33 000 XII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2012

Nr. 58 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 november 2011

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu inzake beleidsartikel 31 uit de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (Kamerstuk 33 000 XII, nrs. 1–2).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 november 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De griffier van de commissie,

Sneep

1

Wat is het informatiehuis Water? Wie is verantwoordelijk voor de inrichting, uitvoering, beheer en financiering ervan? Wat is uw rol hierin?

Het Informatiehuis Water is een samenwerkingsverband van Rijkswaterstaat, Het Waterschapshuis (Unie van Waterschappen) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) dat als taak heeft te zorgen voor een meer efficiënte uitwisseling en verwerking van gegevens voor het waterbeheer. Zo kunnen de waterbeheerders hun diverse (Europese) rapportageverplichtingen en andere werkprocessen met minder inspanning en kwalitatief beter uitvoeren.

Mijn rol is enerzijds die van medefinancier van het Informatiehuis, via de bijdrage van Rijkswaterstaat, en anderzijds die van gebruiker van producten van het Informatiehuis Water, ten behoeve van de uitvoering van en informatievoorziening over de nationale en internationale wetgeving op het gebied van water.

2

Kunt u aangeven waarom artikel 31 niet is voorzien van informatie in kwalitatieve zin, waarin bijvoorbeeld de budgetflexibiliteit inzichtelijk wordt? Kunt u deze informatie alsnog verschaffen? Kunt u aangeven wat de voor- en nadelen zijn van de wijze van presentatie van budgetflexibiliteit voor artikel 31?

Dat er geen grafiek en tabel over de budgetflexibiliteit meer is opgenomen, is het gevolg van het traject «Verantwoord Begroten»: De huidige praktijk in de begroting is dat veel uitgaven al voor 100% als juridisch verplicht aangemerkt worden. Hoewel deze werkwijze formeel juist is, komt de waarde van het instrument om inzicht te bieden in mogelijkheden tot amenderen, onvoldoende tot zijn recht. Het voorstel van het kabinet is om de budgetflexibiliteit niet meer kwantitatief op te nemen in de begroting, maar via een kwalititatieve toelichting inzicht te bieden in de budgetflexibiliteit.

3

Waar in de begroting 2012 is helderheid verschaft over de effecten van de natuurontwikkelingbezuinigingen op de planning en doorgang van projecten op het gebied van de waterhuishouding? Op welke wijze en welke termijn wordt invulling gegeven aan de uitvoering van de motie Jansen c.s. over de bezuinigingen op natuurontwikkeling (Kamerstuk 27 625, nr. 221)?

In de begroting 2012 kon nog geen helderheid verschaft worden over de gevolgen van de bezuinigingen op natuur voor waterprojecten. Besluitvorming hierover bij het ministerie van EL&I heeft nog niet plaatsgevonden. Deze maand zal mijn antwoord op de motie Jansen c.s. in een brief aan de Tweede Kamer aangeboden worden.

4

Hoe gaat u meten en inzichtelijk maken dat de maatregelen in het Bestuursakkoord Water leiden tot een doelmatigheidswinst van tien procent? Is hiervoor een nulmeting verricht?

In het Bestuursakkoord Water is afgesproken dat de partijen gezamenlijk streven naar 750 miljoen doelmatigheidswinst structureel vanaf 2020 en dat zij dit zullen monitoren. Op dit moment wordt gewerkt aan de opzet voor de monitor en de uitvoering van de bijbehorende nulmeting.

5

Wat is precies de relatie tussen het mestbeleid en het waterkwaliteitsbeleid? Welke beleidsafwegingen zijn er tussen deze beide beleidsterreinen gemaakt? Welke gevolgen hebben de keuzes binnen het mestbeleid gehad voor de uitvoering en financiering van de waterkwaliteitsmaatregelen?

Het mestbeleid richt zich op de vermindering van stikstof en fosfaat afkomstig van agrarische bronnen met als doel de realisatie op termijn van de 50 mg nitraatnorm in het grond- en oppervlaktewater en de vermindering van eutrofiering van het oppervlaktewater. De maatregelen die in het kader van het mestbeleid worden genomen maken onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen die nodig zijn om waterkwaliteitsdoelen voor oppervlaktewater en grondwater te realiseren, zoals voor de Kaderrichtlijn Water. Aanvullend op het mestbeleid richt het waterkwaliteitsbeleid zich met name op de vermindering van emissies afkomstig uit andere bronnen zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties, overstorten en industrie en op het nemen van inrichtingsmaatregelen in het watersysteem. Conform de motie van Van der Vlies c.s. (Kamerstuk 27 625 nr. 92) worden aanvullende maatregelen bij agrarische ondernemers ten behoeve van het waterkwaliteitsbeleid, die verdergaan dan verplichte maatregelen op grond van het mestbeleid en het Activiteitenbesluit, genomen op basis van vrijwilligheid.

6

Waarom hebt u het staafdiagram met het percentage waterkeringen, dat voldoet aan de normen, niet voldoet aan de normen of geen oordeel kent, niet meer opgenomen in de begroting?

Vanwege de nieuwe begrotingssystematiek «Verantwoord begroten» is de staafdiagram niet opgenomen. De Kamer wordt voor het wetgevingsoverleg van 5 december 2011 geïnformeerd over de resultaten van de derde landelijke toetsing op veiligheid van de primaire waterkeringen.

7

Kunt u aangeven wat inhoudelijk wordt verstaan onder dijken die vallen in de categorie «geen oordeel» en wat er concreet is gedaan om dit percentage te verkleinen?

Als het oordeel luidt «geen oordeel», betekent dit dat de waterkeringbeheerder extra onderzoek zal moeten uitvoeren om tot een oordeel te komen. In de derde toetsing zal dit percentage naar verwachting worden verlaagd door extra inzet van de waterkeringbeheerder om de betreffende waterkeringen gedetailleerd te onderzoeken en door de mogelijkheid om via een zogenaamd «beheerdersoordeel» tot een veiligheidsoordeel van de waterkeringen te komen.

8

Waarom zijn de artikelen over waterkwantiteit (vorig jaar: 31.04) en waterkwaliteit (vorig jaar: 31.05) samengevoegd tot één beleidsartikel (Nu; 31.04)? Gaat deze samenvoeging ten koste van het budgetrecht van de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe motiveert u deze keuze?

Zoals in de leeswijzer van de begroting is aangegeven is artikel 31 aangepast op basis van de systematiek van verantwoord begroten. Hierbij worden de operationele doelstellingen Waterkwaliteit en Waterkwantiteit integraal bekeken. Daarnaast liep het budget voor Waterkwantiteit sterk af naar minder dan € 0,3 mln. per jaar. De feitelijke inzet van de middelen voor opdrachten, subsidies en bijdragen aan internationale organisaties is in het artikelonderdeel nader toegelicht. Deze samenvoeging gaat dan ook niet ten koste van het budgetrecht, omdat het budget alleen is verschoven naar een ander artikelonderdeel. De Kamer heeft altijd mogelijkheden tot amenderen.

9

Waarom is er gekozen voor toevoeging van een extra subartikel (31.04) «Water in Gebieden»? Wat houdt dit subartikel precies in en kunt u toelichten wat in dat kader uw verantwoordelijkheden zijn? Kunt u aangeven tot waar uw verantwoordelijkheid reikt voor wat betreft het «water in gebieden», waar deze verantwoordelijkheid gedeeld wordt met provincies en waterschappen en vanaf waar het de verantwoordelijkheid betreft van provincies en waterschappen? Waarover gaat u straks verantwoording afleggen en waarover niet?

Subartikel 31.04 «Water in Gebieden» geeft uitdrukking aan de verantwoordelijkheid van IenM bij het ontwikkelen en implementeren van beleid ten behoeve van het realiseren van de integrale wateropgave in gebieden met grote rijkswateren. Dit vindt plaats in nauwe samenspraak met provincies en waterschappen, die verantwoordelijk zijn voor het regionale watersysteem.

Daarnaast gaat het artikel over de ambitie om het waterbelang goed te borgen in ruimtelijke afwegingen, via instrumenten zoals de watertoets. De ruimtelijke afwegingen worden gemaakt door rijk, provincie of gemeente. Het rijk heeft hier een systeemverantwoordelijkheid.

Het waterbeleid voor gebieden is vastgelegd in het Nationaal Waterplan. Ik rapporteer regelmatig over de uitvoering van de acties uit het Nationaal Waterplan.

10

Welke sturingsmogelijkheden heeft u straks nog bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma en waarop kan de Kamer u nog aanspreken?

In het Bestuurakkoord Water is afgesproken dat het Rijk eindverantwoordelijk is en blijft voor de waterveiligheid. Ik stel jaarlijks het Hoogwaterbeschermingsprogramma in het kader van het Deltaprogramma vast en rapporteer dit aan de Tweede Kamer. Het Rijk draagt 50% bij in de bekostiging van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma en beschikt daarmee over sturingsmogelijkheden door het stellen van regels en eisen aan de wijze waarop beheerders in aanmerking komen voor een Rijksbijdrage.

Het gaat om soberheid, doelmatigheid en strakke beheersing. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma is onderdeel van de uitvoering van het Deltaprogramma.

11

Waarom zijn relevante indicatoren voor waterkwantiteit en waterkwaliteit, voor zowel het hoofd- als regionale watersysteem, verdwenen?

Zoals in de leeswijzer van de begroting is aangegeven is artikel 31 aangepast op basis van de systematiek van verantwoord begroten. De indicatoren voor het regionaal watersysteem zijn hiermee vervallen, omdat de Minister daarvoor slechts systeemverantwoordelijk is. De effectindicatoren voor het hoofdwatersysteem zijn vervallen, omdat deze onvoldoende inputgericht zijn.

12

Kunt u aangeven wanneer in het najaar de resultaten van de derde Landelijke Rapportage Toetsingen (LRT-3) kunnen worden verwacht?

De landelijke resultaten van de 3e toetsing worden voor het wetgevingsoverleg van 5 december 2011 gerapporteerd aan de Kamer.

13

Kunt u aangeven wat er gedaan wordt aan het oplossen en voorkomen van kleine onverwachte storingen aan bijvoorbeeld de regelsystemen van stuwen en spuien?

Iedere zes jaar laat Rijkswaterstaat de objecten grondig inspecteren. Hiermee wordt inzicht verkregen in de onderhoudstoestand en de maatregelen die de komende jaren nodig zijn om het object te laten blijven functioneren. Op basis van deze gegevens worden de onderhoudsplannen opgesteld. Het onderhoud wordt daarna uitgevoerd door aannemers.

In aanvulling daarop monitort Rijkswaterstaat (de Regionale Diensten) het dagelijks functioneren van de objecten. Mocht er, ondanks deze voorzorgsmaatregelen, toch sprake zijn van onverwachte uitval of storingen, dan zijn er servicecontracten met aannemers om de storing op zo kort mogelijke termijn te herstellen.

14

Leiden de afspraken in het Bestuursakkoord Water tot een wijziging in de uitvoering en taak- en lastenverdeling van het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015?

Het aandeel van het Rijk binnen de beoogde doelmatigheidswinst uit het Bestuursakkoord Water is relatief beperkt en zal worden gerealiseerd door middel van efficiencymaatregelen. Daarnaast worden er tussen Rijkswaterstaat en de Waterschappen afspraken voorbereid over de overdracht van het beheer en onderhoud van keringen en waterwegen van het Rijk naar de Waterschappen en ook van Waterschap naar Rijk. Dat geeft enig maar ook beperkt effect op de taak- en lastenverdeling van het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015.

15

Waarom is twee procent van de maatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water in het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015 komen te vervallen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?

In het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) 2010–2015 zijn alle KRW-maatregelen (meer dan 350) voor de Rijkswateren opgenomen. De categorie vervallen/onbekend van 2% omvat een aantal maatregelen die per abuis zijn opgevoerd of waarvan bleek dat deze niet door RWS maar door een waterschap worden uitgevoerd.

16

Waarom wordt in de indicator over het aantal Kaderrichtlijn Watermaatregelen van Rijkswaterstaat geen relatie meer gelegd met de kosten?

De maatregelen beogen de doelen van de Kaderrichtlijn Water te realiseren. De relatie met de kosten wordt gelegd in de begroting van het Infrastructuurfonds en het MIRT.

17

Heeft Nederland de doelen van de Kaderrichtlijn Water gehaald als alle maatregelen, die in dat kader worden genomen, zijn uitgevoerd? Is de voortgang van de geplande maatregelen wel een juiste indicator voor het halen van genoemde doelen?

Voor de rijkswateren is ingeschat dat uitvoering van de maatregelen leidt tot realisatie van de ecologische doelen van de Kaderrichtlijn Water. Daarmee is de voortgang van de geplande maatregelen een juiste indicator voor het halen van genoemde doelen.

18

Hoe kan op basis van de begroting 2012 straks een oordeel worden geveld over de effectiviteit van de maatregelen ten behoeve van de waterkwaliteit in Nederland? Hoe waarborgt u de kwaliteit en juistheid van de gegevens voor de rapportage aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gezien het feit dat er in de begroting 2012 geen indicatoren meer voor regionale wateren zijn opgenomen?

De doelstelling van het onderdeel waterkwaliteit op de begroting is «Het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en de Noordzee en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water.» Het rijk heeft een primaire verantwoordelijkheid voor het hoofdwatersysteem en daarom is de voortgang van de uitvoering van de maatregelen van Rijkswaterstaat als indicator opgenomen. De indicator voor het regionaal watersysteem is geschrapt omdat IenM hier alleen systeemverantwoordelijk voor is.

Daarnaast wordt regelmatig over de voortgang van de uitvoering van maatregelen voor alle waterlichamen gerapporteerd. Conform de eisen van de Kaderrichtlijn Water zullen de resultaten die in 2012 aan de Kamer worden gepresenteerd, ook aan de Europese Commissie worden gerapporteerd.

De effectindicator voor het hoofdwatersysteem is vervallen omdat dit naast het beheer van het watersysteem ook een resultante is van de natuurlijke omstandigheden. De toestand van alle waterlichamen wordt gemonitord en voor iedere planperiode weergegeven in de Stroomgebiedbeheerplannen. Hiermee wordt kennis verkregen over de effectiviteit van de maatregelen ten behoeve van de waterkwaliteit in Nederland. Met deze kennis kan eventueel het maatregelpakket worden bijgestuurd.

19

Hoe waarborgt u dat het nationale waterbeleid adequaat geïmplementeerd en uitgevoerd wordt door decentrale overheden en waterbeheerders? Bent u in de laatste tien jaar door de Europese Commissie in gebreke gesteld op het terrein van de Kaderrichtlijn Water? Lopen er momenteel geschillen met de Europese Commissie? Zo ja, waarom en wat zijn hiervan de (financiële) consequenties?

Het nationale waterbeleid komt tot stand na een intensieve samenwerking tussen rijk, decentrale overheden en waterbeheerders. Een adequate implementatie en uitvoering is gewaarborgd doordat de verantwoordelijkheden van alle partijen zijn vastgelegd in het Waterwet en nader geconcretiseerd in het Bestuursakkoord Water.

Nederland is één van de 11 lidstaten die in gebreke is gesteld vanwege de interpretatie van het begrip «waterdienst» uit de KRW. De lidstaten zijn van mening dat de KRW zich beperkt tot de levering en afvoer van water (drinkwater en afvalwater), terwijl de Commissie ook allerhande andere functies mee wil nemen (waterkracht, scheepvaart, overstromingsbeheer). Voor deze waterdiensten moeten dan de kosten worden teruggevorderd op de gebruikers. De consequenties van de ingebrekestelling zijn pas duidelijk na afronding van de ingebrekestellingsprocedure.

20

Kunt u aangeven wat de budgettaire gevolgen zijn van het Bestuursakkoord Water?

De budgettaire gevolgen van het Bestuursakkoord Water worden verantwoord op artikel 16 van het Infrastructuurfonds. Hierin is bij artikel 16.09 een specificatie opgenomen van de ontvangsten van de waterschappen. De bijdrage van de waterschappen is op artikel 16.09 als ontvangsten geraamd. De waterschappen dragen vanaf 2011 81 miljoen bij aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma. In 2014 wordt bij continuering van de afspraken deze bijdrage verhoogd tot 131 miljoen en vanaf 2015 wordt de bijdrage 181 miljoen per jaar structureel.

21

Kunt u aangeven welk gedeelte van de uitgaven van artikel 31 juridisch verplicht is?

Van de totale programmauitgaven op artikel 31 is naar verwachting 55% op 1 januari 2012 juridisch verplicht. De resterende middelen zijn bestuurlijk of beleidsmatig gebonden danwel complementair noodzakelijk.

22

Wanneer wordt het onderzoek uitgevoerd naar de selectie van «prioritaire beleidsthema’s» en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?

De voorbereiding voor het onderzoek naar de selectie van «prioritaire beleidsthema’s» ten behoeve van het volgende beleidsplan (brede rijksvisie als opvolger van het nationaal Waterplan) begint in 2012. De Tweede Kamer wordt met de begroting 2013 over de stand van zaken geïnformeerd.

23

Wat wordt bedoeld met het «bredere nationaal plan»?

Conform afspraak in het Bestuursakkoord Water zal er na afloop van het huidige nationaal Waterplan geen nieuw afzonderlijk beleidsplan gemaakt worden. Het waterbeleid zal worden geïntegreerd in de Omgevingsvisie die als planfiguur is voorzien in de in voorbereiding zijnde Omgevingswet.

24

Hoe verhouden de kennisbijeenkomsten, die in 2012 worden georganiseerd over de normering van waterveiligheid, zich tot het in het Deltaprogramma 2012 aangekondigde principebesluit over de normering van dijken, welke eind 2011 genomen zou worden?

Op basis van de uitgevoerde studies (een maatschappelijke kosten batenanalyse en een slachtofferrisicoanalyse) zal ik nog voor het wetgevingsoverleg water van 5 december mijn eerste beeld over de totale toekomstige veiligheidsopgave schetsen. De uitwerking van de veiligheidsopgave zal, onder regie van de deltacommissaris, samen met de gebiedsgerichte deelprogramma’s van het Deltaprogramma worden opgepakt. Hierbij wordt gekeken naar verschillende soorten maatregelen: naar preventieve maatregelen ter voorkoming van een overstroming, zoals extra dijkversterking, een betere ruimtelijke inrichting en een verdere verbetering van de rampenbeheersing (meerlaagsveiligheid). De uitgevoerde studies leveren geen wettelijke normen op. De studies zijn bouwstenen op basis waarvan met alle betrokken partijen per gebied bekeken moet worden welke soorten maatregelen nodig en mogelijk zijn. Onderdeel van deze gezamenlijke aanpak is een informatieronde langs de gebiedsgerichte deelprogramma’s om de uitkomsten van de studies toe te lichten.

25

  • a. Welke normen voor veiligheid vormen de basis voor de vierde toetsing die vanaf 2017 wordt uitgevoerd?

  • b. Hoe verhoudt de voorbereiding van deze vierde toetsing zich tot het aangekondigde principebesluit dat eind 2011 genomen zou worden?

In 2014 zal de deltacommissaris één samenhangend voorstel voor de deltabeslissingen voorleggen. Eén onderdeel van de deltabeslissing Waterveiligheid betreft het voorstel van de deltacommissaris om de waterveiligheidsnormen te actualiseren. In 2015 neemt het kabinet een beslissing over deze voorstellen van de deltacommissaris.

26

Gaan het Hoogwaterbeschermingsprogramma 3 en Hoogwaterbeschermingsprogramma 4 straks integraal onderdeel uitmaken van het integrale waterveiligheidsprogramma en het Deltaprogramma of blijven het gescheiden uitvoeringsprogramma's?

Deze programma’s gaan integraal onderdeel uitmaken van het integrale waterveiligheidsprogramma en het Deltaprogramma. Op dit moment is er nog sprake van onderscheiden uitvoeringsprogramma’s. Met de komst van het Deltaprogramma wordt onder regie van de deltacommissaris toegewerkt naar één integraal of samenhangend waterveiligheidsprogramma als belangrijk onderdeel van het jaarlijkse Deltaprogramma. Bij de totstandkoming van de programmering en de aansturing van de uitvoering zal vanzelfsprekend recht worden gedaan aan de onderscheiden verantwoordelijkheden van de bestuurlijke partners van het Deltaprogramma.

