33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Nr. 71 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2011

Bij brief van 23 september 2011 (Tweede Kamer, 2011/2012, 33 000 VI, nr. 5) heb ik u geïnformeerd over de geregistreerde afwijkingen van 1997 tot 2011 in het DNA-productieproces van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). In die brief heb ik aangegeven door de heren Prof. Dr. P. de Knijff en Prof. Dr. J. Lindemans een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar deze afwijkingen.

Bij brief van 3 november (kenmerk 5715254/11) heb ik u toegezegd het rapport van beide onderzoekers alsmede mijn standpunt hierover, voorafgaand aan het Algemeen Overleg Forensisch Onderzoek op 22 december a.s. te doen toekomen. Hiermee voldoe ik aan deze toezegging.1

Op mijn verzoek hebben beide onderzoekers de afgelopen maanden een onderzoek uitgevoerd naar het aantal, de aard en de gevolgen van 1900 meldingen van afwijkingen in het DNA-analyseproces van het NFI die zijn vastgelegd in de periode januari 1997 tot en met december 2010. Tevens heb ik hen verzocht in het bijzonder te kijken naar de 200 gevallen waarin het NFI een gewijzigd rapport heeft uitgebracht.

De onderzoekers komen in hun rapport tot de conclusie dat het aantal, de aard en de ernst van de 1900 meldingen gedurende de periode 1997–2010 niet opvallend afwijkt van hetgeen in vergelijkbare laboratoria wordt opgetekend. De aard van de meldingen omvat het gehele spectrum van potentiële foutenbronnen zoals dat in ieder laboratorium voorkomt. Van het totaal aantal van 1900 geregistreerde meldingen is naar aanleiding van 200 meldingen een gewijzigd rapport uitgebracht.

Na onderzoek van die 200 gewijzigde rapporten, is duidelijk geworden dat er uiteindelijk 5 rapporten zijn geweest waarvan de onderzoekers niet hebben kunnen vaststellen wat de strafrechtelijke gevolgen zijn geweest. Over de 5 door de onderzoekers aangedragen meldingen, heb ik nadere informatie opgevraagd bij het Openbaar Ministerie. Uit het onderzoek van deze 5 meldingen door het Openbaar Ministerie is gebleken dat in alle 5 zaken het gewijzigde rapport in het strafdossier terecht is gekomen. Tevens is bezien of de «foutieve» rapportages van invloed zijn geweest op het verloop van de strafzaak. Dit is in geen van de onderzochte meldingen het geval geweest.

Ik heb kennis genomen van het onderzoeksrapport en heb geconstateerd dat dit rapport geen aanleiding geeft tot nieuwe maatregelen.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven