33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Nr. 94 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2012

Naar aanleiding van het verzoek van uw vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, d.d. 3 februari 2012, doe ik u middels deze brief mijn reactie toekomen op de uitzending van Nieuwsuur «Niet betalen, in de cel».

Aanleiding

In de uitzending van Nieuwsuur «Niet betalen, in de cel» van 20 januari 2012 wordt kritiek geuit op de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bij de inning van schadevergoedingsmaatregelen.

In de uitzending wordt een zaak gepresenteerd van een moeder van drie kinderen die nog € 13 500 schadevergoeding inclusief rente moet betalen aan een slachtoffer. Mevrouw is door de rechter tot een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van dit bedrag veroordeeld vanwege oplichting van een autobedrijf (samen met haar ex-man). Zij heeft de opbrengst van de oplichting voor andere doeleinden gebruikt, waardoor zij nu niet in staat is om de schadevergoeding te betalen. Het CJIB dreigt nu een vervangende hechtenis van 97 dagen ten uitvoer te leggen.

In het item van Nieuwsuur wordt het CJIB beschreven als een organisatie die niet bereid zou zijn om betalingsregelingen te treffen in geval van schrijnende situaties. Een vertegenwoordiger van de Vereniging van Strafrechtadvocaten pleit voor verandering, omdat het in hechtenis nemen van personen, die wel willen maar niet kunnen betalen, de problemen alleen maar zou verergeren. De Vereniging zegt meerdere voorbeelden te hebben van zaken waarin het CJIB onverantwoord zou hebben gehandeld.

Inning door het CJIB

Het CJIB is belast met de inning van door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van slachtoffers. Hierbij is het CJIB verplicht het vonnis van de rechter ten uitvoer te leggen.

Indien een veroordeelde ondanks aanmaningen de schadevergoeding niet betaalt, wordt een deurwaarder ingeschakeld. Als het de deurwaarder niet lukt het volledig openstaande bedrag te innen, kan het CJIB een arrestatiebevel laten uitvaardigen. Wordt het openstaande bedrag bij aanhouding niet betaald, dan zal de veroordeelde vervangende hechtenis moeten ondergaan. Hoewel na vervangende hechtenis strafrechtelijk gezien een einde is gekomen aan de zaak en het CJIB niet langer zorg draagt voor de inning, kan het slachtoffer via een civielrechtelijke procedure zelf een deurwaarder inschakelen om alsnog de schadevergoeding te innen. Bij een schadevergoedingsmaatregel heft de vervangende hechtenis de verplichting tot betaling immers niet op.

Als blijkt dat betrokkene een schadevergoeding niet in één keer kan betalen, kan het CJIB een betalingsregeling treffen. Daarbij weegt het CJIB de belangen van het slachtoffer en de positie van de veroordeelde mee, net als de effectiviteit en efficiëntie van het inningsproces. Bij betalingsregelingen geldt normaal gesproken een termijn van 12 maanden, maar deze kan worden verlengd naar 36 maanden. In geval van een voor de veroordeelde schrijnende situatie kan ook van de maximale betalingstermijn van 36 maanden worden afgeweken. Het enkele feit dat de veroordeelde onvoldoende financiële draagkracht heeft, vond de rechter in eerdere gevallen niet voldoende om als schrijnende situatie gekwalificeerd te worden.

Het feit dat betrokkene wel zou willen betalen, maar onvoldoende financiële draagkracht heeft, speelt bij de inning van de schadevergoedingsmaatregel geen rol. De hoogte van de door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel is immers gebaseerd op de feitelijk geleden schade. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde. Wordt de schadevergoeding niet binnen de daarvoor gestelde termijn (al dan niet middels een betalingsregeling) voldaan, dan wordt vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd, zoals door de rechter bepaald in het vonnis. Het CJIB heeft dan ook geen ruimte om anders te bepalen en voert slechts het door de rechter opgelegde vonnis uit.

Als een veroordeelde de schadevergoeding niet direct betaalt en niet tot een betalingsregeling komt met het CJIB, kan hij de Staat der Nederlanden dagvaarden en de rechter in een kort geding vragen om de vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen. De ervaring leert dat de rechter dit slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toewijst, omdat het CJIB slechts een eerdere rechterlijke uitspraak ten uitvoer legt.

De casus in Nieuwsuur

In de casus die in de uitzending van Nieuwsuur werd gepresenteerd kwamen CJIB en betrokkene niet tot een betalingsregeling. Het voorstel van mevrouw zou ertoe leiden dat het terugbetalen tientallen jaren in beslag zou nemen, waardoor de betaling van de gehele vordering niet binnen de executieverjaringstermijn zou vallen. Ook zou het slachtoffer door een dergelijke langdurige betalingsregeling tot in lengte van jaren zijn geconfronteerd met afbetaling van de schadevergoeding. Ik vind dit een onwenselijke situatie.

Het kort geding dat tegen het CJIB is aangespannen had tot doel te voorkomen dat het CJIB vervangende hechtenis ten uitvoer zou leggen. De rechter heeft in het kort geding gesteld dat een terugbetalingstermijn van zes jaar redelijk is. De advocaat van betrokkene noemt het in het item van Nieuwsuur onbegrijpelijk dat het CJIB vervolgens in deze zaak in hoger beroep is gegaan. Het hoger beroep ziet echter niet op de door de rechter vastgestelde betalingstermijn, maar op het onderdeel van het vonnis in kort geding dat ziet op de hoofdelijkheid van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In dit geval is sprake van twee daders die wegens hetzelfde feit door de strafrechter zijn veroordeeld. Echter aan één dader is door de strafrechter geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De andere dader is wel veroordeeld en voor de betaling van de volledige schadevergoeding hoofdelijk aansprakelijk. De rechter in het kort geding heeft de hoofdelijkheid echter zo uitgelegd dat veroordeelde ter zake de opgelegde schadevergoedingsmaatregel slechts de helft hoeft te betalen. Dit zou betekenen dat het slachtoffer slechts de helft van de schade krijgt vergoed. Indien een mededader niet hoofdelijk wordt veroordeeld tot het betalen van dezelfde schadevergoedingsmaatregel -zoals nu het geval is- zou dit er volgens het CJIB niet toe mogen leiden dat de hoofdelijkheid zo wordt uitgelegd dat de overgebleven veroordeelde slechts tot betaling van de helft van de schadevergoedingsmaatregel kan worden verplicht. De zaak is momenteel nog onder de rechter. Ik zal in deze brief dan ook niet verder ingaan op dit concrete geval.

De positie van slachtoffers

Dit kabinet staat voor de versterking van de positie van slachtoffers. Naast de nieuwe maatregelen die het kabinet heeft ingezet, is de bestaande schadevergoedingsmaatregel die de rechter aan een dader kan opleggen een belangrijk instrument voor het slachtoffer om schade te verhalen. Het gaat dan bijvoorbeeld om terugbetaling van geld dat een slachtoffer heeft verloren door oplichting of om vergoeding van immateriële schade die het slachtoffer heeft ondervonden als gevolg van een geweldsmisdrijf. Met een schadevergoedingsmaatregel wordt de veroordeelde door de rechter verplicht om deze schade te vergoeden en het is dan aan het CJIB om de schadevergoeding te innen. De overheid dient er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat slachtoffers hun schade ook daadwerkelijk vergoed krijgen. Het CJIB handelt daarbij in het belang van het slachtoffer en wenst dan ook te voorkomen dat de veroordeelde een schadevergoeding maar gedeeltelijk betaalt of dat het bedrag pas na tientallen jaren is voldaan.

Het CJIB is bereid om tot een betalingsregeling te komen in gevallen waarin dat nodig is en het voert daarbij ook een helder beleid. Een betalingsregeling is slechts mogelijk onder strikte voorwaarden en dient aan te sluiten bij de uitspraak van de rechter. Het CJIB is belast met de tenuitvoerlegging van door de rechter opgelegde straffen en kan dan ook niet op de stoel van de rechter gaan zitten. Zo kan het CJIB het totale bedrag van de schadevergoeding niet matigen, aangezien het CJIB de plicht heeft het vonnis te executeren. Wanneer het CJIB het bedrag wel zou matigen, zou dat er in feite op neer komen dat de rechterlijke uitspraak wordt genegeerd en een gedeelte van het bedrag zou worden kwijtgescholden.

Tegelijkertijd begrijp ik de door de Vereniging van Strafrechtadvocaten geuite zorgen over zaken waarin betrokkenen het verschuldigde bedrag niet binnen normale termijnen kunnen betalen en een vervangende hechtenis niet bijdraagt aan de inning van de schadevergoeding. Daarnaast wordt soms gewezen op situaties waarin het met het oog op een succesvolle re-integratie van een veroordeelde wenselijk zou zijn indien meer ruimte zou bestaan om een individuele betalingsregeling te treffen. Een ruime betalingsregeling voor een veroordeelde staat echter op gespannen voet met het belang van het slachtoffer om binnen een redelijke termijn zijn schade vergoed te krijgen. In de praktijk kan dit soms leiden tot lastige dilemma’s.

Bovengenoemde punten vergen dan ook een zorgvuldige afweging van de belangen van slachtoffers en veroordeelden. Samen met de ketenpartners werk ik op dit moment aan een strategische agenda voor het slachtofferbeleid voor de komende jaren. Een van de punten waar nog de nodige verbetering valt te behalen is het schadeverhaal door slachtoffers. Het moet voor slachtoffers veel eenvoudiger worden om schade te verhalen. Het proces van schadeverhaal wordt dan ook opnieuw ingericht, zoveel mogelijk vanuit het perspectief van slachtoffers. De afwegingskwesties rond de inning van schadevergoedingsmaatregelen door het CJIB zal ik in dit traject meenemen. In dat kader zal ik ook overleg voeren met de Vereniging van Strafrechtadvocaten.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven