33 000 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2012

Nr. 52 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 november 2011

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de brief van 4 oktober 2011 inzake het Toetsingskader militaire bijstand aan nationale civiele autoriteiten (Kamerstuk 33 000 X, nr. 6).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 november 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

Roovers

1

Kunt u nader ingaan op de reactietijden van militaire bijstand? Wanneer moeten de onderdelen van de krijgsmacht paraat staan om op te treden bij een verzoek van civiele autoriteiten?

In 2006 hebben de minister van Defensie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afspraken gemaakt over de inzet van militaire capaciteiten ten behoeve van civiele autoriteiten (Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking, ICMS; Kamerstuk 30 300 X, nr. 106). In beginsel staan alle defensiecapaciteiten hiervoor ter beschikking, afhankelijk van beschikbaarheid. Een deel van deze capaciteiten heeft Defensie gegarandeerd beschikbaar gesteld, zoals een detachement van 3 000 militairen voor rampenbestrijding, teams voor de opruiming van explosieven (EOD), geneeskundige hulpposten, een noodhospitaal, kleine onbemande vliegtuigjes, een samengestelde eenheid voor de bescherming van havens en capaciteit voor de bestrijding van chemische, biologische, radiologische of nucleaire besmetting (CBRN). De reactietijden voor deze gegarandeerde capaciteiten lopen uiteen van twee tot 48 uur.

2

Ziet u in de toekomst een grotere binnenlandse rol voor de Landmacht bij gewelddelicten die de politie en/of de KMar niet alleen aankunnen?

Op grond van artikel 58 van de Politiewet 1993 kan op verzoek van de minister van Veiligheid en Justitie de Koninklijke marechaussee (Kmar) bijstand verlenen. Indien de Kmar daarin niet kan voorzien, beziet Defensie op grond van artikel 59 of andere operationele commando’s deze bijstand kunnen verlenen. Nationale inzet is een hoofdtaak van Defensie waarvoor specifieke capaciteiten vanuit alle operationele commando’s beschikbaar zijn voor de civiele autoriteiten. De behoefte aan deze capaciteiten wordt door de civiele autoriteiten geformuleerd. Zie ook het antwoord op de vragen 8 en 9.

3 en 5

Op welke gebieden – naast cyber – ziet Defensie concrete mogelijkheden tot samenwerking met de civiele autoriteiten?

Waarom beperkt de samenwerking met de civiele autoriteiten en diensten zich tot een incidentele rampenoefening? Welke initiatieven zijn of worden er genomen om te komen tot het gezamenlijk gebruik van oefenfaciliteiten, simulatoren en training?

De civiel-militaire samenwerking strekt zich uit over een breed terrein. In alle 25 veiligheidsregio’s heeft Defensie verbindingsofficieren geplaatst. Samen met de regionaal militaire commandanten staan zij het bestuur van de veiligheidsregio met raad en daad bij, zowel ten behoeve van preventie als voor de reactie op een incident of calamiteit. Ook bij het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) is Defensie permanent vertegenwoordigd.

Bij operationele samenwerking, zowel in het domein van rampenbestrijding en crisisbeheersing als in het domein van de openbare orde en rechtshandhaving, valt te denken aan de inzet van de Kmar voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad, de inzet van bemande en onbemande waarnemingscapaciteit ter ondersteuning van politie en bestuurlijke autoriteiten, en de inzet van andere capaciteiten van Defensie bij het zoeken naar vermiste personen, wapens of munitie. De kennis en ervaring die Defensie heeft opgedaan in recente operaties in Irak en Afghanistan wordt gebruikt bij de inzet van de zogenoemde searchcapaciteit van de genie in gecombineerde teams met de politie, FIOD, de Nationale Recherche of, zoals onlangs in Venlo en Breda, de douane.

Een goed voorbeeld van geïntegreerde samenwerking op het gebied van opleiding en training is de samenwerking van Defensie met de politie, de brandweer en de geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen (GHOR) om kennis, opleidingen, oefeningen en trainingsmogelijkheden te bundelen in een multidisciplinair trainings- en expertisecentrum op CBRN-gebied. Ook de samenwerking tussen de Nederlandse Defensie Academie, de Politieacademie en het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid in het Centre for National Security and Safety (CENS2) is een voorbeeld van samenwerking bij opleidingen en van het delen van kennis.

In het kader van de herbelegging van het vastgoed bij Defensie wordt tot slot gekeken naar de mogelijkheden tot co-locatie en intensivering van de samenwerking tussen de Dienst Speciale Interventies (DSI), de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) en de Unit Interventie Mariniers (UIM).

4

Is er sprake van overleg en zo mogelijk afstemming met het ministerie van Veiligheid en Justitie op het gebied van materieelprojecten? Bijvoorbeeld op het gebied van ICT, situational awareness, materieelbeheer, persoonlijke uitrusting, beschermende middelen, communicatiemiddelen, sensortechnologie? Zo nee, waarom niet?

Het ministerie van Defensie en het ministerie van Veiligheid en Justitie voeren regelmatig overleg over materieel-, ICT en infrastructuurprojecten. De structurele samenwerking tussen Kmar en politie krijgt ook vorm door de deelneming van de Secretaris-Generaal van Defensie aan het veiligheids- en korpsbeheerdersberaad en van de Commandant van de Kmar aan de Raad van de Korpschefs. Ook in deze fora worden materieelprojecten besproken. Voorbeelden van samenwerking zijn de projecten «C2000», «meldkamer van de toekomst» en het gezamenlijk gebruik van infrastructuur door Kmar en politie. Ook worden in het kader van ICMS afspraken gemaakt over verwerving en inzet van defensiemiddelen voor de ondersteuning bij CBRN-incidenten. Voorts is er overleg over de benodigde IV-investeringen voor de inzet van de Kmar op Bonaire, St. Eustatius en Saba.

6

Is er voor de behoeftestelling Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s) overleg met de civiele autoriteiten over medefinanciering vanuit de innovatie- en veiligheidsagenda? Dit in het licht van de motie Voordewind c.s. uit 2007, herhaald in latere jaren. Zo nee, waarom niet?

In de motie-Voordewind c.s. van 6 juni jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 25) wordt de regering naar aanleiding van de voorgenomen aanschaf van UAV’s met een groot bereik (MALE UAV) verzocht de mogelijkheden te onderzoeken van de aanschaf van UAV’s die worden uitgerust met een sensorpakket dat met Nederlandse steun is ontwikkeld. Zoals ik heb toegezegd in reactie op deze motie zullen de mogelijkheden hiervoor tijdens de vervolgfasen van het project MALE UAV worden onderzocht. Eerdere moties over dit onderwerp (Kamerstukken 31 200 X, nr. 62 en 32 123 X, nr. 78) legden een verband met de Maatschappelijke Innovatie Agenda (MIA) Veiligheid. In de brief van 10 april 2010 is uiteengezet dat een project voor een vliegende radar in aanmerking kon komen voor de tweede tranche van de MIA Veiligheid (Kamerstuk 32 123 X, nr. 115). De industrie heeft echter voor de MIA Veiligheid geen projectvoorstel voor een vliegende radar ingediend en Defensie heeft geen voorstel ontvangen voor een sensorpakket zoals bedoeld in deze moties. Ik zal de Kamer spoedig informeren over de behoeftestelling van het project MALE UAV.

7

Kunt u toezeggen dat bij het takenpakket van toekomstige UAV-vliegtuigen de nationale en kustwachtbehoefte zwaarwegend is?

Ja. Ter vervanging van de recent uit dienst gestelde tactische UAV Sperwer verwerft Defensie op dit moment een Short Range Tactical UAV-systeem. Dit project wordt medegefinancierd met de ICMS-investeringsgelden. De UAV’s kunnen voor nationale taken, inclusief kustwachttaken en de opsporing van strafbare feiten, worden ingezet. Ook de MALE UAV kan worden ingezet ter ondersteuning van de civiele autoriteiten, bijvoorbeeld voor ordehandhaving, dijkbewaking of hulp bij rampen, maar ook voor kustwachttaken.

8 en 9

Wie beoordeelt er of andere onderdelen van de krijgsmacht dan de KMar moeten worden ingezet voor bijstand aan de politie? Op grond van welke concrete criteria wordt dit besluit genomen?

In hoeverre kunnen KMar en de Landmacht gezamenlijk worden ingezet op grond van artikel 58 van de Politiewet 1993? Kan het in bepaalde gevallen voorkomen dat kostbare tijd verloren gaat indien eerst wordt gekeken naar de bijstand volgens artikel 58, terwijl bijstand in het kader van artikel 59 eigenlijk noodzakelijk is? Kan de inzet in het kader van artikel 58 (KMar) en artikel 59 (andere onderdelen krijgsmacht) niet beter worden geïntegreerd in één artikel?

De artikelen 58 en 59 Politiewet 1993 dienen successievelijk te worden bezien. Wanneer de civiele autoriteiten militaire bijstand van Defensie vragen, beziet Defensie eerst op grond van artikel 58 of de Kmar deze bijstand kan verlenen. Wanneer de Kmar daartoe niet in staat is, wordt op grond van artikel 59 gekeken of een van de andere operationele commando’s deze bijstand kan leveren. Deze inventarisaties kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd. Indien de bijstandsvraag een specifieke capaciteit betreft waarover de Kmar niet beschikt, worden alleen de andere operationele commando’s benaderd op grond van artikel 59. In de praktijk leidt deze getrapte systematiek niet tot het verlies van kostbare tijd en zie ik geen noodzaak tot wetswijziging.

10

Brengt de invoering van de Nationale Politie veranderingen voor de rol die u als minister van Defensie heeft als beheerder met zich mee? Zo ja, welke?

Nee.

11

Waarom moet de minister van Veiligheid en Justitie eerst beoordelen of een verzoek van lokale autoriteiten voor militaire bijstand doorgeleid mag worden naar de minister van Defensie? Waarom kan de lokale gezagsdrager niet beoordelen of er bij de politie of andere hulpdiensten voldoende civiele capaciteit beschikbaar is?

De lokale gezagsdrager heeft onvoldoende inzicht in de bovenregionaal beschikbare civiele capaciteiten. De minister van Veiligheid en Justitie heeft dit inzicht wel en kan beoordelen of voor een bijstandsaanvraag voldoende civiele middelen beschikbaar zijn, of dat de vraag moet worden doorgeleid naar het ministerie van Defensie. Voorts moet de minister van Veiligheid en Justitie prioriteiten stellen indien als gevolg van gelijktijdige bijstandsaanvragen vanuit verschillende veiligheidsregio’s een schaarste aan capaciteiten dreigt.

12

Speelt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding een rol bij het beoordelen of er behoefte is aan het inzetten van militaire bijstand voor civiele doeleinden? Zo ja, welke rol?

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding is een adviseur van de Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot de inzet van militaire bijstand voor civiele doeleinden. De NCTb heeft daarnaast een rol bij de inzet van militaire bijstand ten behoeve van contraterrorisme of het bewaken en beveiligen in het rijksdomein. Voorbeelden hiervan zijn: de inzet van F-16»s (Quick Reaction Alert) ten behoeve van het afwenden van een terroristische dreiging in de lucht; de inzet van de Dienst Speciale Interventies (DSI) ten behoeve van terroristische interventies; de inzet van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de Kmar in het kader van het stelsel Bewaken en Beveiligen; en de inzet van andere defensiecapaciteiten bij dreigingen.

13

Hoe zal de invoering van de Nationale Politie precies leiden «tot een verdere vereenvoudiging van de bijstandsprocedures»? En hoe zal dit concreet leiden tot bevordering van «de intensivering van de samenwerking tussen politie en krijgsmacht»?

De invoering van de Nationale Politie leidt ertoe dat de beschikbaarheid van bovenregionale bijstandscapaciteit van de politieorganisatie sneller en beter inzichtelijk wordt. De uitvoering van bijstandsaanvragen wordt hiermee dus vereenvoudigd. In samenspraak met het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie beziet Defensie welke mogelijkheden er zijn om in bepaalde situaties de bestaande bijstandsprocedures te vereenvoudigen, zoals dat gebruikelijk is bij de inzet van F16»s in geval van schendingen van het luchtruim en bij de inzet van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). De intensivering van de samenwerking tussen de Nationale Politie en Defensie vergroot de kennis van elkaars capaciteiten, procedures en technieken. Dit vereenvoudigt de uitvoering van militaire bijstand en bevordert het gebruik ervan. Een intensivering van de samenwerking is bijvoorbeeld denkbaar tussen de Nationale Politie en de Kmar op de terreinen van de operationele taakuitoefening, materieel, personeel, opleidingen en ICT.

14

Wat moet concreet worden voorgesteld bij het verbeteren van de samenwerking op het gebied van Cybercrime tussen Defensie en civiele partners «om de betrouwbaarheid in het civiele domein» te vergroten? Wat wordt in dit kader concreet bedoeld met het «delen van kennis en wederzijdse ondersteuning bij grootschalige incidenten»?

Op het terrein van cyber security heeft Defensie zitting in de Nationale Cyber Security Raad en zal zij deelnemen aan het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). De MIVD en het Computer Emergency Response Team van Defensie (DefCERT) zullen werkzaamheden uitvoeren voor het centrum. De inzet van de MIVD, in samenwerking met de AIVD, zal vooral gericht zijn op een beter inzicht in de dreiging die uitgaat van het digitale domein. De MIVD doet onderzoek naar digitale aanvallen, waarbij wordt onderzocht hoe de digitale aanval in elkaar zit, welke kenmerken de aanval heeft en wie de aanval heeft gedaan. De resultaten worden verwerkt in inlichtingenrapportages, zoals de cyberdreigingsappreciaties, die aan het NCSC beschikbaar worden gesteld. Deze rapportages kunnen door het NCSC worden gebruikt om het Cyber Security Beeld Nederland op te stellen. Daarnaast zal de MIVD het NCSC operationele, tactische en technische informatie verstrekken over (acute) dreigingen.

DefCERT zal intensief samenwerken met GOVCERT.NL dat deel zal gaan uitmaken van het NCSC. Beide organisaties adviseren en ondersteunen overheidsorganisaties bij het voorkómen en afhandelen van ICT-gerelateerde beveiligingsincidenten. GOVCERT.NL voorziet de overheids- en civiele netwerkdomeinen van deskundigheid en incident response diensten, terwijl DefCERT dat doet voor het specialistische, militaire netwerkdomein. Zoals ook tijdens de Diginotar-crisis is gebeurd, zullen beide organisaties elkaar in geval van bijzondere situaties steunen door wederzijds medewerkers beschikbaar te stellen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), voorzitter, Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Knops, R.W. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Brinkman, H. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Dijk, J.J. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), ondervoorzitter, Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hernandez, M.M. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Taverne, J. (VVD), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Ferrier, K.G. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Caluwé, I.S.H. de (VVD), Irrgang, E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Ormel, H.J. (CDA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Schouw, A.G. (D66), Bontes, L. (PVV), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Roon, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66) en Haverkamp, M.C. (CDA).

Naar boven