27

Kunt u concretiseren op welke wijze «veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving gestimuleerd» zullen worden?

De vraag slaat op beleidsartikel 38, dit maakt geen onderdeel uit van de agenda van het wetgevingsoverleg water op 5 december.

28

Is er sprake van continue toetsing van waterkeringen, gezien het feit dat er een vierde toetsing op waterveiligheid wordt voorbereid voor 2017?

De Deltabeslissing Waterveiligheid die naar verwachting in 2014 wordt genomen heeft mogelijk gevolgen voor het instrumentarium waarmee de toetsing op waterveiligheid wordt uitgevoerd. Voorgesteld is daarom om de start van de 4e ronde toetsing uit te stellen tot er duidelijkheid is over deze Deltabeslissing, doch tot uiterlijk 2017. De beheerder van primaire keringen heeft evenwel doorlopend de zorgplicht voor de keringen en daarmee de verplichting om continu op de hoogte te zijn van de toestand van zijn keringen.

29

Hoe verhouden de lopende projecten in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport in de Zuidwestelijke Delta, het Volkerak-Zoommeer en Grevelingen zich tot de in voorbereiding zijnde deltabeslissing Rijn-Maasdelta?

Kunt u een opsomming geven van de belangrijke beslismomenten voor de komende twee jaar voor de lopende MIRT-projecten in de Zuidwestelijke Delta, het Volkerak-Zoommeer en Grevelingen?

Er worden alleen (deel)besluiten genomen over de MIRT-projecten Grevelingen en Volkerak-Zoommeer die passen binnen de kaders van het Deltaprogramma, waaronder de deltabeslissing Rijn-Maasdelta. Medio 2012 wordt in overleg met de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta:

  • een voorkeursbesluit verwacht over de MIRT-verkenning Capaciteit Volkeraksluizen.

  • bezien of besluitvorming mogelijk is over enkele «altijd goed» maatregelen zoals het Tidal Test Centre (Getijcentrale Brouwersdam) en (zoet)waterinnovaties op weg naar een duurzame en vitale delta, waaronder het bellenscherm Nieuwe Waterweg.

Deze besluiten hebben geen onomkeerbare gevolgen voor de ontwikkeling van het gebied en staan verantwoorde deltabeslissingen dus niet in de weg.

In synergie met de deltabeslissingen wordt in de periode 2014–2015 structureel besluit verwacht over de samenhangende ontwikkelrichting van Grevelingen en Volkerak-Zoommeer: wel of geen getij op de Grevelingen (in combinatie met een getijcentrale), wel of geen waterberging op de Grevelingen, een zoet of een zout Volkerak-Zoommeer en dergelijke.

30

Kunt u aangeven hoe hoog de jaarlijkse contributies zijn die Nederland betaalt aan Oslo-Parijs (Conventie voor de bescherming van het mariene milieu van de Noord-Oost Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee) en de rivierencommissies en hoe deze contributies worden besteed?

De jaarlijkse contributie van Nederland aan de OSPAR-commissie bedraagt € 100 000,–, aan de Internationale Rijncommissie € 340 000,–, aan de Internationale Maascommissie € 145 000,– en aan de Internationale Scheldecommissie € 30 000,–. De jaarlijkse kosten van deze commissies worden voor het grootste deel bepaald door de salarissen van de medewerkers van de secretariaten. Daarnaast zijn er kosten voor huisvesting, bedrijfskosten, computerapparatuur en software, publicaties, etc. Via een verdeelsleutel, die verschilt per commissie, worden de kosten omgeslagen over de verdragspartijen.

31

Kunt u voor de uitgaven binnen de post Ruimte voor de Rivier in 2012 en verder aangeven hoe deze zouden veranderen, als wordt uitgegaan van een Rijnafvoer van 12 600 kubieke meter per seconde in plaats van 16 000 kubieke meter per seconde?

Ruimte voor de Rivier heeft als doelstelling het veilig afvoeren van 16 000 m3/s in 2015. Deze afvoer is gekoppeld aan de normen zoals vastgelegd in de Waterwet.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), Ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. Leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Boer, B.G. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Naar boven