contractlonen bij bedrijven en overheid. Het bruto minimumloon beweegt daarom, behoudens de gebruikelijke vertraging, mee met de ontwikkeling van de gewogen contractlonen.

    • De koopkrachtontwikkeling van de voorbeeldhuishoudens met minimumloon of van uitkeringsgerechtigden is niet structureel lager of hoger in vergelijking met andere voorbeeldhuishoudens. Een uitzondering hierop is de koopkrachtontwikkeling van werkende alleenstaande ouders met een minimuminkomen. Dit is het resultaat van bewust ingezet beleid.

    • Nederland kent een lage inkomensongelijkheid. Gedurende de afgelopen periode is de inkomensongelijkheid vrijwel onveranderd gebleven.

    • Het werkgelegenheidseffect van verhoging van het bruto minimumloon met aanpassing van uitkeringen leidt tot een hogere werkloosheid.

    • Het minimumloon in Nederland is relatief hoog. De positie van Nederland wat betreft de hoogte van het minimumloon is in de periode 2007–2010 niet veranderd.

  • Het kabinet trekt op basis van de ontwikkeling van deze variabelen de conclusie dat er geen grote veranderingen in omstandigheden hebben voorgedaan. Er behoeft daarom geen bijzondere aanpassing van het minimumloon plaats te vinden.


X Noot
1

Deze verplichting is opgenomen in artikel 14, dertiende lid van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Dit artikel is ook bekend onder de naam Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA).

X Noot
3

Het minimumloon in de verschillende landen is aangepast aan de relatieve koopkracht in die landen.

Naar boven